Rb. Amsterdam, 30-11-2018, nr. 13-218673-16
ECLI:NL:RBAMS:2018:8536
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
30-11-2018
- Zaaknummer
13-218673-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:8536, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 30‑11‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 30‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Belaging. Ambtshalve motivering klachtdelict. Toewijzing vordering benadeelde partij op grond van ernst van de normschending, duur en intensiteit van de stalking en de gevolgen die deze heeft gehad voor het slachtoffer.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.218673.16
Datum uitspraak: 30 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2018. Verdachte is bij de behandeling van haar strafzaak aanwezig geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Broekhof en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. M.M.P.M. Lousberg naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Verdachte wordt ervan beschuldig dat
zij in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 11 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [persoon] , in elk geval die ander, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft zij (telkens):
- een of meerdere e-mailberichten, WhatsApp-berichten en/of Sms-berichten verstuurd naar het werk-emailadres, privé-emailadres en/of het telefoonnummer van die [persoon] , en/of
- meermalen die [persoon] op haar werktelefoonnummer, en/of privételefoonnummer gebeld, en/of
- meermalen brieven en/of kaarten in de brievenbus van het privéadres van die [persoon] gedeponeerd, dan wel daarheen verzonden.
3. Voorvragen.
De rechtbank dient te onderzoeken of voldaan is aan het vereiste dat de vervolging plaats vindt op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan (artikel 285b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht), zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de ten laste gelegde belaging.
de rechtbank overweegt dat aan dit vereiste is voldaan, nu aangeefster op 14 juni 2016 aan verbalisant [verbalisant 1] heeft meegedeeld dat het stalken, waarvan zij op 4 maart 2016 aangifte had gedaan, niet was beëindigd en dat zij wil dat verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd. De rechtbank vindt hieruit voldoende blijken dat de vervolging is gewenst ter zake van de gehele tenlastegelegde periode.
Het Openbaar Ministerie is aldus ontvankelijk in de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
inleiding
Op 4 maart 2016 doet [persoon] aangifte van ‘stalking’ (hierna: belaging). Zij verklaart dat de belaging heeft plaatsgevonden doordat verdachte haar e-mails op haar werkadres en privéadres stuurde evenals sms-berichten, WhatsApp-berichten en reguliere post. Vanaf november 2015 ontving zij nagenoeg dagelijks een WhatsApp-, sms- of mail-bericht op zowel haar privéadres als werkadres. Op 5 januari 2016 heeft zij een aangetekende brief naar verdachte gestuurd waarin zij zegt op geen enkele wijze meer contact te willen hebben met verdachte. Verdachte is hierna berichten aan [persoon] blijven versturen. Ook na een interventie van wijkagent [verbalisant 1] is verdachte dit blijven doen, waarop [persoon] aangifte heeft gedaan. [verbalisant 1] verklaart dat, nadat aangeefster op 4 maart 2016 aangifte had gedaan, hij meermaals heeft geprobeerd contact te leggen met verdachte. Verdachte reageerde dat zij [persoon] niet meer lastig zou vallen. Enkele weken later had [verbalisant 1] contact met [persoon] omdat de belaging nog niet zou zijn beëindigd. [persoon] gaf hierbij aan dat zij wil dat verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd.
Op 6 juli 2016 is [persoon] telefonisch gehoord door verbalisant [verbalisant 2] en toen bleek dat de belaging onverminderd door is gegaan. Op 22 augustus 2016 had [verbalisant 2] contact met aangeefster. Hierbij gaf [persoon] aan dat zij in de periode van 1 juli tot en met 11 augustus (de rechtbank begrijpt: 2016) in totaal 405 mails heeft ontvangen, 159 sms-berichten en 6 voicemailberichten.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich gedurende lange tijd schuldig heeft gemaakt aan belaging. Verdachte bekent dit ook. De officier van justitie gaat uit van de periode vanaf 5 januari 2016 tot en met 11 augustus 2016. Op 5 januari 2016 heeft aangeefster een aangetekende brief aan verdachte gestuurd waarin duidelijk staat dat zij in het geheel geen contact meer met verdachte wil.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens betoogd dat het feit kan worden bewezen voor de periode 5 januari 2016 tot en met 11 augustus 2016. Vóór die tijd had aangeefster nog contact opgenomen met verdachte, gelet op de kerstkaart die verdachte van aangeefster heeft ontvangen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw eens dat een bewezenverklaring kan volgen voor de periode vanaf 5 januari 2016. Op die datum heeft aangeefster een aangetekende brief verzonden met de mededeling dat zij geen contact meer wenste.
Bewijsmiddelen
1. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016049747-1 van 18 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 3 e.v., inhoudende de verklaring van aangeefster [persoon] .
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016049747-3 van 14 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 10 e.v.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016049747-4 van 6 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pag. 12 e.v.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016049747-8 van 22 augustus 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pag. 20.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 5 januari 2016 tot en met 11 augustus 2016 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon] , met het oogmerk die [persoon] , te dwingen iets te dulden, immers heeft zij:
- meerdere e-mailberichten, WhatsApp-berichten en Sms-berichten verstuurd naar het werk-emailadres, privé-emailadres of het telefoonnummer van die [persoon] , en
- meermalen die [persoon] op haar werktelefoonnummer en privételefoonnummer gebeld, en
- meermalen brieven en/of kaarten in de brievenbus van het privéadres van die [persoon] gedeponeerd.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en maatregel
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Zij vordert tevens dat aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden worden opgelegd:
- -
Contactverbod met [persoon] gedurende de proeftijd
- -
Een meldplicht bij de reclassering Nederland en
- -
Een behandelverplichting bij De Waag, voor zover de reclassering dit nog nodig acht.
De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met het feit dat de reclassering een taakstraf niet geschikt vindt met het oog op de problematiek van verdachte. Ook houdt zij er rekening mee dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het rapport van de psycholoog, waaruit blijkt dat verdachte een kwetsbare persoon is. Verdachte heeft inmiddels een behandeling bij De Waag afgerond, zo blijkt ook uit de brief van De Waag die de raadsvrouw aan de rechtbank heeft doen toekomen. Zij verzoekt dan ook aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, mede vanwege het tijdsverloop.
Met betrekking tot de bijzondere voorwaarden geeft de raadsvrouw aan dat verdachte op regelmatige basis gesprekken voert met professionele partijen. Gesprekken met de reclassering hebben hierbij geen meerwaarde, aldus de raadsvrouw.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende zeven maanden schuldig gemaakt aan belaging van [persoon] . Aangeefster heeft verdachte duidelijk gemaakt dat zij geen contact meer wenste. Verdachte heeft desondanks herhaaldelijk en volhardend contact gezocht met aangeefster, getuige de vele sms-berichten, WhatsApp-berichten en andere gedragingen jegens aangeefster. Verdachte heeft met haar ongewenste gedragingen een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring die door aangeefster ter zitting is voorgelezen. Ter terechtzitting heeft verdachte erkend aangeefster te hebben gestalkt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand strafblad van 1 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 20 februari 2017 van D. Holthuysen, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Hierin wordt geadviseerd verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en een behandelverplichting.
In het over verdachte opgemaakte psychologisch Pro Justitia rapport van 16 februari 2017, opgemaakt door drs. R.S. Turk, GZ-psycholoog, is geconcludeerd dat verdachte onder meer lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van anorexia nervosa. Ook lijdt zij aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis met schizoïde trekken. Geadviseerd wordt haar als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie en het advies van de psycholoog over.
Voorts houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds de datum waarop het bewezen geachte zich heeft voorgedaan.
De psycholoog heeft ook geadviseerd verdachte te laten behandelen bij De Waag in Amsterdam, onder toezicht van de Reclassering Nederland. Uit de door de raadsvrouw toegezonden brief van De Waag van 22 augustus 2018 maakt de rechtbank op dat verdachte sinds 29 juni 2017 op de polikliniek van de Waag is behandeld en dat deze behandeling eind augustus 2018 is afgerond.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een voorwaardelijke taakstraf passend.
8.4
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon] vordert € 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing in aanmerking komt, inclusief de wettelijke rente. De impact van de belaging door verdachte is niet in geld uit te drukken. De officier van justitie vindt ook dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de vordering van de benadeelde partij te matigen. De vordering is, gelet op de hoogte van het bedrag, niet symbolisch te noemen. Daarbij is de psychische schade die de benadeelde partij zou hebben opgelopen niet nader onderbouwd. Ten slotte geeft de raadsvrouw aan dat verdachte van het Openbaar Ministerie een brief heeft ontvangen waarin is aangekondigd dat een vordering benadeelde partij van € 495,- zou worden ingediend.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De Hoge Raad heeft hierbij bepaald dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde zal hierbij voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Op het uitgangspunt dat het bestaan van geestelijk letsel met concrete gegevens moet worden onderbouwd, kunnen evenwel uitzonderingen worden aanvaard. Hier is sprake van als uit de ernst van de normschending in objectieve mate dergelijke gevolgen voor het slachtoffer kunnen worden aangenomen.
De rechtbank overweegt dat verdachte gedurende lange tijd vele (honderden) berichten aan aangeefster heeft verstuurd. Verdachte is door aangeefster bij aangetekende brief uitdrukkelijk verzocht haar niet meer lastig te vallen. Ook de wijkagent heeft verdachte erop gewezen dat zij moet stoppen met haar handelen. Verdachte is desalniettemin doorgegaan met het versturen van berichten, in die mate dat aangeefster bang was haar telefoon of computer aan te zetten, omdat zij dan weer berichten van verdachte zou binnenhalen. Aangeefster heeft dit handelen van verdachte gedurende lange tijd ervaren als een enorme inbreuk op haar privacy en een aantasting van haar persoonlijke levenssfeer. Aangeefster heeft verklaard nog steeds op haar hoede te zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevorderde immateriële schade deels voor vergoeding in aanmerking komt in verband met de ernst van de normschending, de duur en intensiteit van de stalking en de gevolgen die deze al daarmee heeft gehad op het slachtoffer.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00 (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Belaging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf. Verdachte moet 120 uren onbetaalde arbeid verrichten. Voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, krijgt zij in plaats van de taakstraf 60 dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de volgende voorwaarden niet is nagekomen:
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact opneemt en onderhoudt met [persoon] , geboren [geboortedatum] 1958.
Wijst de vordering van [persoon] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 500,00 (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 augustus 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. S. Djebali en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2018.