Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2003/72/EG aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers
Artikel 7 Referentievoorschriften
Geldend
Geldend vanaf 18-08-2003
- Bronpublicatie:
22-07-2003, PbEU 2003, L 207 (uitgifte: 18-08-2003, regelingnummer: 2003/72/EG)
- Inwerkingtreding
18-08-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-07-2003, PbEU 2003, L 207 (uitgifte: 18-08-2003, regelingnummer: 2003/72/EG)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
1.
Om het in artikel 1 omschreven doel te bereiken, stellen de lidstaten referentievoorschriften betreffende de rol van de werknemers vast die voldoen aan het bepaalde in de bijlage.
De referentievoorschriften van de wetgeving van de lidstaat waarin de SCE haar statutaire zetel zal hebben, zijn van toepassing vanaf de datum van inschrijving van de SCE:
- a)
indien de partijen dit overeenkomen, of
- b)
indien er binnen de in artikel 5 bedoelde termijn geen overeenkomst is gesloten en
- —
het bevoegde orgaan van elk van de deelnemende juridische lichamen besluit ermee in te stemmen dat de referentievoorschriften met betrekking tot de SCE worden toegepast en daardoor de inschrijving van de SCE voort te zetten, en
- —
de bijzondere onderhandelingsgroep niet het in artikel 3, lid 6, bedoelde besluit heeft genomen.
2.
Bovendien zijn de referentievoorschriften die overeenkomstig deel 3 van de bijlage bij de wetgeving van de lidstaat van inschrijving zijn vastgesteld slechts van toepassing:
- a)
in het geval van een SCE, opgericht door omzetting, indien de regels van een lidstaat betreffende de medezeggenschap van de werknemers in het bestuursorgaan of het toezichthoudend orgaan op een in een SCE omgezette coöperatie van toepassing waren;
- b)
in het geval van een SCE, opgericht door fusie:
- —
indien er vóór de inschrijving van de SCE in één of meer van de deelnemende coöperaties één of meer vormen van medezeggenschap van toepassing waren die ten minste 25 % van hun totale aantal werknemers bestreken, of
- —
indien er vóór de inschrijving van de SCE in één of meer van de deelnemende coöperaties één of meer vormen van medezeggenschap van toepassing waren die minder dan 25 % van hun totale aantal werknemers bestreken en de bijzondere onderhandelingsgroep daartoe besluit;
- c)
in het geval van een SCE, opgericht op enige andere wijze:
- —
indien er vóór de inschrijving van de SCE in één of meer van de deelnemende juridische lichamen één of meer vormen van medezeggenschap van toepassing waren die ten minste 50 % van hun totale aantal werknemers bestreken, of
- —
indien er vóór de inschrijving van de SCE in één of meer van de deelnemende juridische lichamen één of meer vormen van medezeggenschap van toepassing waren die minder dan 50 % van hun totale aantal werknemers bestreken en de bijzondere onderhandelingsgroep daartoe besluit.
Indien er in de diverse deelnemende juridische lichamen meer dan één vorm van medezeggenschap bestond, besluit de bijzondere onderhandelingsgroep welke van die vormen in de SCE moet worden ingevoerd. De lidstaten kunnen regels vaststellen die bij gebreke van een besluit voor een op hun grondgebied ingeschreven SCE van toepassing zijn. De bijzondere onderhandelingsgroep licht de bevoegde organen van de deelnemende juridische lichamen in over de uit hoofde van dit lid genomen besluiten.
3.
De lidstaten kunnen bepalen dat de in deel 3 van de bijlage bedoelde referentievoorschriften niet van toepassing zijn in het in lid 2, onder b), bedoelde geval van een SCE opgericht door fusie.