HR, 15-09-2009, nr. 08/02977 H
ECLI:NL:HR:2009:BJ7623
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-09-2009
- Zaaknummer
08/02977 H
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ7623
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ7623, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑09‑2009; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ7623
ECLI:NL:PHR:2009:BJ7623, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ7623
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. Gegrondverklaring op gronden als vermeld in conclusie AG.
15 september 2009
Strafkamer
nr. 08/02977 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 mei 2006, nummer 20/012223-05, ingediend door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, namens:
[Aanvrager], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 8 februari 2002 - de aanvrager ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" en "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 12 moet de aanvrage gegrond worden verklaard.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 mei 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 september 2009.
Conclusie 23‑06‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
Aanvrager van herziening is bij arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 10 mei 2006 voor ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ en ‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. Voorts heeft het hof beslist over de inbeslaggenomen personenauto, een en ander zoals in het arrest vermeld. Op 11 maart 2008 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep in deze zaak verworpen, waarmee het arrest van het hof onherroepelijk is geworden.
2.
Namens aanvrager heeft mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, herziening gevraagd van het onherroepelijke arrest van het hof.
3.
De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Aangevoerd wordt dat een ander bij zijn aanhouding de persoonsgegevens van aanvrager heeft opgegeven.
4.
Uit de stukken van het geding blijkt dat op 15 april 2000 bij een verkeerscontrole een auto met drie inzittenden is staande gehouden. Van twee van de drie inzittenden, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], is de identiteit vastgesteld aan de hand van een geldig legitimatiebewijs. De bestuurder, die werd verdacht van het rijden zonder rijbewijs, kon zich niet legitimeren. Desgevraagd gaf hij in eerste instantie de naam ‘[naam]’ op. Omdat getwijfeld werd aan de juistheid van deze opgave is aan de andere twee inzittenden gevraagd naar de naam van de bestuurder. [Betrokkene 1] antwoordde hierop dat de bestuurder zijn broer [aanvrager] was, hetgeen vervolgens door de bestuurder werd bevestigd. Bij [betrokkene 1] werd bij de fouillering een zak cocaïne aangetroffen waarop hij verklaarde deze zak net van zijn broer, de bestuurder, te hebben gekregen. Op grond hiervan zijn [betrokkene 1] en de bestuurder aangehouden. Bij inzittende [betrokkene 2] werd niets aangetroffen en hij mocht zijn weg vervolgen. Op het politiebureau werd bij een onderzoek aan de kleding van de bestuurder voorts heroïne aangetroffen. In het verhoor heeft de bestuurder verklaard de heroïne te hebben gekocht en de bij zijn broer [betrokkene 1] aangetroffen zak cocaïne aan hem te hebben gegeven.
5.
Aanvrager heeft gegronde vrees dat zijn broer, [betrokkene 3], zich voor hem heeft uitgegeven en op zijn naam is veroordeeld. Ter staving van deze stelling wordt onder meer verwezen naar het volgende:
- (i)
een verklaring van getuige [betrokkene 2], die daarin stelt dat hij met [betrokkene 3] en [betrokkene 1] in de auto heeft gezeten. Tevens verklaart hij dat de naam van aanvrager door [betrokkene 1] werd opgegeven;
- (ii)
een verklaring van [betrokkene 4] waarin zij verklaart bij de moeder van aanvrager te hebben gehoord dat de naam van aanvrager bij een aanhouding in zuid Limburg is misbruikt door [betrokkene 3]. Tevens verklaart zij gehoord te hebben dat de naam van de broer van de vriendin van [betrokkene 3] vals is opgegeven en dat [betrokkene 3] wel vaker de namen van anderen gebruikt als hij wordt aangehouden;
- (iii)
een verklaring afkomstig van de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Roermond waaruit blijkt dat er geen vingerafdrukken van de verdachte zijn genomen bij het onderzoek op 15 april 2000.
6.
Tevens bevat het dossier een aanwijzing voor een persoonsverwisseling, namelijk een op het eerste gezicht waar te nemen verschil tussen de handtekeningen onder de bij de politie afgelegde verklaring van de aangehouden verdachte en de handtekeningen onder de overige stukken, waaronder het paspoort en rijbewijs van de aanvrager en de appelakte.
7.
Naar aanleiding van de aanvrage is aan het College van Procureurs-Generaal verzocht een nader onderzoek te doen verrichten. De stukken van dat nader onderzoek zijn in maart 2009 ontvangen.
8.
De stukken bevatten een nader verhoor van getuige [betrokkene 2] d.d. 4 maart 2009. Deze is niet eerder gehoord over hetgeen heeft plaatsgevonden op 15 april 2000 en verklaart hieromtrent het volgende:
‘Ik ben getuige geweest over een zaak van 2000.
Op 15 april 2000 zat ik in een personenauto samen met mijn vrienden. [Betrokkene 3] reed. Het merk van de auto weet ik niet meer. Wat ik wel weet is dat het een kleine auto was. Het kenteken weet ik ook niet. Ik zat op de bijrijdersstoel en [betrokkene 1] zat achterin.
Ik bedoel hiermee te zeggen dat het [betrokkene 3] is en [betrokkene 1]. [Betrokkene 3] wordt ook wel [betrokkene 3] genoemd.
Ik bevond me samen met hen op de woonboulevard te Heerlen. Op enig moment werden we aangesproken door de politie.
De politie vroeg aan [betrokkene 3] naar zijn rijbewijs. Hij kon hier niet aan voldoen aan werd meegenomen naar het politiebusje. Voordat [betrokkene 3] werd meegenomen gaf hij aan [betrokkene 1] een zakje met spul. Ik bedoel hiermee te zeggen verdovende middelen.
[Betrokkene 1] en ik stonden naast de personenauto te wachten.
Ik hoorde op enig moment dat een politieman aan [betrokkene 1] vroeg, hoe heet je broer. Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei: ‘[naam aanvrager].
Ik dacht direct dit klopt niet. Het was natuurlijk [betrokkene 3].
Ik vermoed dat [betrokkene 1] en [betrokkene 3] dit hadden afgesproken. Ze willen elkaar beschermen. Ik vind dit niet kunnen want nu is [aanvrager], die ik goed ken veroordeeld voor iets wat hij niet gedaan heeft.
Ik zag dat die politieman die bij ons voertuig stond naar de bus liep. Ik zag dat die politieman met zijn collega's overleg voerde. Hierna zag ik dat deze weer richting ons kwam lopen.
Ik hoorde dat die politieman tegen [betrokkene 1] zei: ‘Er klopt iets niet’. Jouw broer heeft een andere naam opgegeven. Ik hoorde dat [betrokkene 1] nogmaals zei:‘jawel zo heet die echt’.
Hierna werd de personenauto grondig doorzocht. De kofferbak moest open etc. Er werd onder de banken gekeken en in het dashboard kastje.
Hierna werden [betrokkene 1] en ik op straat in het openbaar gefouilleerd. Ik zag toen dat men bij [betrokkene 1] een zak aangetroffen had.
De politieman deelde mij mede dat ik kon vertrekken. Ik liep te voet naar station Heerlen. Vanaf daar heb ik een lift gekregen naar Roermond.
Ik heb [betrokkene 3] geen naam horen opgeven. Ook geen valse naam. Toen hij gecontroleerd werd heeft men alleen naar zijn rijbewijs en kentekenbewijs gevraagd. Niet naar zijn naam.
[Betrokkene 3] en [betrokkene 1] verblijven vermoedelijk in Curacao. Na bovenstaand incident heb ik [betrokkene 3] en [betrokkene 1] nooit meer gezien.’
9.
Hieruit volgt, voor zover van belang, dat:
- —
[betrokkene 3] op 15 april 2000 de bestuurder was van de personenauto die door de politie is gecontroleerd;
- —
[betrokkene 3] aan de politie in eerste instantie de naam ‘[naam]’ opgeeft;
- —
[betrokkene 1], gevraagd naar de naam van zijn broer, aan de politie de naam ‘[naam aanvrager]’ opgeeft;
10.
Uit de stukken blijkt voorts dat ‘[betrokkene 3]’ behoort te zijn: ‘[betrokkene 3]’. Op 25 februari 2003 heeft deze persoon een valse naam gebruikt en daarbij de naam ‘[naam]’ opgegeven. Sinds 7 maart 2004 is hij voortvluchtig en zonder vaste woon- of verblijfplaats.
11.
Uit al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien volgt mijns inziens dat er voldoende aanknopingspunten bestaan om te stellen dat er sprake lijkt te zijn geweest van een persoonsverwisseling. Gelet op hetgeen door getuige [betrokkene 2] is verklaard is niet aanvrager, maar diens broer [betrokkene 3] de persoon geweest die door de politie op 15 april 2000 is aangehouden en uiteindelijk op de naam van zijn broer is veroordeeld. Voor deze lezing bestaat een aantal aanwijzingen. Zo zijn er verschillen tussen de handtekening onder het proces-verbaal en de handtekening op officiële documenten van aanvrager waar te nemen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [betrokkene 4] dat [betrokkene 3] kennelijk vaker valse namen gebruikt als hij wordt aangehouden. Dit wordt bevestigd door gegevens van de politie waaruit volgt dat [betrokkene 3] op 25 februari 2003 een valse naam heeft opgegeven, te weten [naam]. Dit is dezelfde naam als de naam die in eerste instantie is opgegeven bij de aanhouding op 15 april 2000 en tevens — blijkens de verklaring van [betrokkene 4] — dezelfde naam als de naam van de broer van de vriendin van [betrokkene 3].
12.
De hiervoor genoemde omstandigheden wekken derhalve het ernstig vermoeden dat aanvrager niet degene is die op 15 april 2000 is aangehouden en dat de rechter aanvrager zou hebben vrijgesproken indien hij met deze omstandigheden rekening had kunnen houden.
13.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv, is voorzien.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden