Hof Arnhem-Leeuwarden, 06-11-2014, nr. 21-004946-12
ECLI:NL:GHARL:2014:8516, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
06-11-2014
- Zaaknummer
21-004946-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:8516, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 06‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3582, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 06‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt € 425.000,-.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004946-12
Uitspraak d.d.: 6 november 2014
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van
3 december 2012 met parketnummer 08-710595-08 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te[adres].
Het hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr I.V. Nagelmaker, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.746.190,-. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie de vordering verlaagd tot
€ 2.639.762,- en geconcludeerd tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 429.094,40 en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 25 oktober 2011 (parketnummer 21-002114-09) onder meer terzake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 15 oktober 2008, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij zijn begaan, financieel voordeel heeft verkregen.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 425.000,- . Het hof komt als volgt tot deze schatting.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, uitgaande van de door het hof in voornoemd arrest bewezenverklaarde periode van 1 augustus 2008 tot en met 15 augustus 2008, er geen sprake kan zijn geweest van een oogst. De veroordeelde heeft in die periode uitsluitend kosten gemaakt en heeft geen opbrengsten genoten. Er is geen bewijs waaruit afgeleid kan worden dat de hennepkwekerij vóór die periode al was opgebouwd. De andersluidende en voor de veroordeelde belastende verklaring van medeverdachte[medeverdachte] kan volgens de raadsvrouw niet voor het bewijs worden gebruikt omdat deze onbetrouwbaar is.
Het hof stelt vast dat [medeverdachte] een gedetailleerde verklaring over de hennepkwekerij van de veroordeelde heeft afgelegd. Een aantal aspecten uit zijn verklaring zijn aantoonbaar juist gebleken. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat de veroordeelde direct na de brand in diens woning in maart 2006 op de zolder van de paardenstal een hennepkwekerij is gestart. [medeverdachte] is daar twee à drie keer geweest en volgens hem stonden daar ongeveer duizend hennepplanten.
Tijdens de doorzoeking op 15 oktober 2008 is er inderdaad op de zolder van de paardenstal een hennepkwekerij aangetroffen. De ruimte was ingericht voor de teelt van ongeveer 960 planten.
[medeverdachte] heeft ook verklaard over een op het erf van de veroordeelde in de grond gegraven container, waarin op enig moment een generator stond die werd gebruikt voor het opwekken van de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. Volgens [medeverdachte] zat de container ten tijde van zijn verhoor nog steeds in de grond, alleen lag daar nu zand en gras bovenop.
Tijdens nader onderzoek op het erf van de veroordeelde heeft de politie inderdaad een ondergrondse container aangetroffen. In de container werden onder meer veel zakken met potgrond en wortelresten aangetroffen. Deze voorwerpen reageerden positief op een THC-test.
Het hof acht de verklaring van de veroordeelde dat de container bedoeld was als mestcontainer omdat hij in/bij zijn woning niet over een riolering beschikte, niet aannemelijk. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake was van enige verbinding tussen de in de grond gegraven container en de wc’s en/of de badkamer(s) en/of andere afvoeren in veroordeeldes woning.
Tot slot heeft [medeverdachte] ook nog verklaard dat de veroordeelde gas heeft gestolen. Daartoe heeft de veroordeelde een gasleiding opgegraven en afgetapt.
De veroordeelde heeft bij de politie bekend dat hij op de door [medeverdachte] beschreven wijze illegaal gas heeft afgetapt.
Gelet op het voorgaande heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte]. De verdediging heeft overigens ook geen reden aangevoerd waarom [medeverdachte] een leugenachtige verklaring jegens veroordeelde zou hebben afgelegd.
Voor de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde uit de opbrengsten van de hennepkwekerij heeft genoten, neemt het hof het ontnemingsrapport van de financiële recherche van 29 september 2009 en de in dit soort zaken door het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) gehanteerde rapport uit 2005 als uitgangspunt.
Het hof gaat bij het bepalen van de teelperiode uit van de verklaring van [medeverdachte] dat de veroordeelde na de woningbrand in maart 2006 met de hennepkwekerij is gestart. Hierbij wordt in het voordeel van de veroordeelde in aanmerking genomen dat de opbouw van de hennepkwekerij, gelet op de omvang en de professionele inrichting daarvan, enige tijd zal hebben gevergd. Derhalve gaat het hof voor de berekening van het aantal oogsten uit van de periode september 2006 tot eind augustus 2008. In deze periode kunnen bij een teeltperiode van 10 weken 10 oogsten plaatsgevonden hebben. Rekening houdend met mogelijke veranderingen en aanpassingen in de hennepkwekerij zal het hof, evenals de advocaat-generaal, uitgaan van 8 geslaagde oogsten.
Bruto opbrengst per oogst
900 planten x 28,2 gram per plant = 25.380 gram
25.380 gram x € 2,36 = € 59.896,80
Bruto opbrengst per 8 oogsten
Per 8 oogsten (€ 59.896,80 x 8) € 479.174,40
Kosten
Afschrijvingskosten kweekruimte € 500,- x 8 = € 4.000,-
Variabele kosten 900 planten x € 4,40 x 8 = € 31.680,-
Kosten knippers 900 x € 2,- x 8 = € 14.400,-
--------------
Totale kosten € 50.080,-
Netto opbrengst per 8 oogsten
Bruto opbrengst € 479.174,40
Totale kosten € 50.080,00
-
----------------
Netto opbrengst per 8 oogsten € 429.094,40
Het bovenstaande in aanmerking genomen wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel, na afronding naar beneden in het voordeel van de veroordeelde, geschat op een bedrag van € 425.000,-.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde acht het hof geen gronden aanwezig om het door de veroordeelde te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte bedrag.
Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.
Tot slot overweegt het hof dat, anders dan door de raadsvrouw is gesteld, het voorgaande geen strijd oplevert met het Geerings-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Verdachte is immers niet vrijgesproken van de verdenking dat hij gedurende een langere periode heeft geteeld. Die periode is hem niet tenlastegelegd maar had, ware dit anders geweest, op grond van wettige bewijsmiddelen overtuigend bewezen kunnen worden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 425.000,00 (vierhonderdvijfentwintigduizend euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 425.000,00 (vierhonderdvijfentwintigduizend euro).
Aldus gewezen door
mr R. van den Heuvel, voorzitter,
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr C.J. Broersma, griffier,
en op 6 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr F.G. Bauduin is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.