Rb. Utrecht, 23-01-2008, nr. 235739/ HA ZA 07-1601
ECLI:NL:RBUTR:2008:BC4019
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
23-01-2008
- Zaaknummer
235739/ HA ZA 07-1601
- LJN
BC4019
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2008:BC4019, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 23‑01‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM8029
Uitspraak 23‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Vordering afgifte dossier, overeenkomst van bruiklening, vordering ex art 843a Rv.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 235739 / HA ZA 07-1601
Vonnis in incident van 23 januari 2008
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur mr. T.J. Roest Crollius,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] en kantoorhoudende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. N.B.F. Telders.
Partijen zullen hierna [eiser c.s.] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de incidentele vordering (tot afgifte van stukken) voor conclusie van antwoord
- -
de incidentele antwoordconclusie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1.
[gedaagde] heeft [eiser c.s.] vanaf januari 2003 als advocaat bijgestaan in een geschil met hun aannemer Bouw- en aannemingsbedrijf B.C. Drost B.V. (hierna: Drost B.V.).
2.2.
Op verzoek van [eiser c.s.] heeft [gedaagde] bij brief van 29 april 2005 de verdere behandeling van de zaak tegen Drost B.V. en het door hem opgebouwde dossier overgedragen aan mr. A.E. Broesterhuizen (hierna: Broesterhuizen), (destijds) een kantoorgenoot van mr. M.T. Spronck (hierna: Spronck), die in deze procedure als advocaat van [eiser c.s.] optreedt.
2.3.
Spronck heeft [gedaagde] namens [eiser c.s.] bij brief van 8 maart 2007 aansprakelijk gesteld voor - kort gezegd - beroepsfouten.
2.4.
Bij brief van 12 maart 2007 heeft [gedaagde] Broesterhuizen verzocht het dossier dat hij op 29 april 2005 had overgedragen, aan hem te retourneren.
2.5.
Bij brief van 17 april 2007 heeft Spronck, die het dossier thans in zijn bezit heeft, [gedaagde] meegedeeld geen reden te zien om hem een afschrift van het volledige dossier te zenden, maar dat hij hem wel relevante stukken doet toekomen waarop zijn brief van 8 maart 2007 is gebaseerd.
2.6.
Bij brief van 18 april 2007, gericht aan Spronck, heeft [gedaagde] zijn verzoek herhaald. Bij brief van 3 mei 2007 heeft Spronck wederom afwijzend op het verzoek gereageerd. Naar aanleiding van een nieuw verzoek van de raadsman van [gedaagde] van 21 augustus 2007 heeft [eiser c.s.] verklaard bereid te zijn tot afgifte van een beperkt aantal stukken na ontvangst van betaling van EUR 643,31, zijnde de vergoeding voor twee uur uitzoekwerk door Spronck, vermeerderd met BTW en 6% kantoorkosten. [gedaagde] heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt.
2.7.
[eiser c.s.] vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser c.s.] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het feit dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst die hij met [eiser c.s.] is aangegaan c.q. dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld bij de behartiging van de belangen van [eiser c.s.] in zijn geschil met Drost B.V.. Voorts vordert [eiser c.s.] - kort gezegd - een verklaring voor recht dat [gedaagde] alle schade die [eiser c.s.] heeft geleden en nog zal lijden dient te vergoeden, alsmede veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot op de geleden schade.
2.8.
[gedaagde] vordert in het incident veroordeling van [eiser c.s.], uitvoerbaar bij voorraad,
- 1.
om binnen zeven dagen na betekening van het ten deze te wijzen (incidentele) vonnis primair op grond van artikel 7a:1777 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het volledige dossier, subsidiair op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) afschriften van het volledige dossier ter hand te stellen, in ieder geval bestaande uit:
- -
verzoek tot plaatsopneming;
- -
memorie van eis;
- -
memorie van antwoord/eis;
- -
memorie van repliek/antwoord;
- -
memorie van dupliek/repliek;
- -
memorie van dupliek;
- -
aantekeningen Teluy;
- -
aantekeningen Drost;
- -
akte na mondelinge behandeling;
- -
antwoordakte na mondelinge behandeling;
- -
aantekeningen Teluy;
- -
proces-verbaal plaatsopneming;
- -
correspondentie, waaronder: brieven, e-mail berichten, en faxen tussen Drost en [eiser c.s.], tussen [gedaagde] en [eiser c.s.]
- -
aantekeningen/diverse stukken;
- -
foto’s en CD-Rom Van Zoelen;
- -
bankafschriften depositorekening;
- -
bouwvergaderingverslagen;
het een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,-- per dag of dagdeel dat [eiser c.s.] in gebreke blijft te voldoen aan het ten deze te wijzen (incidentele) vonnis;
- 2.
voor het geval dat de (subsidiaire) vordering ex artikel 843a Rv. wordt toegewezen, te bepalen dat de kosten voor het verstrekken van afschriften van het volledige dossier door [gedaagde] dienen te worden betaald indien en voor zover deze kosten in omvang redelijk zijn en redelijkerwijs noodzakelijk zijn, met een maximum van EUR 200,-- exclusief BTW,
met veroordeling van [eiser c.s.] in de kosten van dit incident.
De primaire vordering op grond van artikel 7a:1777 BW
2.9.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het ter hand stellen van het dossier aan de opvolgende advocaat dient te worden gekwalificeerd als een overeenkomst van bruiklening als bedoeld in artikel 7a:1777 BW en dat uit dit artikel de verplichting volgt om het dossier terug te geven nadat daarvan gebruik is gemaakt. Voor zover nodig zegt [gedaagde] de bruikleenovereenkomst (nogmaals) op.
2.10.
[eiser c.s.] betwist dat sprake is van een bruikleenovereenkomst. Hij stelt daartoe dat [gedaagde] zijn werkzaamheden op basis van een overeenkomst van opdracht voor hem heeft verricht en dat het door [gedaagde] opgebouwde dossier niet aan [gedaagde], maar aan hemzelf toebehoort.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure onvoldoende is komen vast te staan dat het door [gedaagde] - in opdracht van [eiser c.s.] - opgebouwde dossier zijn eigendom is en dat hij het dossier op grond van een bruikleenovereenkomst aan de opvolgende advocaat van [eiser c.s.] heeft verstrekt. De primaire vordering wordt daarom afgewezen.
De subsidiaire vordering op grond van artikel 843a Rv.
2.12.
De rechtbank stelt voorop dat aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a Rv. drie cumulatieve voorwaarden zijn verbonden: (1) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben, en het moet gaan om (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
2.13.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het vereiste van het bestaan van een rechtsbetrekking tussen [gedaagde] en [eiser c.s.], nu tussen partijen een overeenkomst van opdracht heeft bestaan en de stukken waarvan [gedaagde] afschriften vordert betrekking hebben op het geschil van [eiser c.s.] met Drost B.V., waarin [gedaagde] ingevolge deze overeenkomst [eiser c.s.] als advocaat heeft bijgestaan.
2.14.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van afschriften van het volledige dossier, nu door hem is gesteld en door [eiser c.s.] onvoldoende gemotiveerd is betwist dat hij deze stukken nodig heeft bij het motiveren en onderbouwen van zijn verweer tegen de aansprakelijkheidstelling van [eiser c.s.]
2.15.
De rechtbank is voorts van oordeel dat is voldaan aan het in artikel 843a Rv. bedoelde vereiste van “bepaalde bescheiden” ten aanzien van de stukken die [gedaagde] in zijn incidentele vordering met name heeft genoemd. Het gaat hierbij - met uitzondering van de bouwvergaderingverslagen - om de dossierstukken die [gedaagde] op 29 april 2005 aan Broesterhuizen heeft gestuurd. Voor zover de vordering van [gedaagde] op andere stukken ziet, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan genoemd vereiste voldaan.
2.16.
Het beroep van [eiser c.s.] op het verschoningsrecht van Spronck kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu de incidentele vordering niet tot Spronck, maar tot [eiser c.s.] is gericht. Het verschoningsrecht van Spronck geldt niet tegenover [eiser c.s.], wanneer deze Spronck om afschriften van de door [gedaagde] gewenste stukken zou verzoeken. De rechtbank zal de subsidiaire vordering daarom toewijzen.
2.17.
Nu [eiser c.s.] zich niet uit eigen beweging bereid heeft verklaard om aan [gedaagde] afschriften van de door hem gewenste stukken te verstrekken, zal de rechtbank [eiser c.s.] een dwangsom opleggen. Zij ziet echter aanleiding de door [gedaagde] gevorderde dwangsommen te beperken tot EUR 500,-- per dag, met een maximum van
EUR 15.000,--.
2.18.
Tussen partijen is ten slotte de hoogte van de vergoeding voor het verstrekken van de afschriften in geschil. De rechtbank acht hiervoor de door [gedaagde] voorgestelde vergoeding van EUR 200,-- exclusief BTW, redelijk. [eiser c.s.] heeft gesteld dat deze vergoeding veel hoger dient te zijn, maar heeft zijn stelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (met cijfers) onderbouwd.
2.19.
[eiser c.s.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
veroordeelt [eiser c.s.] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis afschriften van de onder punt 2.8., sub 1, genoemde stukken aan [gedaagde] ter hand te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 500,-- per dag, met een maximum van EUR 15.000,--, dat [eiser c.s.] in gebreke blijft te voldoen aan dit vonnis;
3.2.
bepaalt dat als vergoeding voor het verstrekken van de afschriften van deze stukken door [gedaagde] een bedrag van EUR 200,-- exclusief BTW aan [eiser c.s.] dient te worden betaald;
3.3.
veroordeelt [eiser c.s.] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 452,--,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
3.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 maart 2008 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2008.
w.g. griffier w.g. rechter