Rb. Den Haag, 18-07-2016, nr. NL 16.1221
ECLI:NL:RBDHA:2016:8881, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
18-07-2016
- Zaaknummer
NL 16.1221
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:8881, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 18‑07‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:3291, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 18‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Dublin-Italie, Tarakhel, onwaarschijnlijk dat voldoende plaatsen beschikbaar zijn. 8. Verweerder heeft bij zijn brief van 23 juni 2016 de rechtbank tevens geïnformeerd dat alleen al vanuit Nederland in de periode van 20 mei 2015 tot en met 21 juni 2016 in totaal 181 vreemdelingen in het kader van Dublin zijn overgedragen aan Italië. Onder deze groep bevonden zich volgens verweerder 20 gezinnen met minderjarige kinderen, bestaande uit in totaal 64 personen. Uit de door verweerder bijgevoegde lijst, overgenomen uit de Circular Letter van 15 februari 2016, blijkt dat er voor de opvang van alle “Dublin-overdrachten” uit andere lidstaten dan Italië in totaal 85 beschikbare opvangplaatsen zijn voor kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel (waaronder gezinnen met minderjarige kinderen). 9. De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie een duidelijk ander beeld naar voren komt dan in eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling is aangenomen. Er zijn niet 161 beschikbare opvangplaatsen voor extra kwetsbare personen, maar slechts 85, waarvan alleen al door Nederland in ongeveer één jaar 64 plaatsen zijn geclaimd voor gezinnen met minderjarige kinderen. Indien er rekening mee wordt gehouden dat in het arrest Tarakhel ook andere extra kwetsbaren zijn geduid en dat andere lidstaten ook extra kwetsbare asielzoekers aan Italië overdragen, is het meer dan onwaarschijnlijk dat genoeg plaatsen beschikbaar zijn, die voldoen aan de door het EHRM gestelde eisen. Zoals eerder gesteld, mocht verweerder onder die omstandigheden niet volstaan met de algemeen geformuleerde informatie van de Italiaanse autoriteiten. Zonder individuele garanties die betrekking hebben op de plaats waar de extra kwetsbare asielzoekers zullen worden opgevangen en op de omstandigheden waaronder die opvang plaatsheeft (met ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen de garantie dat het gezin bijeen zal kunnen blijven en dat de opvang is aangepast aan de leeftijd van de kinderen) is de overdracht van extra kwetsbare asielzoekers, zoals eiseres en haar minderjarige dochter, door Nederland aan Italië in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dat volgens verweerder de van de Italiaanse autoriteiten verkregen lijst onvolledig is versterkt slechts de twijfel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van zulke vage, algemene informatie. Dat door de Italiaanse autoriteiten is toegezegd dat, indien nodig, de lijst zal worden aangepast dan wel uitgebreid naar gelang het aantal benodigde opvangplaatsen leidt niet tot een ander oordeel, omdat het hier gaat om een onzekere en toekomstige omstandigheid en deze toezegging concreet noch onderbouwd is.
Partij(en)
uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.1221
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] ,
van onbekende nationaliteit,
mede namens haar minderjarige dochter,
[...] ,
geboren op [geboortedatum] ,
van [...] nationaliteit,
V-nummer [...] , eiseres,
gemachtigde: mr. L.J. Meijering,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Bijsterbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij brief van 16 juni 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank van nadere informatie te voorzien. Verweerder heeft daar bij brief van 23 juni 2016 aan voldaan. Eiseres heeft daar bij brief van 6 juli 2016 op gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere behandeling ter zitting. Hierna is het onderzoek wederom gesloten.
Overwegingen
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening).
2. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
3. Eiseres betoogt dat overdracht aan Italië van haar en haar minderjarige kind in strijd is met artikel
3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij voert daartoe aan dat niet is voldaan aan de vereisten van het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (www.hudoc.echr.coe.int; hierna: het arrest Tarakhel). Eiseres stelt dat de werkwijze van verweerder, die uitgaat van een algemene brief van de Italiaanse overheid, namelijk de Circular Letter: Guarantees for vulnerable cases; family groups with minors (hierna: Circular Letter), van 8 juni 2015, met betrekking tot de opvang van gezinnen met minderjarige kinderen, niet voldoet aan de vereisten van dit arrest vanwege het ontbreken van individuele garanties. Eiseres betoogt voorts dat, gelet op de hoge instroom van vluchtelingen in Europa, het aantal opvangplaatsen genoemd in de Circular Letter, ontoereikend is. Er bestaat volgens eiseres verder geen enkele garantie dat aan haar en haar minderjarige kind opvang zal worden verleend voordat zij formeel een asielverzoek hebben ingediend in Italië en evenmin dat zij en haar kind niet gescheiden worden zodat ook in dat opzicht niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het arrest Tarakhel. Eiseres stelt ten slotte dat er geen garantie is gegeven dat zij en haar minderjarige kind ook opvang behouden na verlening van een verblijfsvergunning.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Verordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Verordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
6. In het arrest Tarakhel heeft het EHRM overwogen dat het Italiaanse asielsysteem onvoldoende garanties biedt dat gezinnen met minderjarige kinderen werden opgevangen in omstandigheden die zijn afgestemd op de leeftijd van en voorzieningen benodigd voor kinderen en dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over mogelijke opvang binnen het SPRAR-systeem, zodat aanvullende, individuele garanties vereist zijn over de locatie waar de betrokken vreemdelingen zullen worden opgevangen en de voorzieningen aldaar, bij gebrek waaraan overdracht aan Italië zal resulteren in een schending van artikel 3 van het EVRM. Het is de overdragende lidstaat die zulke garanties dient te verkrijgen; voor een onverkorte toepassing van het interstatelijke vertrouwensbeginsel is volgens het EHRM, als het om extra kwetsbare asielzoekers gaat, jegens Italië geen plaats meer.
7. Verweerder heeft, bij brief van 23 juni 2016, op een vraag van de rechtbank geantwoord dat verweerder, nadat de Italiaanse autoriteiten zijn ingelicht over de geplande feitelijke overdracht van een kwetsbare asielzoeker, geen concrete garantie van de Italiaanse autoriteiten verwacht.
Enkel bij tegenbericht van de Italiaanse autoriteiten dat er om een specifieke reden niet aan de gevraagde garanties kan worden voldaan zal er volgens verweerder actie worden ondernomen en zal de geplande overdracht vooralsnog niet plaatsvinden. Volgens verweerder is deze werkwijze door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in beginsel toelaatbaar geacht (uitspraken van 7 oktober 2015 nr. 201506164/1, 16 december 2015, nr. 201507134/1 en 8 april 2016, nr. 201507933/1; www.raadvanstate.nl).
De Afdeling ging in die uitspraken uit van de algemene gegevens die door de Italiaanse autoriteiten waren verschaft in de circulaire van 8 juni 2015 en van de beschrijving door een Nederlandse, een Duitse en een Zwitserse liaison-ambtenaar van twee door de Italiaanse autoriteiten aangewezen leegstaande accommodaties. Zij oordeelde dat gelet op hetgeen is gesteld in de circulaire van 8 juni 2015 en gelet op het bezoek van de liaison-ambtenaren kon worden afgezien van de door het EHRM in het arrest Tarakhel vereiste individuele, op de situatie van extra kwetsbare asielzoekers toegespitste waarborgen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat hij de overdracht van de vreemdeling en haar minderjarige kind zal opschorten indien blijkt dat voor hen geen van vorenbedoelde plaatsen beschikbaar is. Uit de door verweerder nu verstrekte informatie blijkt echter dat een overdracht alleen dan geen doorgang vindt, als de Italiaanse autoriteiten zelf uitdrukkelijk te kennen geven dat zij niet voor adequate opvang van extra kwetsbare asielzoekers hebben gezorgd. Deze werkwijze van verweerder strookt niet met de uitspraak van de Afdeling 7 oktober 2015 (nr. 201506164/1), nu er aanwijzingen bestaan dat de aanname van verweerder dat er voldoende vorenbedoelde plaatsen beschikbaar zijn niet juist is. In een dergelijk geval is het op basis van het arrest Tarakhel aan verweerder om individuele garanties te vragen.
8. Verweerder heeft bij zijn brief van 23 juni 2016 de rechtbank tevens geïnformeerd dat alleen al vanuit Nederland in de periode van 20 mei 2015 tot en met 21 juni 2016 in totaal 181 vreemdelingen in het kader van Dublin zijn overgedragen aan Italië. Onder deze groep bevonden zich volgens verweerder 20 gezinnen met minderjarige kinderen, bestaande uit in totaal 64 personen. Uit de door verweerder bijgevoegde lijst, overgenomen uit de Circular Letter van 15 februari 2016, blijkt dat er voor de opvang van alle “Dublin-overdrachten” uit andere lidstaten dan Italië in totaal 85 beschikbare opvangplaatsen zijn voor kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel (waaronder gezinnen met minderjarige kinderen).
9. De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie een duidelijk ander beeld naar voren komt dan in eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling is aangenomen. Er zijn niet 161 beschikbare opvangplaatsen voor extra kwetsbare personen, maar slechts 85, waarvan alleen al door Nederland in ongeveer één jaar 64 plaatsen zijn geclaimd voor gezinnen met minderjarige kinderen. Indien er rekening mee wordt gehouden dat in het arrest Tarakhel ook andere extra kwetsbaren zijn geduid en dat andere lidstaten ook extra kwetsbare asielzoekers aan Italië overdragen, is het meer dan onwaarschijnlijk dat genoeg plaatsen beschikbaar zijn, die voldoen aan de door het EHRM gestelde eisen. Zoals eerder gesteld, mocht verweerder onder die omstandigheden niet volstaan met de algemeen geformuleerde informatie van de Italiaanse autoriteiten. Zonder individuele garanties die betrekking hebben op de plaats waar de extra kwetsbare asielzoekers zullen worden opgevangen en op de omstandigheden waaronder die opvang plaatsheeft (met ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen de garantie dat het gezin bijeen zal kunnen blijven en dat de opvang is aangepast aan de leeftijd van de kinderen) is de overdracht van extra kwetsbare asielzoekers, zoals eiseres en haar minderjarige dochter, door Nederland aan Italië in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dat volgens verweerder de van de Italiaanse autoriteiten verkregen lijst onvolledig is versterkt slechts de twijfel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van zulke vage, algemene informatie. Dat door de Italiaanse autoriteiten is toegezegd dat, indien nodig, de lijst zal worden aangepast dan wel uitgebreid naar gelang het aantal benodigde opvangplaatsen leidt niet tot een ander oordeel, omdat het hier gaat om een onzekere en toekomstige omstandigheid en deze toezegging concreet noch onderbouwd is.
10. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal worden vernietigd.
11. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 992,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 496,--; wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,--, te voldoen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, voorzitter en mr. P.H. Banda en
mr. G.M.J. Vijftigschild, leden, in aanwezigheid van D.K. Bloemers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.