Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het eindproces-verbaalvan de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Thematische Opsporing, Team Zeden, proces-verbaalnummer PL2000 2019274979, gesloten d.d. 26 mei 2020, bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 56).
Hof 's-Hertogenbosch, 25-05-2022, nr. 20-002668-21
ECLI:NL:GHSHE:2022:1722
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
25-05-2022
- Zaaknummer
20-002668-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:1722, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 25‑05‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1524
Uitspraak 25‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-002668-21
Uitspraak : 25 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-147124-20 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het “met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen” veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de rechtbank op de namens de benadeelde partij [minderjarig slachtoffer] ingediende vordering tot schadevergoeding beslist..
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde ontuchtig betasten van de borsten, billen en vagina van [minderjarig slachtoffer] door verdachte bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake van dit feit een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op zal leggen voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de namens de benadeelde partij [minderjarig slachtoffer] ingediende vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen voor een bedrag van € 775,00, waarvan € 25,00 ter zake van materiële schade en €750,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke renteen overigens niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan om twee getuigen te horen. Vanwege de bepleite vrijspraak stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Tot slot heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2019 te [plaatsnaam] , gemeente [plaatsnaam] , met [minderjarig slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borsten en/of billen en/of vagina van die [minderjarig slachtoffer] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2019 te [plaatsnaam] met [minderjarig slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borsten en billen en vagina van die [minderjarig slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs1.
1. Het proces-verbaal van aangifte [aangever] d.d. 3 december 2019 (dossierpagina’s 14-18), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:
(p. 14 en 15)
Op 3 december 2019 om 10:00 uur, verscheen voor ons, in het politiebureau te [plaatsnaam] ,
een persoon die ons opgaf te zijn: [aangever] . Zij deed namens haar dochter [minderjarig slachtoffer]
, geboren op [geboortedatum] , aangifte van aanranding gepleegd op 15
november 2019 te [plaatsnaam] door [verdachte] .
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 december 2019 (dossierpagina’s 19-23) voor zover inhoudende als verklaring van [minderjarig slachtoffer] :
V: vraag verbalisanten
A: antwoord getuige
O: opmerking verbalisanten
(p. 20)
V: Op welke school zit je?
A: [school] in [plaatsnaam] .
V: In welke klas zit je?
A: In de eerste klas.
(p. 21)
A: Wij gingen naar het kluisje om spullen te pakken voor de les. Daarna gingen we naar de
les. De les ging over pepernoten. Het was tijd om te gaan opruimen. Toen ging [verdachte]
aan mijn kont zitten en als ik zenuwachtig ben ga ik lachen, daar kan ik niks aan doen. Ik
ging naar mijn vriendin omdat ik het niet leuk vond. [verdachte] bleef maar doorgaan. Hij
zat aan mijn kont, aan mijn borsten en aan mijn vagina. Dit was over mijn kleren heen. Ik ben naar de docent gegaan om te zeggen dat ik het niet leuk vond wat [verdachte] heeft gedaan. De docent zei dat ik er aangifte van kon doen, maar ik geloofde niet dat hij me serieus nam. (..) We hadden eerst een proefwerk. Ik heb het verteld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Daarna ben ik naar mevrouw [getuige 1] gegaan om te vertellen wat er was gebeurd. Mijn moeder en mijn stiefvader zijn naar school gekomen en de politie is in kennis gesteld.
(..)
V: Over wie gaat het?
A: [verdachte] .(..) Hij woont in [adres] . (..) Heel veel mensen noemen hem [verdachte] . (..) Hij zat in mijn klas.(..) Ik ken hem van de eerste dag school. Nu inmiddels 3-4 maanden.
(p. 22)
V: Waar is het gebeurd?
A: Bij VHO (Vak Horeca en Ondernemen).
(..)
V: Wat is er gebeurd?
A: Hij zat als eerste aan mijn kont bij de kooktafels. Ik wilde hem van me afduwen, maar ik
viel naar achter. Hij pakte me bij mijn kont vast. Hij pakte met zijn hele hand mijn bil vast.
Ongeveer in het midden van mijn bil en kneep erin. Hij deed dit een keer, maar later heeft
hij dit meerdere keren gedaan. Hij pakte met zijn hand in het midden van mijn rechter bil.
Hij zei niks en ik zei dat hij ermee moest stoppen. Ik duwde hem een beetje weg. Ik wilde
dat nog meer doen, maar ik viel tegen een grote ijzeren tafel aan, in het midden van het
keukenlokaal/blok. Ik ging naar mijn vriendin [getuige 2] (hof: [getuige 2]) toe en zei dat [verdachte] dat deed. Wij gingen bij de prullenbakken staan. [verdachte] wilde het nog een keer doen, maar mijn vriendin ging er tussen staan. Wij zijn naar het restaurant gegaan. Hij zat daar aan mijn borsten. Ik was daar met [getuige 2] en [getuige 3] . (..) [verdachte] draaide zich om en kneep heel snel in mijn borsten. Ik zat samen met [getuige 2] en [getuige 3] aan een tafeltje. Achter mij zat een muurtje. Ik zat in het midden. [verdachte] zat achter dat lage muurtje. Hij zat op zijn knieën omgedraaid. Hij ging met zijn hand over mijn schouder en kneep in mijn linkerborst. Hij deed dit over mijn kleding. Hij kneep in mijn borst. Hij kneep alsof hij in een toeter kneep. (..)
Daarna moesten we nog iets opruimen. Hij (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) kwam weer achter mij aan. Hij wilde met zijn hand mijn vagina aanraken. Dit was ook in de keukenruimte. Ik stond met mijn rug naar de deur. Hij kwam aanlopen en ik had dat niet door. Hij stond ineens voor mij. [getuige 2] stond achter mij. Hij wilde mij aanraken maar ik sloeg zijn hand weg. Het aanraken lukte hem een beetje. Hij raakte de voorkant van mijn vagina wel iets aan over mijn kleding. (..) Hij deed zijn hand zo dat hij erbij kan. Hij deed met een vlakke hand. (..) Ik kon zijn hand wegduwen. Hij zei niks. [getuige 2] en ik liepen weg.
Bij de tweede keer was ik al naar de docent meneer [getuige 4] gegaan. Na de derde keer
wilde ik weer naar meneer [getuige 4] , maar die was op dat moment bezig. Na de economie-les
zijn [getuige 2] en ik naar mevrouw [getuige 1] gegaan. (..) [verdachte] heeft na zijn waarschuwing door meneer [getuige 4] mij bij mijn vagina gepakt.
3. Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot chatgesprekken d.d. 25 mei 2019 (dossierpagina’s 26-27), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 3 december 2019 werden de WhatsApp gesprekken tussen [aangever] (moeder [aangever]
) en [minderjarig slachtoffer] digitaal aan ons verstrekt. (..) De inhoud van deze gesprekken is voor het overgrote deel niet relevant voor dit onderzoek, met uitzondering van een gesprek op 15 september (het hof begrijpt: 15 november) 2019:
(p. 28)
15-11-19
11:57 - [minderjarig slachtoffer] : en oja ik ben iets larer thuis want ga in gesprek met [getuige 1] over iets ik
vertel je thuis wel
11:57 - [aangever] : Over wat iets ergs
11:58 - [minderjarig slachtoffer] : beetje
11:58 - [minderjarig slachtoffer] : over [verdachte]
11:58 - [aangever] : Wa heeft hij gedaan
11:58 - [minderjarig slachtoffer] : hij zat aan me enzo k sloghem wel enzo maar bleef door gaan toen
ging k naar docent hij zij tegen hem ze kan aangifte doen he en toen ging k heele tijd bij
[getuige 3] blijven en toen deed hij nik
(..)
11:59 - [minderjarig slachtoffer] : sloeg*
(..)
11.59 -
[minderjarig slachtoffer] : en kinderen van zorg gaan me nu hoer noemen enzo
(..)
12:00 - [minderjarig slachtoffer] : k ga gelijk naar de les met [getuige 1] in gesprek
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 21 januari 2020 (dossierpagina’s 29-32), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(p. 30)
V:We gaan je horen als getuige. Er is aangifte gedaan door [minderjarig slachtoffer] van een zedenmisdrijf.
(..)
V: Waar ken je [minderjarig slachtoffer] van?
A: Van school het [school] .(..). Ze zit bij mij in de klas. (..) Ik was er ook bij toen dat gebeurde. (..)
V: Weet je nog wanneer dat is geweest?
A: Ik weet dat het tijdens de les VHO was en het gebeurde in de keuken. (..) Het was in 2019. (..)
V: Wat gebeurde er?
A: [verdachte] zat aan [minderjarig slachtoffer] en ik hoorde haar zeggen dat hij moest stoppen. Ik hoorde haar
ook lachen en gillen tegelijk. Ze was best wel bang. Ik zag dat ze achter ons ging staan. Het
ging zo verder en toen stopte hij. We moesten toen in het restaurant verder aan ons werk.
V: Hoe heet [verdachte] met zijn achternaam?
A: Volgens mij heet hij [verdachte] .
V: Wat zag jij?
A: Ik zag dat [verdachte] aan haar borsten, buik en kont zat. In de keuken stond [verdachte] voor haar en ik zag dat hij aan haar borsten zat. .(..)
V: Zei [minderjarig slachtoffer] nog iets bij dat lachen en gillen?
A: Ze zei dat hij moest stoppen. Maar dat deed hij niet. Toen heeft ze het tegen onze docent
meneer [getuige 4] gezegd. Meneer [getuige 4] zei tegen [minderjarig slachtoffer] dat ze er ook aangifte van kon doen.
V: [minderjarig slachtoffer] is toen achter jullie gaan staan?
A: Ja, dat was bijna aan het einde van de les.
(p. 31)
V: Wat zei [minderjarig slachtoffer] tegen jullie hierover?
A: Ze zei gewoon help mij. Mag ik achter jullie staan. (..) We hebben haar toen geholpen en
zijn voor haar blijven staan.
(..)
V: Wat zou de reden kunnen zijn dat [minderjarig slachtoffer] lachte op dat moment?
A: Ik heb aan haar gevraagd waarom ze moest lachen. [minderjarig slachtoffer] vertelde dat als ze niet goed wist wat ze moest doen en gestrest was moest lachen.
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 4 februari 2020 (dossierpagina’s 33-37), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
(p. 34)
V: U bent werkzaam op het [school] in [plaatsnaam] . Wat is uw functie binnen deze
school?
A: Ik ben coördinator van de brugklas in het VMBO. (..)
V: In welke relatie staat u tot [minderjarig slachtoffer] ?
A: Ik ben haar coördinator.(..)
V: Wanneer heeft u voor het eerst gehoord over seksueel misbruik van [minderjarig slachtoffer] ?
A: Dat waar de aangifte over gaat is dezelfde dag geweest. [minderjarig slachtoffer] sprak mij op de gang aan en
ze wilde met mij spreken. (..)
V: Wanneer is dat geweest?
A: Ik weet het niet meer zeker, maar ik denk ergens in november vorig jaar.(..) We hebben dus eerst moeder opgevangen en met haar het gesprek aangegaan. [minderjarig slachtoffer] vertelde wel dat er iets was gebeurd, maar ik wist niet wat. Ik heb toen van moeder aangehoord wat er gebeurd was, [minderjarig slachtoffer] was daar zelf wel bij. (..) [minderjarig slachtoffer] vertelde dat ze aangerand was, seksueel niet juist was aangeraakt. Ze waren aan het koken in de keuken. Daar was wat ontstaan en had hij aan haar borsten gezeten. (..) Dit zou [verdachte] hebben gedaan, een jongen die toen nog bij haar in de klas zat.
(p. 35)
V: Weet u nog wat [minderjarig slachtoffer] in dat eerste gesprek aan u vertelde over de handelingen?
A: Niet heel uitgebreid, maar vooral het betasten, dat hij aan haar borsten had gezeten en
aan haar billen.
6. Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 11 maart 2020 (dossierpagina’s 38-40) voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
V: U bent werkzaam op het [school] in [plaatsnaam] . Wat is functie binnen deze
school?
A: Ik ben docent horeca.
V: In welke relatie staat u tot [minderjarig slachtoffer] ?
A: [minderjarig slachtoffer] is een leerling van mij. Zij is een eerstejaars leerling.
(..)
V: Wanneer heeft u voor het eerst gehoord over seksueel misbruik van [minderjarig slachtoffer] ?
A: (..) Zij was bij mij in de les samen met [verdachte] . Zij kwam naar mij toe. Ze zei tegen mij dat [verdachte] aan haar zat. Ik liep vervolgens naar [verdachte] toe en zei tegen hem dat hij met zijn poten van haar af moest blijven. [verdachte] zei toen tegen mij van “Oke, Oke”. Op dat moment heb ik daar niets mee gedaan. Ik gaf [verdachte] wel een standje. Toen de les
afgelopen was, was er niets meer aan de hand. Een aantal dagen later of een week later
kwam er uit dat het serieuzer was. Ik heb toen gehoord dat er aangifte van was gedaan. Toen ik dat hoorde ben ik weer in gesprek met [minderjarig slachtoffer] gegaan. [minderjarig slachtoffer] vertelde mij toen wat er was
gebeurd. [minderjarig slachtoffer] vertelde mij dat [verdachte] haar op bepaalde plekken had aangeraakt. [minderjarig slachtoffer]
vertelde mij ook dat wanneer zij zenuwachtig is zij altijd lacherig overkomt. Maar omdat
[minderjarig slachtoffer] best altijd wel om aandacht vraagt ging ik er die eerste keer niet zo op in. Mijn eerste
reactie naar [verdachte] was toen ook dat hij gewoon van haar af moest blijven.
V: Wat heeft [minderjarig slachtoffer] u later hierover nog verteld?
A: Volgens mij heeft ze verteld dat zij aan haar borsten en billen is aangeraakt door
[verdachte] .
V: Op welke manier vertelde [minderjarig slachtoffer] u dat?
A: Dat vertelde zij mij serieus. Het was op dat moment een één op één gesprek.
V: Hoe reageerde u hierop?
A: Ik heb haar toen verteld dat ik liever dit had gehoord die eerste keer zodat ik direct had
kunnen ingrijpen.
7. De verklaring van de verdachte afgelegde ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 mei 2022, inhoudende:
Het klopt dat [minderjarig slachtoffer] mij [verdachte] noemde.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat:
de verklaringen van [minderjarig slachtoffer] en [getuige 2] onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te bezigen. Er is sprake van beïnvloeding door de moeder van [minderjarig slachtoffer] . Daarbij is ook [getuige 2] beïnvloed door [minderjarig slachtoffer] , nu zij erbij was toen [minderjarig slachtoffer] met haar moeder sprak over hetgeen gebeurd was;
indien de tenlastegelegde handeling desalniettemin bewezen worden geacht deze niet kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen nu er geen sprake was van ondergeschiktheid in rol c.q. leeftijd en door [minderjarig slachtoffer] geen duidelijk signaal werd gegeven dat zij het contact als ongewenst intiem ervaarde.
Betrouwbaarheid verklaringen
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de verklaringen van [minderjarig slachtoffer] en [getuige 2] overweegt het hof als volgt.
Uit de verklaringen van [minderjarig slachtoffer] , [getuige 2] en docent [getuige 4] volgt dat [minderjarig slachtoffer] tijdens de les al tegen [getuige 4] heeft gezegd dat de verdachte aan haar zat. Na de les heeft [minderjarig slachtoffer] in een WhatsApp- gesprek haar moeder gemeld dat zij later zou komen omdat zij in gesprek zou gaan gaat met haar coördinator mevrouw [getuige 1] . In dit gesprek heeft zij in eerste instantie aangegeven dat ze thuis wel zou vertellen waarover zij contact wilde met haar coördinator. Op de vraag van haar moeder of het over iets ergs betrof, antwoordde [minderjarig slachtoffer] dat het over de verdachte ging en dat hij aan haar had gezeten. Hierop is de moeder van [minderjarig slachtoffer] , aangeefster [aangever] , direct naar school gekomen. Uit de verklaring van [getuige 1] komt naar voren dat zij op de gang door [minderjarig slachtoffer] werd aangesproken omdat zij haar wilde spreken. Er was namelijk iets met haar gebeurd. De moeder van [minderjarig slachtoffer] was kort nadat [minderjarig slachtoffer] de coördinator had aangesproken op school aangekomen. Vervolgens heeft op school een gesprek plaatsgevonden tussen [getuige 1] , [minderjarig slachtoffer] en de moeder en stiefvader van [minderjarig slachtoffer] . [getuige 1] heeft over dit gesprek verklaard dat moeder veel aan het woord was, dat [minderjarig slachtoffer] vertelde dat de verdachte tijdens de kookles aan haar borsten had gezeten en dat moeder hetgeen [minderjarig slachtoffer] vertelde steeds aanvulde.
Het hof begrijpt uit de verklaring van [getuige 1] dat de moeder van [minderjarig slachtoffer] zeer aanwezig was tijdens het gesprek dat zij samen voerden. Het is, zoals de raadsman suggereert, mogelijk dat de dit enige invloed heeft gehad op [minderjarig slachtoffer] . Het hof is echter van oordeel dat deze mogelijke beïnvloeding niet zodanig is geweest dat de verklaring van [minderjarig slachtoffer] als onbetrouwbaar terzijde moet worden geschoven. Het hof kent bij dat oordeel gewicht toe aan het feit dat [minderjarig slachtoffer] reeds voordat zij met haar moeder had gesproken tegen docent [getuige 4] heeft gezegd dat verdachte aan haar had gezeten, hetgeen duidt op seksueel getinte handelingen, en een gesprek met coördinator [getuige 1] heeft aangevraagd.
Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat [minderjarig slachtoffer] in het Whatsapp-gesprek met haar moeder zegt: “hij zat aan me” en “ kinderen van zorg gaan me nu hoer noemen enzo”, hetgeen impliceert dat het ‘iets’ waarover zij [getuige 1] wil spreken seksueel getinte handelingen betreft.
Op het moment dat [minderjarig slachtoffer] dit appt heeft er nog geen gesprek met [getuige 1] plaatsgevonden en kan er derhalve geen sprake van zijn dat [minderjarig slachtoffer] op dit punt door haar moeder is beïnvloed. [minderjarig slachtoffer] heeft gedetailleerd en authentiek verklaard en het hof ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van haar verklaring te twijfelen.
De raadsman heeft voorts betoogd dat ook de verklaring van [getuige 2] onbetrouwbaar moet worden geacht nu ook hier sprake is van beïnvloeding omdat zij met [minderjarig slachtoffer] heeft gesproken over hetgeen die dag gebeurde en erbij aanwezig was toen [minderjarig slachtoffer] hierover met haar moeder. Het hof is van oordeel dat van enige beïnvloeding, die [getuige 2] ’s verklaring onbetrouwbaar zou maken, niet is gebleken. Dat [minderjarig slachtoffer] en [getuige 2] elkaar hebben gesproken over hetgeen zich voordeed die ochtend tijdens de les ligt voor de hand nu [minderjarig slachtoffer] [getuige 2] ’s hulp heeft ingeroepen om de verdachte van haar weg te houden. [getuige 2] was in dezelfde ruimte als [minderjarig slachtoffer] aanwezig en heeft dus kunnen waarnemen wat er gebeurde. Over die waarnemingen heeft [getuige 2] ook verklaard. Het hof stelt vast dat de omstandigheid dat [getuige 2] aanwezig was bij het gesprek dat tussen [minderjarig slachtoffer] en haar moeder plaatsvond, voorafgaand aan het gesprek met coördinator, er niet toe heeft geleid dat de verklaringen van [getuige 2] en [minderjarig slachtoffer] gelijkluidend zijn. Hun verklaringen vertonen op een aantal onderdelen, zoals met betrekking tot de verschillende momenten waarop de betastingen door de verdachte hebben plaatsvonden, verschillen. Anders dan de raadsman is het hof echter van oordeel dat dit de verklaringen van [minderjarig slachtoffer] en [getuige 2] niet ongeloofwaardig maakt, nu zij in de kern hetzelfde hebben verklaard namelijk dat de verdachte [minderjarig slachtoffer] op verschillende plaatsen van haar lichaam heeft betast.
Het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman wordt gelet op het voorgaande verworpen.
Het door de verdachte geschetste scenario
De verdachte heeft ontkend dat hij [minderjarig slachtoffer] op een seksueel getinte wijze heeft betast. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er wel sprake was van een conflict was tussen [betrokkene 3] en [minderjarig slachtoffer] en dat hij, verdachte, samen met [betrokkene 4] had geprobeerd hen uit elkaar te houden. [minderjarig slachtoffer] had hem, verdachte, toen geslagen en toen werd er over en weer getrokken en geduwd. Toen docent [getuige 4] tussen beiden was gekomen waren hij en [minderjarig slachtoffer] nog steeds aan het trekken en schoppen.
Het hof begrijpt de verklaring van de verdachte zo dat [getuige 4] hem nooit heeft aangesproken op ongeoorloofd seksueel getint gedrag naar [minderjarig slachtoffer] , maar enkel tussenbeide is gekomen bij dit door de verdachte beschreven conflict met [minderjarig slachtoffer] . Het hof acht de verklaring van de verdachte echter ongeloofwaardig en overweegt daartoe dat behalve verdachte niemand over een vechtpartij heeft verklaard. Ook getuige [getuige 4] die volgens verdachte degene is geweest die hen uit elkaar heeft gehaald en dus de vechtpartij zou hebben beëindigd, zegt hier niets over, terwijl hij wel verklaart dat [minderjarig slachtoffer] naar hem toe kwam en tegen hem zei dat verdachte aan haar zat. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat [getuige 4] niet nader heeft gespecificeerd wat begrepen moet worden onder “aan haar zitten’ en dat daar ook uit kan worden afgeleid dat [minderjarig slachtoffer] bij hem kwam omdat er sprake was van een vechtpartij. Nog onverlet dat dit zou betekenen dat de vechtpartij al voorbij zou zijn, is het hof van oordeel dat, gelet op de vraagstelling van de verbalisant op pagina 39 van het politiedossier en het antwoord daarop van [getuige 4] , het niet ging om een vechtpartij maar om seksueel getint gedrag. Het verweer van de raadsman wordt ook op dit punt verworpen.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 november 2019 te [plaatsnaam] de borsten en billen van [minderjarig slachtoffer] heeft betast. Het hof acht anders dan de rechtbank ook het betasten (over de kleding) van de vagina wettig en overtuigend bewezen. Dat de verklaring van [minderjarig slachtoffer] dat de verdachte ook haar vagina heeft betast, niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, staat een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging niet in de weg. Immers is voor het voldoen aan het wettelijk bewijsminimum niet vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen wordt belegd. Nu de verklaring van [minderjarig slachtoffer] voor zover het betreft het betasten van de borsten en de billen door de verdachte steun vindt in andere bewijsmiddelen, ziet het hof geen reden om [minderjarig slachtoffer] niet in haar verklaring te volgen dat de verdachte ook haar vagina heeft betast. Het hof merkt hierbij op dat [minderjarig slachtoffer] hierover heel specifiek heeft verklaard, wat haar verklaring op dit punt reeds om die reden geloofwaardig maakt Het hof komt tot de conclusie dat aan het bewijsminimum is voldaan.
Ontuchtige handelingen
Onder ontuchtige handelingen moeten worden verstaan handelingen van seksuele aard die in
strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
De bewezenverklaarde handelingen – het over de kleding betasten van borsten, billen en vagina – zijn van seksuele aard en gepleegd tijdens de les op school, bij een meisje van 13 jaar oud, dat -, zoals volgt uit de verklaringen van [minderjarig slachtoffer] zelf en [getuige 2] -, aangaf dat verdachte hiermee moest stoppen. Weliswaar waren slachtoffer en verdachte van dezelfde leeftijd, maar van een affectieve relatie c.q. instemming was geen sprake. Voor verdachte moet ook duidelijk zijn geweest dat [minderjarig slachtoffer] niet wilde dat hij deze handelingen bij haar pleegde. Dat zij door haar zenuwen ook moest lachen of giechelen doet daar niet aan af. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat het hier onverhoeds handelen betrof, waartegen [minderjarig slachtoffer] zich ook niet had kunnen verzetten.
Anders dan de raadsman is het hof dan ook van oordeel dat het hier seksuele handelingen betreft in strijd met de sociaal-ethische norm en daarmee zijn die handelingen ontuchtig.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 november 2019 te [plaatsnaam] met [minderjarig slachtoffer] , die toen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd bestaande uit het betasten van haar borsten, billen en vagina, zoals ten laste is gelegd.
Voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het horen van getuigen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan om, in het geval dat het hof het ten laste gelegde bewezen acht, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als getuigen te horen. Het betreft hier klasgenoten die kunnen verklaren omtrent hetgeen zich tussen de verdachte en [minderjarig slachtoffer] die betreffende ochtend zou hebben voorgedaan. Nu het hof tot een bewezenverklaring komt ligt dit verzoek ter beslissing voor.
Het hof is van oordeel dat de al dan niet juistheid van het door de verdachte geschetste scenario, namelijk dat er tussen hem en [minderjarig slachtoffer] een fysieke confrontatie heeft plaatsgevonden, omdat hij een conflict tussen [betrokkene 3] en [minderjarig slachtoffer] wilde beëindigen, niet relevant is voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Immers, zo dit conflict al zou hebben plaatsgevonden waarbij docent [getuige 4] naar zeggen van de verdachte tussenbeide zou zijn gekomen, sluit dit niet uit dat op een ander moment ook het tenlastegelegde is geschied.
Het verzoek tot het horen van deze getuigen wordt derhalve afgewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij een klasgenote tijdens een kookles op school. Deze klasgenote was destijds eveneens 13 jaar oud. De verdachte heeft haar borsten, billen en vagina betast.
Door zo te handelen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor het slachtoffer en in het bijzijn van haar klasgenoten op een onacceptabele manier behandeld. Daarbij heeft hij de grenzen van het slachtoffer overschreden en inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Uit het dossier blijkt dat het gedrag van de verdachte een grote impact op haar heeft gehad.
Bij de strafbepaling houdt het hof rekening met de LOVS- oriëntatiepunten voor
straftoemeting voor minderjarige verdachten. Volgens deze oriëntatiepunten wordt bij het eenmalig knijpen in de billen/borsten een taakstraf opgelegd vanaf 20 uur.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2022 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en ook na dit feit niet in aanraking is gekomen met politie en justitie. In het meest recente rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 april 2022 wordt geadviseerd de verdachte ingeval van bewezenverklaring een werkstraf op te leggen. De Raad rapporteert dat de verdachte zich positief ontwikkeld en dat er momenteel geen zorgen over hem zijn die maken dat behandeling of reclasseringstoezicht noodzakelijk wordt geacht Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting naar voren gebracht.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf gelet op de aard en ernst van het feit een passende straf is. Het hof zal deze werkstraf echter voorwaardelijk opleggen bij wijze van stok achter de deur voor de verdachte.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [minderjarig slachtoffer]
Namens de benadeelde partij [minderjarig slachtoffer] is in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.275,00, bestaande uit
€ 25,00 ter zake van materiële schade (reis-en parkeerkosten) en € 1.250,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de ouders van de verdachte, de heer [vader verdachte] en mevrouw [moeder verdachte] , veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij een bedrag van € 275,00, waarvan € 25,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2019 tot aan de dag der voldoening. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit 13 jaar oud was.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:164 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een gedraging van een kind dat de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, niet als een onrechtmatige daad aan hem worden toegerekend. Voor schade aan een derde toegebracht door een als doen te beschouwen gedraging van een kind onder de veertien jaar en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, is degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind uitoefent, aansprakelijk. De vordering van de benadeelde partij wordt dan geacht te zijn gericht tegen de ouders, in dit geval [moeder verdachte] en [vader verdachte] .
Het hof merkt op dat in dit geval waarin de ouders van de verdachte aansprakelijk zijn geen mogelijkheid bestaat om toepassing te geven aan artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De verdachte heeft door zijn toedoen psychische schade bij de benadeelde partij veroorzaakt. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106, onder b, BW valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Uit de stukken blijkt dat het handelen van de verdachte bij het destijds 13-jarige slachtoffer tot traumaklachten heeft geleid. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 150,00.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de door haar gevorderde (immateriële) schade niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Reis- en parkeerkosten zitting
Met betrekking tot de door de benadeelde partij gemaakte reis- en parkeerkosten (€ 25) voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg overweegt het hof het volgende. Deze kosten vormen in de kern geen materiële schade die een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit, maar proceskosten. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld. Uit artikel 238 Rv volgt dat (uitsluitend) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze strafrechtelijke procedure heeft de benadeelde partij in eerste aanleg geprocedeerd met bijstand van een advocaat en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. De reis- en parkeerkosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal de ouders van de verdachte dan ook niet in die kosten veroordelen. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij in zoverre afwijzen.
Het toe te wijzen bedrag ad €150,00 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2019, zijnde datum delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de ouders van de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [minderjarig slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [minderjarig slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de wettelijk vertegenwoordigers van de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 25,00 (vijfentwintig euro) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 november 2019 tot aan de dag der voldoening,
Veroordeelt de wettelijke vertegenwoordigers van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 25 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑05‑2022