NJB 2014/2018
Voorwerpen ‘afkomstig (…) van enig misdrijf’ in de zin van de art. 420bis en 420quater Sr: onjuist is de rechtsopvatting dat geldbedragen die men in het kader van het bedrijf van betaaldienstverlener ‘zonder vergunning’ heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen ‘daarmee’ van misdrijf afkomstig zijn
HR 28-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:3044
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28 oktober 2014
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en E.S.G.N.A.I van de Griend
- Zaaknummer
13/01269
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:3044, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑10‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:1878, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2014
- Wetingang
Essentie
Voorwerpen ‘afkomstig (…) van enig misdrijf’ in de zin van de art. 420bis en 420quater Sr: onjuist is de rechtsopvatting dat geldbedragen die men in het kader van het bedrijf van betaaldienstverlener ‘zonder vergunning’ heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen ‘daarmee’ van misdrijf afkomstig zijn
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeel wegens – kort gezegd – (feit 1 primair) ‘medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ en (feit 3) ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’.
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het witwassen – voor zover in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.