Vgl: HR 16 mei 2000, NJ 2000, 510 en HR 12 oktober 1999, NJ 1999, 828.
HR, 23-06-2009, nr. 07/11893
ECLI:NL:HR:2009:BI9245
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-06-2009
- Zaaknummer
07/11893
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BI9245
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI9245, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI9245
ECLI:NL:PHR:2009:BI9245, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI9245
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑06‑2009
23 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/11893
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 december 2006, nummer 20/011916-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van zestig uren, waarvan dertig uren voorwaardelijk en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 23 juni 2009.
Conclusie 21‑04‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft verdachte op 1 december 2006 ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, waarvan 30 (dertig) uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
2.
Namens verdachte heeft Mr I. Klein, advocaat te 's‑Hertogenbosch, cassatie ingesteld. Mr H.H.M. van Dijk, advocaat te 's‑Hertogenbosch, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel houdt in dat de bewezenverklaring onvoldoende toereikend is gemotiveerd.
3.2.
Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte:
‘op 7 december 2004 te Empel, gemeente 's‑Hertogenbosch, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg Asmunt en de kruising met de Proosdijstraat zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, gekomen op de kruising van die weg met de Proosdijstraat, komende vanaf voormelde Asmunt, gezien zijn,verdachtes, rijrichting naar rechts af te slaan, althans doende te zijn geweest naar rechts af te slaan, op een moment dat de bestuurster van een fiets, zich — gezien verdachtes rijrichting -op die Asmunt rechts naast dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig bevond, waardoor een aan -/overrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die zich aldaar bevindende bestuurster van die fiets en de door haar bestuurde fiets waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], zijnde de bestuurster van die fiets, zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere ribfracturen en een bovenbeenbreuk en fors huiddefect linkeronderbeen en voet (waardoor operatie noodzakelijk was) en een bloeding in de borstholte werd toegebracht.’
3.3.
Hiertoe zijn door het hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
‘1.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voor zover deze -zakelijk weergegeven — inhoudt:
Op 7 december 2004 reed ik in mijn vrachtwagen over de Proosdijstraat in Empel. Ik kwam vanuit Rosmalen en ik reed in de richting van Empel. De combinatie waarin ik reed (een trekker met oplegger) was ongeveer 15 meter lang. Ik wilde keren op de kruising Proosdijstraat/Sint Landolinuslaan/Asmunt, omdat ik merkte dat ik verkeerd gereden was. Ik ben met mijn voertuig voorbij de Sint Landolinuslaan gereden en vervolgens ben ik achteruit de Asmunt in gereden. Daarna ben ik naar voren gereden over de kruising de Sint Landolinuslaan in. Ik ben daarna nog een keer achteruit de Asmunt in gereden. Vervolgens ben ik rechtsaf geslagen, de Proosdijstraat in. Ik ben met mijn combinatie denk ik zo'n vijf à zes meter vooruit de Sint Landolinuslaan in gereden. Toen ik voor de tweede keer achteruit de Asmunt in was gereden stond mijn combinatie recht. Ik ben meer dan vijftien meter achteruit de Asmunt in gereden, met de voorzijde van de trekker enkele meters achter het kruispunt. Ik ben toen opgereden tot aan de markering van bakstenen die de afscheiding vormt met de Proosdijstraat. Ik heb daar even stil gestaan. Ik kon toen rechts van mij het fietspad zien. Ik stond helemaal recht. De combinatie stond in het midden van de weg, net iets over de middenas. Er was ruimte tussen de rechterzijde van de Asmunt en mijn combinatie. Ik stond ongeveer een halve meter van het fietspad af. Om de draai naar rechts de Proosdijstraat in te kunnen maken, ben ik bijna tot aan de overkant van de straat rechtdoor opgereden. Ik ben bijna tot in de Sint Landolinuslaan gereden. Vervolgens ben ik vrijwel haaks naar rechts ingedraaid de Proosdijstraat in, richting Rosmalen. De trekker stond toen vrijwel haaks op de oplegger. Ik heb de bocht naar rechts zeer ruim ingezet, omdat ik weet dat de achterwielen van de oplegger bij zo'n manoeuvre een kleinere draaicirkel hebben.
Deze oplegger had geen meesturende achterwielen. De achterwielen van de oplegger zijn vlak langs de trottoirband in de bocht gegaan. Daar komt het fietspad uit dat langs de Proosdijstraat loopt op de Asmunt. Nadat ik de bocht helemaal was ingedraaid, zag ik een fiets vallen. Ik zag dat in één van mijn rechterbuitenspiegels. Ik heb toen de wagen aan de kant gezet. Toen bleek dat ik een aanrijding met een fietsster had gehad. Ik had haar daarvoor niet één keer gezien gedurende de keermanoeuvre.
Aan de rechterzijde van de trekker zit een grote buitenspiegel, die in twee spiegels is verdeeld. Dat zijn bolle spiegels. Verder zit er een trottoirspiegel. Die zit aan de rechter bovenzijde van de cabine. De dodehoekspiegel zit aan de rechter voorkant van de cabine (rechter onderhoek van de voorruit). Ik kan met die spiegels naar achteren kijken en naast en zelfs deels achter mijn vrachtwagen kijken. Als iemand zich op korte afstand rechts naast de wagen bevindt, kan ik die persoon zien in de trottoirspiegel en de dodehoekspiegel. Als een persoon achter de achterste deurstijl van de cabine staat, kan ik deze na ongeveer drie meter niet meer in de dodehoekspiegel zien. De beide keren dat ik achteruit ben gereden de Asmunt in, heb ik in al mijn spiegels gekeken. Ik had toen vrij zicht op de Asmunt achter mij en ook op het fietspad en de bocht met de trottoirband. Toen ik vooruit reed de Asmunt uit, heb ik ook in de rechterspiegels naar achteren gekeken. Ik had ook toen zicht op die bocht, het fietspad en de Asmunt. U vraagt mij of ik toen ik was gestopt bij de steenmarkering tussen de Asmunt en de Proosdijstraat een fietser rechts naast de vrachtwagen in mijn spiegels kon zien. Als deze zich op de Asmunt bevond wel. Als de fietser zich niet op de weg bevond, maar op het fietspad zou bevinden dan zou ik die fietser tot ongeveer twee meter zijwaarts op het fietspad kunnen zien.
Ik heb op de auto's die uit de richting van Rosmalen en Empel kwamen gelet en deze voor laten gaan, totdat de bestuurder van een Mercedes mij voor liet gaan. Toen ben ik opgereden de Proosdijstraat in. Ik heb oogcontact met laatstgenoemde bestuurder gehad. Toen de trekker haaks naar rechts was ingedraaid, had ik via de spiegels geen zicht op het verkeer rechts naast en achter mij. Ik had daarop wel enig zicht via de ruiten in de cabine.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord/Rosmalen, nr. PL2110/04-283764, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, d.d. 14 december 2004, dossierpagina 33 e.v. van het doorgenummerd dossier nr. PL2110/05-012200, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [betrokkene 1] aan de verbalisant:
Op 7 december 2004 reden mijn man en ik in onze auto over de Proosdijstraat, gaande in de richting van de kruising met de Asmunt en de Landolinuslaan. Wij wonen in [plaats]. Toen we een eindje in de Proosdijstraat reden, zag ik dat aan de overzijde van de kruising mijn schoonzus stond. Zij heet [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] met haar fiets was. Ik zag dat [slachtoffer] kwam uit de richting van de Empelseweg en dat zij zich, gezien haar rijrichting, aan de linkerzijde van de Proosdijstraat bevond. Ik zag [slachtoffer], gezien mijn rijrichting, aan de rechterzijde van de weg. Ik zag dat [slachtoffer] zich op de weg helemaal aan de kant van de weg bevond. Op een gegeven moment zag ik dat de tankwagen achteruit reed. Ik zag dat hij achteruit de Asmunt in reed en daarna vooruit de Landolinuslaan (het hof begrijpt steeds: Sint Landolinuslaan) in reed. Op dat moment zag ik dat [slachtoffer] zich met haar fiets nog steeds op de plaats bevond waar ik haar eerder voor het eerst had gezien. Ik zag dat de tankwagen, nadat hij de Landolinuslaan was ingereden, weer achteruit reed, daarbij gaande in de richting van de Asmunt. Ik zag kort hierna dat een tankwagen helemaal achteruit de Asmunt in reed, tot hij in zijn geheel in de Asmunt stond. Toen de voorzijde van de trekker van de tankwagen zich direct aan het begin van het kruisingsvlak van de kruising Asmunt/Proosdijstraat bevond, zag ik dat [slachtoffer] zich nog steeds op dezelfde plaats bevond als waar ik haar eerder had gezien. Ik zag dat de tankwagen vanaf de Asmunt rechtsaf de Proosdijstraat insloeg en daarbij reed in de richting van Rosmalen. Ik zag op dat moment dat [slachtoffer] met fiets en al onder de rechter achterwielen van de oplegger van de tankauto terechtkwam. Ik zag dat ze viel.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord/Rosmalen, nr. PL2110/04-283764, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie, d.d. 14 december 2004, dossierpagina 31 e.v. van het doorgenummerd dossier nr. PL2110/05-012200, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [betrokkene 2] aan de verbalisant:
Op 7 december 2004 reden mijn vrouw en ik in onze auto over de Proosdijstraat in Empel. Gekomen bij de kruising van die straat met de Asmunt en de Sint Landolinuslaan zagen wij dat daar een vrachtwagen aan het manoeuvreren was. Hij reed langzaam vooruit de Sint Landolinuslaan in en daarna weer langzaam rijdend de Asmunt in. Hierna reed hij weer langzaam vooruit de Sint Landolinuslaan in en meteen daarna weer achteruit de Asmunt in. Toen pas stond hij zo dat hij rechtsaf de Proosdijstraat op kon rijden in de richting van Rosmalen. De vrachtwagen bleef even staan.
Tijdens het manoeuvreren van de vrachtwagen had ik gezien dat mijn schoonzuster, [slachtoffer], aan de andere kant van de kruising stond te wachten om over te steken. Ze stond daar met haar fiets. De vrachtwagenchauffeur reed rustig voor- en achteruit tijdens het manoeuvreren. Ook reed hij uiteindelijk rustig weg toen hij rechtsaf ging. Ik zag dat de vrachtwagen rechtsaf reed nadat hij even stil had gestaan. Meteen daarna zag ik [slachtoffer] op de grond liggen achter de vrachtwagen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord/Rosmalen, nr. PL2110/04-283764, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, d.d. 8 december 2004, dossierpagina 38 e.v. van het doorgenummerd dossier nr. PL2110/05-012200, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [betrokkene 3] aan de verbalisant:
Ik zal u verklaren over de aanrijding waar ik gisteren, 7 december 2004, getuige van ben geweest. Ik kwam uit de richting van Empel en reed over de Proosdijstraat in de richting van Rosmalen. Ik zag dat er een vrachtwagen aan kwam rijden. Deze was ook voorzien van een oplegger. Ik zag dat deze vrachtwagen de kruising met de Asmunt schuin overstak. Ik zag aan de beweging dat hij wilde gaan keren. Ik zag dat de vrachtwagen achteruit de Asmunt in draaide. Ik zag dat de vrachtwagen vervolgens recht vooruit reed de Sint Landolinuslaan in. Ik zag dat de vrachtwagen vervolgens achteruit weer de Asmunt op reed. Ik zag dat op de hoek Asmunt met de Proosdijstraat een vrouw stond te wachten naast haar fiets. Ik zag dat de vrachtwagen de bocht maakte richting Rosmalen. Ik zag dat de fiets bij die vrouw omhoog kwam. Ik zag die vrouw vervolgens op straat liggen.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord/Rosmalen, nr. PL2110/04-283764, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, d.d. 18 februari 2004, dossierpagina 29 e.v. van het doorgenummerd dossier nr. PL2110/05-012200, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [slachtoffer] aan de verbalisant:
Op 7 december 2004 ging ik op de fiets richting de Landolinuslaan (het hof begrijpt telkens: Sint Landolinuslaan). Op de kruising Asmunt/Proosdijstraat zag ik een grote vrachtwagen met de voorzijde in de Sint Landolinuslaan staan. Ik wilde vanuit de Asmunt oversteken naar de Sint Landolinuslaan. Ik stopte om de vrachtauto voor te laten gaan. Ik zag dat de chauffeur achteruit reed met zijn vrachtwagen de Asmunt in. Ik zag dat de vrachtwagen vervolgens rechtsaf de weg opreed in de richting van Rosmalen. Ik weet dat ik even later op de grond lag en veel pijn had. Ik heb acht weken op de intensive care gelegen. De doktoren dachten dat ik het niet zou overleven. Hoe lang het herstel nog gaat duren is niet duidelijk. Het is ook niet duidelijk of alles wel weer goed komt.
6.
Een schriftelijk bescheid te weten een — alleen in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen tot bewijs gebruikte — aanvraagformulier medische informatie, opgemaakt door G.J. Bos, revalidatie-arts, d.d. 14 april 2005, dossierpagina 22 van het doorgenummerd dossier nr. PL2110/05-012200, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt:
‘Medische informatie betreffende: [slachtoffer].
Omschrijving letsel.
A. Uitwendig waargenomen letsel:
- —
meerdere ribfracturen,
- —
breuk linker bovenbeen,
- —
fors huiddefect linker onderbeen en voet (waarvoor operatie om dood weefsel te verwijderen en later huidtransplantatie).
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja.
- —
is er vermoeden van inwendig bloedverlies? Ja
ad B: bloeding in de borstholte.’’
3.4.
Voorts heeft het hof in het arrest het volgende overwogen:
‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Verdachte heeft, rijdende in een trekker met oplegger met een totale lengte van ongeveer vijftien meter een keermanoeuvre gemaakt van 360o. Een dergelijke manoeuvre vereist extra oplettendheid van de bestuurder die deze uitvoert. Die manoeuvre bestond hieruit dat hij rijdend over de Proosdijstraat (richting Empel), gekomen aan de overzijde van de kruising van die weg met de Asmunt (/St. Landolinuslaan) achterwaarts rijdend de Asmunt is ingestoken. Vervolgens is hij, om zijn trekker met opleggercombinatie recht te krijgen, de kruising weer geheel overgestoken om vervolgens achteruitrijdend opnieuw de Asmunt in te steken tot enkele meters achter het kruispunt. Vervolgens is hij weer opgereden met de combinatie naar de steenmarkering tussen de Asmunt en de Proosdijstraat. Hij is, gekomen bij genoemde markering, gestopt in verband met de aanwezigheid van ander verkeer op de Proosdijstraat.
Daarna heeft hij de bocht naar rechts ingezet. Deze bocht heeft hij zeer ruim genomen in de wetenschap, dat de achterwielen van zijn oplegger bij een dergelijke manoeuvre een kleinere draaicirkel hebben. Hij is daarbij eerst rechtuit gereden tot zowat aan de overzijde van de Proosdijstraat. Vervolgens is hij vrijwel haaks ingedraaid de Proosdijstraat in, richting Rosmalen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, met name de verklaring van [betrokkene 1], komt naar voren dat het latere slachtoffer zich met haar fiets tijdens het grootste deel van de boven beschreven manoeuvre, in ieder geval vanaf het de eerste keer achteruit steken de Asmunt in tot en met het weer naar rechts oprijden de Proosdijstraat in, aan de, vanuit de Asmunt gezien, rechterzijde van die weg in de onmiddellijke nabijheid van het kruispunt bevond. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, dat hij de laatste keer dat hij achteruit de Asmunt in reed vrij zicht had, via zijn spiegels, naast en achter zijn combinatie zowel op de Asmunt als het daaraan grenzende fietspad. Ook toen hij, alvorens rechts af te slaan, de kruising weer rechtuit opreed, heeft hij — ook naar achteren — vrij zicht gehad.
Verdachte heeft verklaard, dat hij het latere slachtoffer nimmer heeft gezien. De zwager van het slachtoffer, [betrokkene 2], heeft bij de politie verklaard, dat verdachte in zijn ogen heel netjes reed en dat hij tijdens het manoeuvreren rustig voor en achteruit reed. Het hof wil — mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep — aannemen, dat verdachte inderdaad rustig heeft gereden om de gehele manoeuvre op deze kruising te kunnen uitvoeren. Dit neemt echter juist niet weg, dat verdachte het latere slachtoffer op meerdere momenten tijdens de gehele manoeuvre heeft kunnen zien en naar 's hofs oordeel ook had moeten zien. Nu hij haar evenwel in het geheel niet heeft gezien, dient zijn rijgedrag als aanmerkelijk onoplettend te worden beoordeeld.’
3.5.
Blijkens de toelichting daarop, stelt het middel dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet zou kunnen blijken dat [slachtoffer] (hierna te noemen: het slachtoffer) zich op de Asmunt bevond en wel rechts van de door verdachte bestuurde trekker met oplegger. Uit de in bewijsmiddel 2 vervatte verklaring van [betrokkene 1] zou volgens de steller van het middel voortvloeien dat het slachtoffer zich aan de linkerzijde van de Proosdijstraat bevond in plaats van op de Asmunt. Voorts zou uit de in bewijsmiddel 3 vervatte verklaring van [betrokkene 2] evenmin zijn op te maken dat het slachtoffer zich op de Asmunt bevond, maar zou zij zich juist aan de andere kant van de kruising bevinden, alwaar zij wachtte om over te steken. Ten slotte verwijst de steller van het middel naar bewijsmiddelen 4 en 5 ter onderbouwing van zijn stelling dat het slachtoffer zich op het moment dat het verkeersongeval plaatsvond niet op de Asmunt bevond.
In deze zaak gaat het om een verkeersongeval tussen een vrachtwagencombinatie en een fietser. De chauffeur van de vrachtwagencombinatie heeft de fietser in het geheel niet gezien. Het cassatiemiddel bestrijdt niet dat bewezen kan worden dat verdachte bij het aanmerkelijk onoplettend rechts afslaan van de Asmunt naar de Proosdijstraat een fietser heeft aangereden. Bestreden wordt dat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat de fietser zich op de Asmunt bevond.
Voor het bewijs dat het slachtoffer zich ten tijde van het ongeval op de Asmunt bevond, is behalve de door de raadsman genoemde bewijsmiddelen allereerst de verklaring van verdachte van betekenis. Zijn voor het bewijs gebezigde verklaring (bewijsmiddel 1) houdt zakelijk weergegeven onder meer in dat de vrachtwagencombinatie in het midden van de Asmunt stond, net iets over de middenas. Er was ruimte tussen de rechterzijde van de Asmunt en zijn combinatie. Hij stond ongeveer een halve meter van het fietspad af. Verder heeft hij verklaard dat hij de Proosdijstraat rechts is ingedraaid. De achterwielen zijn vlak langs de trottoirband in de bocht gegaan. Daar komt het fietspad uit dat langs de Proosdijstraat loopt op de Asmunt. Nadat hij de bocht helemaal was ingedraaid, zag hij een fiets vallen. Hij zag dat in één van zijn rechterbuitenspiegels. Mede in het licht van wat verdachte nog verder over zijn keermanoeuvre heeft verklaard, kan zijn verklaring zeer wel zo worden gelezen dat na het volledig naar rechts indraaien van de cabine van de vrachtauto de zich nog op de Asmunt bevindende oplegger een fietser heeft geraakt. Het is mogelijk om reeds op grond van deze verklaring aan te nemen dat de fietser zich op de Asmunt bevond.
De getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] reden in hun auto over de Proosdijweg. Uit hun voor het bewijs gebezigde verklaringen leid ik -zij het met enige moeite- af dat zij richting Rosmalen reden. De getuige [betrokkene 1] (bewijsmiddel 2) heeft verklaard dat zij zag dat aan de overzijde van de kruising de fietser (haar schoonzus) stond. De fietser bevond zich gezien haar rijrichting aan de linkerzijde van de Proosdijstraat. Gezien de rijrichting van de getuige was dat de rechterzijde van de weg. Toen de voorzijde van de trekker zich direct aan het begin van het kruisingsvlak Asmunt/Proosdijstraat bevond, zag zij de fietser nog op dezelfde plaats als waar zij deze eerder had gezien. Op het moment dat de tankwagen vanaf de Asmunt rechtsaf de Proosdijstraat insloeg zag zij dat de fietser met fiets en al onder de rechterachterwielen van de trekker terechtkwam. Anders dan de raadsman meent sluit dit bewijsmiddel niet uit dat de fietser zich op het moment dat ze geraakt werd op de Asmunt bevond. Daaronder kan ook begrepen worden het kruisingsvlak Asmunt/ Proosdijstraat. Bovendien moet bedacht worden dat wanneer verklaard wordt dat iemand zich aan een bepaalde zijde van een straat bevindt, dat nog niet zonder meer behoeft te betekenen dat hij zich ook op die straat bevindt. Zo kan gezegd worden van iemand die zich op de Asmunt bevindt dat dit was aan de rechterzijde van de Proosdijstraat. De getuige [betrokkene 2] (bewijsmiddel 3) verklaart dat de fietser (zijn zuster) aan de andere kant van de kruising stond te wachten. Mede gelet op de overige inhoud van zijn verklaring moet de fietser dan op de Asmunt of Proosdijweg hebben gestaan. In onderling verband met de verklaring van verdachte is de conclusie dat de fietser zich op de Asmunt bevond zeer wel mogelijk.
De verklaring van de getuige [betrokkene 3] (bewijsmiddel 4) houdt in dat de getuige zag dat op de hoek Asmunt met de Proosdijstraat een vrouw stond te wachten naast haar fiets. Vervolgens ziet de getuige de vrachtwagen een bocht maken richting Rosmalen, de fiets omhoog komen en de vrouw op straat liggen. Hieruit kan worden afgeleid dat de fietser zich bevond op de (hoek) Asmunt (/ Proosdijstraat). Het slachtoffer [slachtoffer] (bewijsmiddel 5) verklaart dat ze vanuit de Asmunt wilde oversteken. Daaruit kan in redelijkheid worden afgeleid dat zij zich op de Asmunt bevond.
Voor zover een van de gebezigde bewijsmiddelen enig alternatief openlaat, is dat in het onderlinge verband van de overige gebezigde bewijsmiddelen voldoende uitgesloten.
Het eerste middel faalt derhalve.
4.1.
Het tweede middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft bewezenverklaard, althans onvoldoende toereikend heeft gemotiveerd dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Daartoe voert de steller van het middel aan dat uit de bewijsmiddelen niets zou kunnen worden afgeleid omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak tot medisch ingrijpen en uitzicht op herstel.
4.2.
Artikel 82 Sr bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Dit brengt mee dat de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, in belangrijke mate is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, en dat zijn oordeel dienaangaande in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst.1.
4.3.
Blijkens de hiervoor onder 3.3. weergegeven bewijsmiddelen 5 en 6 heeft het hof vastgesteld
- —
dat het slachtoffer acht weken op de intensive care heeft gelegen;
- —
dat het slachtoffer meerdere ribfracturen had;
- —
dat het slachtoffer een breuk in haar linker bovenbeen had;
- —
dat het slachtoffer fors huiddefect aan het linker onderbeen en voet had (waarvoor operatie om dood weefsel te verwijderen en later huidtransplantatie);
- —
en dat er een bloeding in de borstholte is.
4.4.
Gelet op deze door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, getuigt zijn oordeel dat het aan het slachtoffer toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, niet van een onjuiste uitleg van laatstvermeld begrip. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
4.5.
Het tweede middel faalt derhalve eveneens.
5.1.
In het derde middel wordt naar voren gebracht dat in de cassatiefase de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden omdat vanaf het moment waarop het hof arrest heeft gewezen teveel tijd is verstreken tot het moment waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.
5.2.
Bepalend voor de vaststelling of de inzendtermijn van acht maanden is overschreden is, anders dan de steller van het middel stelt, niet de datum waarop het hof arrest heeft gewezen, maar de datum waarop verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld. De verdachte heeft op 12 december 2006 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 10 augustus 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn niet is overschreden. Het derde middel faalt derhalve eveneens.
6.
De voorgestelde middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑04‑2009