Rb. Middelburg, 18-04-2012, nr. 11/466
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8038
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
18-04-2012
- Zaaknummer
11/466
- LJN
BW8038
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8038, Uitspraak, Rechtbank Breda, 18‑04‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting Een makelaar die alleen uit de auto was gestapt om een sleutel bij het makelaarskantoor op te halen, had parkeerbelasting moeten voldoen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een toezegging is gedaan dat de aanslag zou worden vernietigd. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/466
Uitspraakdatum: 18 april 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 7 december 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012 te Middelburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Op [datum] 2010 omstreeks 14:50 uur stond de auto van belanghebbende met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] in Middelburg. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren.
2.2.Tijdens een controle op voormelde datum en voornoemd tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto geen geldig betaalbewijs aanwezig was.
2.3.Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag van € 52,40 opgelegd, bestaande uit € 1,40 parkeerbelasting en € 51 kosten van de naheffingsaanslag.
2.4.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Niet in geschil is dat belanghebbende geen parkeerkaart heeft aangeschaft.
2.5.Ingevolge artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1, sub a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2002 wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
2.6.Onder het onmiddellijk laden en lossen zoals bedoeld in art. 226 van de Gemeentewet (tekst 1994, thans artikel 225 Gemeentewet) dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (Hoge Raad 12 mei 1999, nr. 33286, BB 99/566).
2.7.Belanghebbende heeft gesteld dat hij in het kader van zijn beroep als makelaar alleen uit de auto was gestapt om een sleutel bij het makelaarskantoor op te halen. De dienstdoende parkeerwachters hebben hem ook naar binnen en weer naar buiten zien lopen.
Nadat de naheffingsaanslag was opgelegd heeft belanghebbende telefonisch contact gehad met een medewerkster van parkeerbeheer. Deze zou hebben toegezegd dat het opleggen van een naheffingsaanslag niet de bedoeling kon zijn en in strijd was met de redelijkheid en billijkheid.
2.8.Gezien de onder 2.5. vermelde definitie is bij het ophalen van een sleutel geen sprake van het onmiddellijk laden en lossen als bedoeld in de Gemeentewet en de Verordening. Het gegeven dat de auto maar een zeer korte tijd op de parkeerplaats stond, maakt niet dat geen sprake was van parkeren. Belanghebbende had dus parkeerbelasting moeten voldoen en de aanslag is terecht opgelegd. Naar de rechtbank begrijpt beroept belanghebbende zich er op dat bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de naheffingsaanslag zou worden vernietigd. Belanghebbende, op wie in dit opzicht de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting van de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat een toezegging is gedaan dat de aanslag zou worden vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van door de heffingsambtenaar gewekt vertrouwen.
2.9.Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.10.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 18 april 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 april 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
- 5201.
CZ ’s-Hertogenbosch. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch behandelt het hoger beroep namens het gerechtshof te ‘s-Gravenhage.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.