Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren
Artikel 15 Voorschriften voor verplaatsingen van gehouden schapen en geiten naar andere lidstaten
Geldend
Geldend vanaf 04-12-2023
- Bronpublicatie:
08-09-2023, PbEU L 2023, 2023/2515 (uitgifte: 14-11-2023, regelingnummer: 2023/2515)
- Inwerkingtreding
04-12-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-09-2023, PbEU L 2023, 2023/2515 (uitgifte: 14-11-2023, regelingnummer: 2023/2515)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Bijzondere onderwerpen
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Veterinair recht
Dierenrecht / Dierenwelzijn
1.
Exploitanten verplaatsen gehouden schapen en geiten alleen naar een andere lidstaat als aan de volgende voorschriften is voldaan:
- a)
de dieren hebben gedurende ten minste 30 dagen voor het vertrek of, indien zij jonger zijn dan 30 dagen, sedert hun geboorte, ononderbroken in de inrichting verbleven en zijn gedurende die periode niet in contact geweest met gehouden schapen of geiten met een lagere gezondheidsstatus of waarvoor om diergezondheidsredenen verplaatsingsbeperkingen gelden, of met gehouden dieren die afkomstig zijn van een inrichting die niet aan de onder b) vastgestelde voorschriften voldeed;
- b)
dieren die in de laatste 30 dagen voor het vertrek van de onder a) bedoelde dieren uit een derde land of gebied de Unie zijn binnengekomen en zijn binnengebracht in de inrichting waar de onder a) bedoelde dieren verbleven, zijn gescheiden gehouden om direct en indirect contact met alle andere dieren in die inrichting te voorkomen;
- c)
behalve wanneer zij overeenkomstig artikel 16 worden verplaatst, zijn zij afkomstig van een inrichting vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder dat de schapen en geiten er worden gevaccineerd, en
- i)
de inrichting bevindt zich in een lidstaat of een zone daarvan met de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat de schapen- en geitenpopulatie betreft;
of
- ii)
de dieren zijn met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 1, vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat onderworpen aan een test op infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, die is uitgevoerd op een monster dat in de laatste 30 dagen voor het vertrek is genomen, en in het geval van vrouwelijke dieren die pas hebben geworpen, op een monster dat ten minste 30 dagen na het werpen is genomen;
of
- iii)
de dieren zijn jonger dan zes maanden;
of
- iv)
de dieren zijn gecastreerd;
- d)
de dieren zijn afkomstig van een inrichting waar in de laatste 30 dagen voor het vertrek geen melding is gemaakt van infectie met het rabiësvirus bij gehouden landdieren;
- e)
de dieren zijn afkomstig van een inrichting die zich bevindt in een gebied met een straal van ten minste 150 km rond die inrichting waarin infectie met het virus van epizoötische hemorragische ziekte:
- i)
in de laatste twee jaar voor het vertrek niet is gemeld bij gehouden dieren van de voor die ziekte in de lijst opgenomen soorten, of
- ii)
in de laatste twee jaar voor het vertrek is gemeld bij gehouden dieren van de voor die ziekte in de lijst opgenomen soorten, maar er is voldaan aan één van de volgende reeksen voorschriften:
- 1.
de dieren zijn in een zone die overeenkomstig de delen 1 en 2 van bijlage IX seizoensgebonden vrij van epizoötische hemorragische ziekte is, gehouden:
- —
gedurende ten minste 60 dagen vóór de datum van verplaatsing, of
- —
gedurende ten minste 28 dagen vóór de datum van verplaatsing, en zij zijn met negatief resultaat aan een serologische test onderworpen, uitgevoerd op monsters die ten minste 28 dagen na de datum van binnenkomst van het dier in het seizoensgebonden ziektevrije gebied zijn verzameld, of
- —
gedurende ten minste 14 dagen vóór de datum van verplaatsing, en zij zijn met negatief resultaat aan een PCR-test onderworpen, uitgevoerd op monsters die ten minste 14 dagen na de datum van binnenkomst van het dier in het seizoensgebonden ziektevrije gebied zijn verzameld, of
- 2.
de dieren zijn tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming tegen aanvallen door vectoren beschermd en zij zijn vervolgens ook tegen aanvallen door vectoren beschermd in een tegen vectoren beschermde inrichting die aan de voorschriften van deel 3 van bijlage IX voldoet, waar zij zijn gehouden:
- —
gedurende ten minste 60 dagen vóór de datum van verplaatsing, of
- —
gedurende ten minste 28 dagen vóór de datum van verplaatsing, en zij zijn met negatief resultaat aan een serologische test onderworpen, uitgevoerd op monsters die ten minste 28 dagen na de datum waarop de periode van bescherming tegen vectoren is ingegaan, zijn verzameld, of
- —
gedurende ten minste 14 dagen vóór de datum van verplaatsing, en zij zijn met negatief resultaat aan een PCR-test onderworpen, uitgevoerd op monsters die ten minste 14 dagen na de datum waarop de periode van bescherming tegen vectoren is ingegaan, zijn verzameld;
In afwijking van punt e), ii), mag de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong toestemming verlenen voor verplaatsingen die niet aan één van de in dat punt vastgestelde voorschriften voldoen naar een andere lidstaat of een gebied daarvan, mits de lidstaat van bestemming:
- a)
de Commissie en de andere lidstaten ervan in kennis heeft gesteld dat die verplaatsingen zijn toegestaan, en
- b)
de dieren aanvaardt, ongeacht de lidstaat, of het gebied daarvan, van oorsprong.
- f)
de dieren zijn afkomstig van een inrichting waar in de laatste 15 dagen voor het vertrek geen melding is gemaakt van miltvuur bij hoefdieren;
- g)
de dieren zijn afkomstig van een inrichting waar in de laatste 30 dagen voor het vertrek geen melding is gemaakt van surra (Trypanosoma evansi), en als de dieren afkomstig zijn van een inrichting waar in de laatste twee jaar voor het vertrek melding is gemaakt van surra (Trypanosoma evansi), is de getroffen inrichting sinds de laatste uitbraak onderworpen aan verplaatsingsbeperkingen tot:
- i)
de besmette dieren van de inrichting zijn verwijderd;
en
- ii)
de overblijvende dieren in de inrichting met gebruikmaking van een van de in bijlage I, deel 3, vermelde diagnostische methoden met negatief resultaat onderworpen zijn aan een test voor de opsporing van surra (Trypanosoma evansi), die is uitgevoerd op monsters die ten minste zes maanden na de verwijdering van de besmette dieren uit de inrichting zijn genomen;
- h)
tenzij de dieren overeenkomstig artikel 17 worden verplaatst, voldoen zij aan ten minste één van de voorwaarden ten aanzien van infectie met het bluetonguevirus (serotypen 1–24) zoals vastgesteld in bijlage V, deel II, hoofdstuk 2, afdeling 1, punten 1 tot en met 3, bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689;
- i)
aan de voorwaarden van de artikelen 32 en 33 is voldaan, indien van toepassing.
2.
Exploitanten verplaatsen gehouden schapen alleen naar een andere lidstaat als zij voldoen aan de voorschriften van lid 1 en afkomstig zijn van een inrichting waar in de laatste 42 dagen voor het vertrek geen infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) is gemeld.
3.
Exploitanten verplaatsen gehouden geiten alleen naar een andere lidstaat als zij voldoen aan de voorschriften van lid 1 en afkomstig zijn van een inrichting waar de in de inrichting gehouden geiten overeenkomstig bijlage II, deel 1, punten 1 en 2, ten minste in de laatste twaalf maanden voor het vertrek onderworpen zijn aan bewaking met betrekking tot infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis), en tijdens die periode
- i)
zijn in de in lid 1, onder a), bedoelde inrichting alleen geiten uit inrichtingen waar de in dit lid vastgestelde maatregelen worden toegepast, binnengebracht;
- ii)
zijn maatregelen overeenkomstig bijlage II, deel 1, punt 3, genomen wanneer infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (M. bovis, M. caprae en M. tuberculosis) bij in de inrichting gehouden geiten is gemeld.
4.
Exploitanten verplaatsen gehouden niet-gecastreerde mannelijke schapen alleen naar een andere lidstaat als zij voldoen aan de voorschriften van de leden 1 en 2 en mits aan de volgende voorschriften is voldaan:
- a)
de dieren zijn afkomstig van een inrichting waar in de laatste twaalf maanden voor het vertrek geen melding is gemaakt van epididymitis bij schapen (Brucella ovis);
- b)
de dieren zijn met negatief resultaat onderworpen aan een serologische test op epididymitis bij schapen (Brucella ovis), die is uitgevoerd op een monster dat in de laatste 30 dagen voor het vertrek is genomen.
5.
Het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 is niet van toepassing op gehouden schapen en geiten die voor de slacht bestemd zijn als bedoeld in artikel 18.