Hof Amsterdam, 14-12-2021, nr. 23-000297-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:3936
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-12-2021
- Zaaknummer
23-000297-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:3936, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑12‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1012
Uitspraak 14‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel ivm hennepkweek: geen aftrek voor terugvordering bijstandsuitkering
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000297-20
datum uitspraak: 14 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 13-147751-17 tegen de betrokkene
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum],
adres: [woonplaats].
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 11.271,20.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - hennepkweek.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 20 januari 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Grondslag van de vordering
De betrokkene is in de hoofdzaak veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod op 10 april 2014. Het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel vloeit voort uit andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde feit in de onderliggende strafzaak, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan (artikel 36e, lid 2, Wetboek van Strafrecht).
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof het door de betrokkene daadwerkelijk verkregen wederrechtelijke voordeel schat op € 12.967,04. Dit bedrag bestaat uit het in het ontnemingsrapport berekende voordeel van € 11.271,20 plus de ten onrechte afgetrokken elektriciteitskosten van € 1.695,84.
Nu de gemeente een bedrag van € 4.391,48 heeft teruggevorderd van de betrokkene wegens ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering, vordert de advocaat-generaal dit bedrag af te trekken van de betalingsverplichting. De advocaat-generaal vordert dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 8.235,50 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gevoerde verweren
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de ontnemingsvordering, omdat deze niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 511b lid 1 Sv aanhangig is gemaakt. Subsidiair stelt de raadsman dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen nu niet is gebleken dat de betrokkene geld heeft verdiend aan de hennepteelt.
Oordeel van het hof
De ontnemingsvordering is aangekondigd op 3 november 2017. De vordering is gedateerd op
9 oktober 2019, waaruit moet worden afgeleid dat deze op die datum bij de rechtbank is ingediend en aanhangig gemaakt. Er is derhalve op grond van art. 511b van het Wetboek van Strafvordering geen sprake van een termijnoverschrijding die tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden. Dat de vordering aan de betrokkene is betekend op 27 november 2019, doet hier niet aan af.
De enkele, niet onderbouwde stelling van de betrokkene dat hij niets heeft verdiend aan de hennepkwekerij is niet aannemelijk. Uit de diverse indicatoren die zijn genoemd in het ontnemingsrapport – onder meer stof en kalkaanslag op diverse onderdelen, hennepafval, lege potten en flessen en zakken nieuwe aarde - blijkt dat er ten minste één eerdere oogst moet zijn geweest. Uit deze indicatoren zou ook kunnen worden afgeleid dat er meer oogsten zijn geweest, maar onduidelijk is hoeveel. Nu meer dan één oogst niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan, zal het hof daarom bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het voordeel van de betrokkene uitgaan van één eerdere oogst.
De rechtbank heeft met de opgelegde betalingsverplichting klaarblijkelijk aangesloten bij het schikkingsvoorstel dat het openbaar ministerie aan de betrokkene heeft gedaan.
Ook het hof zal het schikkingsvoorstel van € 10.000 – tot uitgangspunt nemen. Dit was gebaseerd op twee eerdere oogsten. Nu het hof uitgaat van één eerdere oogst, zal bij de vaststelling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel worden uitgegaan van de helft van dit bedrag, te weten € 5.000,00.
Het hof acht redelijk en aannemelijk het door betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 5.000,00.
De advocaat-generaal heeft de terugvordering door de gemeente van ten onrechte ontvangen bijstand in mindering gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting. Dit doet het hof niet, omdat deze terugvordering niet in directe relatie staat tot de voltooiing van het delict en bovendien niet vaststaat dat de betrokkene deze (geheel) heeft voldaan.
Ook van de elektriciteitskosten staat niet vast dat de betrokkene deze heeft voldaan, zodat deze evenmin voor aftrek in aanmerking komen.
Verplichting tot betaling aan de Staat
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 200 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.D. van Heffen en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2021.
=========================================================================
[…]
.