Deze zaak hangt samen met de onder nr. 10/03075 aanhangige zaak tegen de verdachte, in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 11-10-2011, nr. 10/03004
ECLI:NL:HR:2011:BR2990
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-10-2011
- Zaaknummer
10/03004
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BR2990
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR2990, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR2990
ECLI:NL:PHR:2011:BR2990, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑07‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR2990
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑10‑2011
Inhoudsindicatie
HR herhaalt toepasselijke overweging uit HR LJN AU7119. Uit het verhandelde ter terechtzitting kan niet zonder meer blijken waaraan het Hof heeft ontleend dat de grote hoeveelheid hasj en hennep, die de verdachte als coffeeshophouder voorhanden heeft gehad “een straatwaarde van minstens € 200.000,- “ had. Het Hof had de oplegging van de straf in dit opzicht daarom nader moeten motiveren.
11 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/03004
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 september 2009, nummer 21/003930-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen ten aanzien van de opgelegde straf, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de strafmotivering.
2.2. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde opzettelijk handelen in strijd met een in art. 3, onder C, Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de strafmotivering het volgende in:
"De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte als coffeeshophouder een grote hoeveelheid hasj en hennep met een straatwaarde van minstens € 200.000,- voorhanden heeft gehad in zijn woning. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in dergelijke drugs vaak gepaard gaat met criminaliteit, welke criminaliteit verdachte met zijn handelen in stand houdt. Het hof houdt rekening met de straf die wordt opgelegd in de gelijktijdig behandelde strafzaak tegen verdachte met het parketnummer 21-000817-08. Ten nadele van verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte reeds eerder veroordeeld is voor een soortgelijk feit. Vanwege deze recidive en de ernst van het feit zal het hof - ondanks de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte - een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd."
2.3. Het middel klaagt dat de opgelegde straf onbegrijpelijk is gemotiveerd, nu uit de bewijsmiddelen noch uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de straatwaarde van de aangetroffen hasj en hennep minstens € 200.000,- bedroeg, terwijl dit niet als een feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd.
2.4. Voor zover het middel berust op de opvatting dat omstandigheden die worden gebruikt ter motivering van de straf moeten kunnen worden ontleend aan de in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsmiddelen dan wel aan nader aangeduide bewijsmiddelen, stelt het een eis die het recht niet kent. Voldoende is dat van die omstandigheden ter terechtzitting is gebleken (vgl. HR 14 februari 2006, LJN AU7119).
2.5. Uit het verhandelde ter terechtzitting kan niet zonder meer blijken waaraan het Hof heeft ontleend dat de grote hoeveelheid hasj en hennep, die de verdachte als coffeeshophouder voorhanden heeft gehad "een straatwaarde van minstens € 200.000,-" had. Het Hof had de oplegging van de straf in dit opzicht daarom nader moeten motiveren.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt met worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 oktober 2011.
Conclusie 05‑07‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Arnhem heeft de verdachte bij arrest van 8 september 2009 ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.
Namens de verdachte heeft mr. P.A. Speijdel, advocaat te Enschede, beroep in cassatie ingesteld. Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.1.
3.1.
Het eerste middel klaagt — mede in het licht van het bepaalde in art. 359, zesde lid, Sv — over de begrijpelijkheid en de toereikendheid van de motivering van de door het hof opgelegde straf.
3.2.
Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen (blz. 3):
‘De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen — en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden — dat verdachte als coffeeshophouder een grote hoeveelheid hasj en hennep met een straatwaarde van minstens € 200.000,- voorhanden heeft gehad in zijn woning. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in dergelijke drugs vaak gepaard gaat met criminaliteit, welke criminaliteit verdachte met zijn handelen in stand houdt. Het hof houdt rekening met de straf die wordt opgelegd in de gelijktijdig behandelde strafzaak tegen verdachte met het parketnummer 21-000817-08. Ten nadele van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte reeds eerder veroordeeld is voor een soortgelijk feit. Vanwege deze recidive en de ernst van het feit zal het hof — ondanks de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte — een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.’
3.3.
De bezwaren van de steller van het middel richten zich in het bijzonder op de overweging van het hof dat ‘verdachte als coffeeshophouder een grote hoeveelheid hasj en hennep met een straatwaarde van minstens € 200.000,- voorhanden heeft gehad in zijn woning’. In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat
- (i)
de verdachte in zijn verklaringen bij de politie en ter terechtzitting in verband met de bij hem aangetroffen hasj en hennep steeds over lagere bedragen dan € 200.000,- heeft gesproken,
- (ii)
de door het hof genoemde straatwaarde van de hasj en hennep van € 200.000,- ook anderszins niet uit de stukken van het geding kan worden afgeleid en
- (iii)
het hof de in de tenlastelegging meer bepaald genoemde hoeveelheden van 1,19 kilogram (hashblokken) en 29,04 kilogram (henneptoppen) bovendien in tegenstelling tot de rechtbank in eerste aanleg buiten de bewezenverklaring heeft gehouden.
Voor zover het hof in het kader van de strafoplegging van de genoemde straatwaarde en hoeveelheden is uitgegaan, is de strafoplegging volgens de steller van het middel daarom niet begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
3.4.
Bij de beoordeling van de middelen dient te worden vooropgesteld dat de omstandig-heden waarnaar de rechter in zijn strafmotivering verwijst en waarop de strafoplegging is gebaseerd niet steevast behoeven te worden ontleend aan de gebezigde bewijsmiddelen dan wel aan nader aangeduide bewijsmiddelen. Wel is het zo dat van het bestaan van de hier bedoelde omstandigheden ter terechtzitting moet zijn gebleken.2. De rechter mag in dit verband acht slaan op hetgeen ter terechtzitting is verklaard en op hetgeen in de gedingstukken is neergelegd, zulks voor zover de inhoud daarvan op de voet van artikel 301 Sv ter terechtzitting is voorgelezen of verkort medegedeeld. Het van de terechtzitting opgemaakte proces-verbaal zal daarvan moeten getuigen.
Bovendien mag het hof zich m.i. in strafmaatoverwegingen bedienen van gegevens van algemene bekendheid, waaronder ook algemene ervaringsregels worden begrepen. Dergelijke gegevens behoeven geen bewijs, aldus luidt een bewijsrechtelijke voorziening. Er is evenwel geen reden waarom dergelijke gegevens alleen zouden mogen bijdragen aan de bewijsconstructie en niet — ook — zouden mogen worden betrokken in bijvoorbeeld de strafmaatoverwegingen.
In zo'n geval moet allereerst de vraag worden beantwoord of de bedoelde gegevens werkelijk kunnen kwalificeren als ‘feit(en) van algemene bekendheid’. Om in aanmerking te komen voor een dergelijk predicaat dient het gegeven of de regel allereerst ‘een feit’ te zijn, dat wil zeggen ‘waar’ zijn en dus corresponderen met de werkelijkheid. Bovendien moet het bedoelde feit in Nederland algemeen bekend zijn. Van algemene bekendheid zijn die gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen.3.
3.5.
Met de steller van het middel kan worden vastgesteld dat in het onderhavige geval uit het verhandelde ter terechtzitting niet zonder meer kan blijken waar het hof het bedrag van € 200.000,- als de straatwaarde van de aangetroffen drugs vandaan heeft gehaald.4.
Ik heb mij vervolgens afgevraagd of de straatwaarde van de hennep en hashish kan worden aangemerkt als feit van algemene bekendheid. Zulks vereist bekendheid met
- (1)
de hoeveelheid van het in deze zaak aangetroffen materiaal en
- (2)
de destijds geldende straatwaarde per kilogram van dat materiaal.
De eerste vraag, namelijk op welke hoeveelheden verdovende middelen het hof doelt, is nog niet zo eenvoudig te beantwoorden, aangezien de bewezenverklaring niet specificeert van welke hoeveelheden hashish en hennep het hof het opzettelijk aanwezig hebben bewezen heeft geacht. De bewijsmiddelen geven evenmin uitsluitsel.
Aangenomen dat het hof ongeveer 30 kilo gedroogde henneptoppen en anderhalve kilogram hashish5. heeft betrokken in zijn berekeningen, rijst dus de vraag naar de destijds geldende straatwaarde. ‘Googelend’ naar Nederlandstalige websites, waartoe ik mij gelet op de uitkomst van deze exercitie vrij voel, meen ik te kunnen achterhalen dat de aangetroffen partijen henneptoppen en hashish destijds geen hoger bedrag vertegenwoordigden dan een straatwaarde6. van € 132.000.7. Hieruit volgt dat het door het hof tot uitgangspunt genomen bedrag van ten minste € 200.000,= aan straatwaarde van de voorhanden hoeveelheden verdovende middelen niet kan worden afgeleid uit feiten van algemene bekendheid.
3.6.
Een en ander brengt mee dat het middel op zichzelf terecht is voorgesteld. Vervolgens rijst bij mij nog de vraag in hoeverre de gewraakte overweging voor het hof doorslaggevend is geweest. Reden om te vooronderstellen dat het hof bij de strafoplegging is uitgegaan van een andere partij hashish en hennep dan de partij waarover de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard is er immers niet. Wanneer het bedrag van € 200.000,- wordt weggedacht, blijft als strafmotivering staan dat de verdachte als coffeeshophouder een grote hoeveelheid hashish en hennep voorhanden heeft gehad, het voorts een feit van algemene bekendheid is dat de handel in dergelijke drugs vaak gepaard gaat met criminaliteit en de verdachte voor een soortgelijk feit reeds eerder is veroordeeld. Eventueel zou deze motivering 's hofs strafoplegging zelfstandig kunnen dragen. Met enige aarzeling meen ik echter dat deze gedachtegang te speculatief van karakter is. Ik kan niet met voldoende zekerheid volhouden dat het hof in dit verband geen belang heeft gehecht aan de aanzienlijke omvang van de straatwaarde die het heeft toegedicht aan de inbeslaggenomen partij verdovende middelen.
3.7.
Het middel slaagt dus.
4.1.
Het tweede middel behelst de klacht dat de in artikel 6, eerste lid, EVRM bedoelde redelijke termijn in de cassatiefase is geschonden.
4.2.
De verdachte heeft op 15 september 2009 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 15 juni 2010 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, waardoor de inzendtermijn van acht maanden met één maand is overschreden. Dit verzuim leidt volgens vaste rechtspraak van Uw Raad tot strafvermindering.
4.3.
Het tweede middel is gegrond.
5.
De beide middelen zijn gegrond. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen ten aanzien van de opgelegde straf, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑07‑2011
Zie bijv. HR 9 februari 2010, LJN BJ6948, HR 3 maart 2009, LJN BG9195 en HR 14 februari 2006, LJN AU7119. Zie voorts: A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2009, p. 263–264; G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 734.
HR 11 januari 2011, LJN BP0291, NJ 2011/116 m.nt. Mevis.
Wellicht had het hof een verdubbeling van de inkoopprijs van het materiaal in gedachten. Over dat laatste is ter terechtzitting wel het een en ander meegedeeld. Zie blz. 3 van het proces-verbaal van de rechtbank te Arnhem van 1 oktober 2008: ‘Ik moet € 120.000 aan die mensen betalen die het daar neer hebben gezet.’ Zie blz. 2 van het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 25 augustus 2009: ‘Ik moest nog € 60.000,- aan leveranciers betalen.’ Uit andere passages zou dan weer kunnen worden afgeleid dat de door de verdachte bedoelde € 60.000 de helft van de inkoopwaarde zou betreffen. Ik ben hierin overigens erg voorzichtig, want zo duidelijk blijkt het allemaal niet uit de gedingstukken.
Zie de hoeveelheden waarvan het hof de onttrekking aan het verkeer heeft gelast.
Onder straatwaarde wordt doorgaans verstaan de handelswaarde van drugs bij verkoop in kleine hoeveelheden op straat.
Zie , bericht van 23 november 2010: 31 kilo henneptoppen met straatwaarde van € 115.000 (= ong. € 3.700 per kilo). Zie , bericht van 18 maart 2008: 48 kilo gedroogde henneptoppen met straatwaarde van € 144.000 (= € 3000 per kilo). Zie , bericht van 20 april 2011 over 3 kilo henneptoppen met een straatwaarde van € 9.000 (= € 3.000 per kilo). Zie , bericht van 6 juni 2011 over de vondst van 30 kilo henneptoppen met een straatwaarde van € 105.000 en 28 kilo henneptoppen met een straatwaarde van € 98.000 (= telkens € 3.500 per kilo gedroogde henneptoppen). Zie , bericht van 10 november 2010 over het aantreffen van 58 kilo henneptoppen met een straatwaarde van ongeveer € 200.000 (= € 3.440 per kilo). Over de straatwaarde van hashish (in 2007), zie , welke bedragen zeker niet boven de € 8,= per gram uitkomen.Zelfs in het ongunstigste geval waarin ik een straatwaarde van € 4.000,= per kilo gedroogde henneptoppen en € 8.000,= per kilo hashish hanteer, kom ik in totaal uit op € 132.000,= aan straatwaarde van de in deze zaak aangetroffen hoeveelheden henneptoppen en hashish. Over deze en dergelijke bedragen valt te twisten. Ik moet bekennen dat ik (ook wat betreft het jaar 2007) geen ervaring heb in de aanschaf van dergelijke middelen en dat ik dus niet kwalificeer als ervaringsdeskundige. Waar het mij om gaat is dat de bedragen die het hof kennelijk als uitgangspunt heeft genomen niet kunnen worden aangemerkt als feit van algemene bekendheid.