Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2021, nr. 21-004655-18
ECLI:NL:GHARL:2021:943
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-02-2021
- Zaaknummer
21-004655-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:943, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:805
Uitspraak 02‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Het hof stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 130.000,-. Het hof legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 100.000,-, waarbij rekening is gehouden met de toegewezen vordering van de benadeelde partij van € 30.000,-.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004655-18
Uitspraak d.d.: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 29 augustus 2017 met parketnummer 17-880104-12 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd te PI Zuid West, HvB De Torentijd te Middelburg.
Het hoger beroep
De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 130.000,- en oplegging aan betrokkene van een betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 130.000,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens betrokkene door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 130.000,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 130.000,- en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 februari 2021 (parketnummer 21-005015-17) ter zake van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde oplichting veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die betrokkene in voorarrest heeft doorgebracht.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Uit onder meer de inhoud van de verklaring van betrokkene ter zitting in eerste aanleg van 15 augustus 2017, de aangifte van [benadeelde partij1] en de aangifte van [benadeelde partij2] volgt dat het door betrokkene verkregen wederrechtelijk voordeel dient te worden geschat op
€ 130.000,-.
De vordering van de benadeelde partij
In genoemde strafzaak heeft het hof de vordering van de benadeelde partij ad € 30.000,- toegewezen. Dit bedrag zal - gelet op het bepaalde in artikel 36e, negende lid, van het Wetboek van Strafrecht - in mindering worden gebracht op het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 100.000,-.
Undue delay
Er is in hoger beroep sprake van undue delay in de zin van artikel 6 EVRM. Het hof zal echter volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, nu de strafzaak en de ontnemingszaak tegelijkertijd door het hof worden afgedaan en er reeds in de strafzaak compensatie voor het overschrijden van de redelijke termijn plaatsvindt. Hiermee wordt de inbreuk op artikel 6 EVRM voldoende gecompenseerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 130.000,00 (honderdduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 100.000,00 (honderdduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1095 dagen.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 2 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.