Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 59b [Inbewaringstelling. Gronden]
Geldend
Geldend vanaf 20-07-2015
- Bronpublicatie:
08-07-2015, Stb. 2015, 292 (uitgifte: 17-07-2015, kamerstukken: 34088)
- Inwerkingtreding
20-07-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-07-2015, Stb. 2015, 293 (uitgifte: 17-07-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:
- a.
bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
- b.
bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
- c.
de vreemdeling:
- 1°
in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn;
- 2°
reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en
- 3°
op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; of
- d.
de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
2.
De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, duurt niet langer dan vier weken, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 39. In dat geval duurt de bewaring niet langer dan zes weken.
3.
De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder h.
4.
De bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel d, duurt niet langer dan zes maanden.
5.
Onze Minister kan de bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel d, met ten hoogste negen maanden verlengen, indien er sprake is van:
- a.
complexe feitelijke en juridische omstandigheden die betrekking hebben op de behandeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28; en
- b.
een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid.