Zie daarvoor het strafdossier.
HR, 15-03-2016, nr. 14/03350
ECLI:NL:HR:2016:410
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-2016
- Zaaknummer
14/03350
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:410, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2016; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:100, Gevolgd
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2555, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:100, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:410, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2555, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:410, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0146
Uitspraak 15‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Gegronde persoonsverwisseling.
Partij(en)
15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/03350 H
KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 juli 2008, nummer 20/003442-07, ingediend door G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Maastricht van 24 augustus 2007 - de aanvrager ter zake van 1. "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod", 2. "Opzettelijk" niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast" en 3. "Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van de feiten 1 en 2 tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en ten aanzien van feit 3 tot een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer bevolen en de verbeurdverklaring gelast van de voorwerpen genoemd in het arrest.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusies van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft bij conclusies van 4 november 2014 en 5 januari 2016 geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een ander gerechtshof, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Hetgeen door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie van 4 november 2014 onder 6 tot en met 9 is vermeld geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3.
Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat het Hof, ware het hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 05‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Gegronde persoonsverwisseling.
Nr. 14/03350 H
Mr. Aben
Zitting 5 januari 2016
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. In deze zaak heb ik eerder geconcludeerd op 4 november 2014. Voor de processuele gang van zaken verwijs ik naar die conclusie.
2. Ik heb nader onderzoek doen verrichten naar enkele kwesties waartoe het verzoekschrift aanleiding kon geven. De resultaten daarvan heb ik de raadsman, mr. G.G.J. Knoops, op 25 november 2015 (andermaal) elektronisch doen toekomen, alsook schriftelijk.
3. De raadsman heeft mij per mail van 26 november 2015 laten weten geen aanleiding te zien voor een reactie op de inhoud van de hem toegezonden bescheiden.
4. Bijgaand doe ik u allereerst toekomen een drietal processen-verbaal van bij de aanhouding en het verhoor betrokken verbalisanten, te weten (in chronologische volgorde) [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . De inhoud daarvan spreekt voor zich.
5. In de tweede plaats doe ik u toekomen een proces-verbaal met aanvullende verhoren van [betrokkene 1] , de werkgever van de verzoeker, en van de verzoeker zelf. Een door mij verzocht aanvullend verhoor van [betrokkene 2] heeft uiteindelijk niet plaatsgehad wegens gebrek aan medewerking zijnerzijds.
6. Hoewel de onderzoeksresultaten enige nuanceringen aanbrengen in de stellingen die de verzoeker heeft betrokken, zie ik in een en ander geen goede reden voor een wijziging van mijn bij conclusie van 4 november 2014 ingenomen standpunt.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
n.d.
Conclusie 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Herziening. Gegronde persoonsverwisseling.
Nr. 14/03350 H
Mr. Aben
Zitting 4 november 2014
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Bij verzoekschrift van 1 juli 2014 heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, zich gewend tot de Hoge Raad met een aanvraag tot herziening van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 juli 2008, dat ten laste van de aanvrager, [aanvrager], bij verstek is gewezen. Volgens administratieve informatie is de verstekmededeling op 3 maart 2010 in persoon betekend, en is het betreffende arrest op 18 maart 2010 onherroepelijk geworden, aangezien hiertegen geen beroep in cassatie is ingesteld. Bij afzonderlijk arrest van diezelfde dag heeft het gerechtshof toewijzend beslist op een vordering tot ontneming.
2. Het arrest waarvan herziening wordt gevraagd behelst een veroordeling wegens (1) de opzettelijke invoer van hennep, (2) de weigering gevolg te geven aan een vordering tot afgifte van een autosleutel, alsook (3) het rijden zonder rijbewijs, een en ander begaan in de gemeente Eijsden op 10 april 2007. Voor de bewezenverklaarde misdrijven is de veroordeelde (onder meer) een werkstraf opgelegd voor de duur van 160 uren, en voor de overtreding een werkstraf voor de duur van 28 uren.
3. De aanvraag tot herziening berust op de stelling dat niet [aanvrager], maar in werkelijkheid zijn anderhalf jaar jongere broer, [betrokkene 2], de betreffende misdrijven heeft begaan. Bij de staandehouding en later bij het verhoor, diezelfde dag, heeft deze [betrokkene 2] valselijk de personalia van [aanvrager] opgegeven, aldus de aanvraag.
4. Het verkorte arrest is niet uitgewerkt, zodat niet valt na te gaan welke bewijsvoering het gerechtshof voor ogen heeft gestaan. De politierechter heeft blijkens de aantekening van het mondelinge vonnis van 24 augustus 20071.gebruik gemaakt van processen-verbaal van bevindingen van de politie en van de Koninklijke Marechaussee, waarin is gerelateerd dat de persoon die later opgaf te zijn genaamd [aanvrager] op 10 april 2007, om 12.19 uur, te Eijsden optrad als bestuurder van een Mazda 121 en bij die gelegenheid werd staande gehouden met het oog op de bestrijding van illegale immigratie. Ter controle van zijn identiteit werd het voertuig onderzocht, en daarbij is 940 gram hennep aangetroffen. Raadpleging van het ROMA-systeem wees uit dat ten name van de persoon [aanvrager] geen geldig rijbewijs was afgegeven. De persoon die opgaf te zijn genaamd [aanvrager] heeft volgens zijn diezelfde dag geverbaliseerde verklaring erkend de hennep met de auto te hebben ingevoerd. Hij verklaarde dat hij “helaas” werd staande gehouden, en dat hij geen rijbewijs heeft.
5. Lezing van de betreffende processen-verbaal leert mij dat de identiteit van de aangehouden persoon niet is kunnen worden geverifieerd met behulp van een identiteitsdocument. Van hem zijn geen vingerafdrukken afgenomen, noch is van hem een foto gemaakt. Kortom, wat betreft de identiteit van de aangehouden persoon berust de veroordeling, als ik het goed zie, uitsluitend op de personalia die door de aangehouden persoon zijn opgegeven.
6. Als nova worden in de aanvraag onder meer de volgende gegevens gepresenteerd:
(1) Producties 8, 9, 10 en 11: de schriftelijke verklaringen van [betrokkene 2] van 19 mei 2010, 11 december 2013, 27 december 2013 en van 10 juni 2014, waarin [betrokkene 2] erkent de persoonsgegevens van zijn broer [aanvrager] te hebben misbruikt. Hij heeft naar zijn zeggen enige tijd op het adres van zijn broer gewoond. De raadsman van de aanvrager verbindt aan dit laatste (ook) de gevolgtrekking dat [betrokkene 2] gerechtelijke stukken op naam van [aanvrager] (in persoon) in ontvangst heeft genomen c.q. kunnen nemen.
(2) Producties 13 en 14: de verklaringen van de leidinggevende van [aanvrager], genaamd [betrokkene 1], omtrent een alibi van de aanvrager, te weten dat [aanvrager] volgens een sluitend registratiesysteem op 10 april 2007 overdag aanwezig was op zijn werk (en dus niet in of bij Eijsden kon zijn). De afwezigheid van [aanvrager] zou op zijn werk zijn opgevallen en deze afwezigheid zou zijn geadministreerd, zo begrijp ik de mededelingen van [betrokkene 1]. Gelijke mededelingen gelden voor de dagen van 7 juni 2007 en 26 mei 2008, te weten de dagen waarop de dagvaardingen (in de hoofdzaak en in de ontnemingszaak, in eerste en tweede aanleg) zijn uitgereikt. Productie 15 behelst een uitdraai uit het registratiesysteem, waarvan de inhoud strookt met de mededelingen van [betrokkene 1].
7. Naar mijn inzicht hebben enkel deze hiervoor onder 6 omschreven gegevens de potentie om als novum te worden aangemerkt. De andere ‘nova’ die in de aanvraag onder die noemer worden gepresenteerd kunnen m.i. niet zelfstandig voor zodanig doorgaan. Bij de beoordeling van de kracht van de (globaal twee) potentiële nova zal de bewijsconstructie en zullen andere gegevens in aanmerking genomen moeten (en kunnen) worden. Ik loop hieronder enkele punten langs, nl. het gewicht van één van de nova op zichzelf beschouwd, de kracht van de bewijsconstructie, alsmede overige gegevens van belang voor een beoordeling van het gewicht van het novum.
8. Allereerst de kracht van de nova zelf. Ik zie op zichzelf geen aanleiding te twijfelen aan de uitlatingen van [betrokkene 1], de leidinggevende van [aanvrager]. [betrokkene 1] onderbouwt zijn mededelingen met afschriften van het (op het oog deugdelijke) aanwezigheidsregistratiesysteem dat uitwijst dat [aanvrager] gedurende zijn reguliere werktijden aanwezig was op zijn werkplek op de dagen van 10 april 2007, omstreeks 12.19 uur (datum en tijdstip delict), 7 juni 2007, om 11.23 uur (datum en tijdstip uitreiking dagvaardingen eerste aanleg in persoon) en 26 mei 2008 (datum uitreiking dagvaardingen in hoger beroep aan huisgenoot “[betrokkene 3]”).2.
9. Ten tweede de bewijsvoering. Zoals gezegd is de bewijsconstructie waarop het hof de veroordeling heeft gestoeld niet rechtstreeks kenbaar wegens het ontbreken van een uitgewerkt arrest. Op basis van het strafdossier moet niettemin worden aangenomen dat het bewijsoordeel omtrent de identiteit van de dader uitsluitend is gegrond op de opgave van personalia door de aangehouden verdachte. Voor zich spreekt dat aan dit bewijsmiddel geen sterk onderscheidend vermogen toekomt. Er heeft indertijd geen nader identiteitsonderzoek plaatsgevonden, althans zijn de resultaten daarvan niet geverbaliseerd.
10. Ten slotte de overige gegevens. Ik heb mij in alle bescheidenheid gewaagd aan een handtekening- en schriftvergelijkend onderzoek. Mij valt op dat de handtekeningen die zijn geplaatst op het proces-verbaal van verhoor van de aangehouden verdachte sterke gelijkenis vertonen met de handtekening die is geplaatst op een brief van 19 mei 2010 die is (c.q. zou zijn) ondertekend door [betrokkene 2] (zie productie 8). Hetzelfde geldt in meer of mindere mate voor de schriftelijke verklaringen van (naar ik aanneem) [betrokkene 2] van 11 december 2013 (productie 9) en van 27 december 2013 (productie 10), doch niet voor zijn verklaring van 10 juni 2014 (productie 11).3.De handtekening van [aanvrager] daarentegen, te zien op een kopie van zijn paspoort (productie 20), vertoont geen gelijkenis met de handtekeningen op het proces-verbaal van verhoor van de aangehouden verdachte, doch weer wel enigszins met de handtekening op een faxkopie van het grievenformulier van 17 september 2007 (productie 3).
11. Verwarrend is in dit verband de handtekening die ik aantrof op de akte van uitreiking van de verstekmededeling. Bij gelegenheid van die uitreiking, op 3 maart 2010, legitimeerde (naar ik aanneem) [aanvrager] zich met een ID-kaart. De handtekening van ‘betrokkene’ lijkt weinig op de handtekening die is aangebracht op het paspoort van [aanvrager]. Van belang is evenwel dat deze beide handtekeningen hoe dan ook geenszins lijken op de handtekeningen op het meergenoemde proces-verbaal van verhoor van de aangehouden verdachte.
12. Wat betreft het schrift van de handgeschreven brieven op naam van [betrokkene 2] van 19 mei 2010 (productie 8) en van 27 december 2013 (productie 10) moet ik de raadsman toegeven dat ik daarin opmerkelijke gelijkenissen aantref met het schrift op het al genoemde faxkopie van het grievenformulier van 17 september 2007 dat als productie 3 bij de aanvraag is gevoegd. Referentiehandschrift van [aanvrager] ontbreekt evenwel onder de stukken, en dat zou voor een serieuze vergelijking niet mogen ontbreken.
13. Op basis van een en ander ben ik van oordeel dat de aanvraag gegrond is. De onder 6 opgesomde gegevens doen, mede wegens de onder 8, 9, 10, 11 en 12 aangevoerde argumenten, ernstige twijfel rijzen aan de juistheid van de veroordeling op naam van [aanvrager]. Deze voorgedragen gegevens doen daardoor het ernstige vermoeden ontstaan dat het onderzoek van de strafzaak zou hebben geleid tot een vrijspraak indien de rechter ermee bekend was.4.Dit brengt mij tot de volgende conclusie.
14. Ik concludeer dat Uw Raad deze aanvrage tot herziening van de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 juli 2008 gegrond zal achten, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van dit arrest zal bevelen en de strafzaak zal verwijzen naar een ander gerechtshof ten einde deze opnieuw te onderzoeken en te beslissen als bedoeld in art. 472, tweede lid, Sv.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑11‑2014
Voor wat betreft de hiervoor genoemde data verwijs ik naar de originele aktes van uitreiking die zich in het strafdossier bevinden. [betrokkene 3] is waarschijnlijk de (inmiddels overleden) vader van [aanvrager] en [betrokkene 2]. De uitreiking in hoger beroep is m.a.w. niet relevant voor de beoordeling van het novum.
Ik ben niet bij machte de handtekening van [betrokkene 2] te onderscheiden op het kopie van het paspoort dat als productie 20 bij de aanvraag is gevoegd.
Ik wil er in dit verband graag op wijzen dat de aanvrager in de strafzaak op zijn naam in hoger beroep niet is verschenen en aan (ernstige) twijfel onderhevig is of hij voorafgaand daaraan van de terechtzitting in hoger beroep op de hoogte was. De afwezigheid van verweer in hoger beroep kan hem in dit verband m.i. dus niet worden tegengeworpen.Terzijde, indien niet in voldoende mate vaststaat welke niet-verschenen persoon in hoger beroep door een gemachtigd raadsman wordt vertegenwoordigd, is het naar mijn inzicht voor het onderzoek naar een eventuele persoonsverwisseling überhaupt niet relevant of de gestelde persoonsverwisseling bij wijze van verweer reeds in hoger beroep naar voren is gebracht. Dit klemt te meer indien in een herzieningsverzoek juist op grond van een persoonsverwisseling uitdrukkelijk wordt betwist dat de gemachtigd raadsman (die in hoger beroep zonder cliënt is verschenen) de aanvrager tot herziening vertegenwoordigde. Anders (in een overweging ten overvloede): HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2794, r.o. 4.4, tweede alinea.