Hof 's-Gravenhage, 07-02-2007, nr. 1545-H-05 en 1742-H-06
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB4094
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
07-02-2007
- Zaaknummer
1545-H-05 en 1742-H-06
- LJN
BB4094
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB4094, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 07‑02‑2007; (Hoger beroep)
Uitspraak 07‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Alimentatiegeschil en prorogatie van van de boedelverdeling. In een allesomvattende beschikking wordt met een regiezitting orde op zaken gesteld.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 7 februari 2007
Rekestnummer. : 1545-H-05 en 1742-H-06
Rekestnr. rechtbank : 04/6075
[appellant],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.D. Winter,
tegen
[verweerster],
wonende te Rijswijk,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. D.G.M. van den Hoogen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 december 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 23 september 2005.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 29 augustus en 17 november 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 17 november 2006 de pleitnota van mr. Van den Hoogen ingekomen.
Op 29 november 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd. Daarbij zijn zijdens de man pleitaantekeningen overgelegd.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- -
op 11 december 2006, een aanvullend gemeenschappelijk verzoek tot prorogatie (rekestnummer 1742-H-06);
- -
op 13 december 2006 van de zijde van de man, financiële stukken.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 10 juni 2005 van de rechtbank ’s-Gravenhage. In eerstgenoemde beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw een bedrag van € 5.000,- per maand aan partneralimentatie zal betalen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEVOEGDHEID
- 1.
Partijen hebben bij gemeenschappelijk verzoek, ingekomen bij het hof op 11 december 2006, aan het hof laten weten dat zij zijn overeengekomen dat de boedelverdeling bij wijze van prorogatie aan het hof wordt voorgelegd, teneinde alle financiële aspecten van de echtscheiding (de partneralimentatie en de boedelverdeling) door het hof te laten behandelen en af te doen.
- 2.
Het hof acht zich bevoegd van de boedelverdeling kennis te nemen, nu het een voor hoger beroep vatbaar geschil betreft dat ter vrije bepaling van partijen staat en waarvoor in eerste aanleg de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd zou zijn geweest.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Algemeen
- 3.
In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, en de boedelverdeling.
Zienswijze man
- 4.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van alimentatie ten behoeve van haar alsnog af te wijzen althans deze op nihil te stellen, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
- 5.
De man stelt in zijn beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud moet betalen van € 5.000,- per maand. De man is van mening dat deze onderhoudsbijdrage niet voldoet aan de wettelijke maatstaven omdat hij geen draagkracht heeft om de bijdrage te voldoen en omdat de rechtbank niet, althans onvoldoende rekening heeft gehouden met de inkomsten en/of het vermogen van de vrouw.
- 6.
De man en de vrouw hebben tot 31 december 1999 in de vorm van een vennootschap onder firma een heibedrijf geëxploiteerd. Op 30 juni 2000 is opgericht de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de ] BV. Van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap is bij de oprichting ƒ 300.000,- geplaatst, daarin werd door de man deelgenomen voor 210 aandelen à ƒ 1000,- en door de vrouw voor 90 aandelen à ƒ 1000,-. Uit de akte van oprichting volgt dat de aandeelhouders hun aandelen hebben volgestort door inbreng in de vennootschap van zijn en haar aandelen in de vennootschap onder firma V.O.F. [V.]., kantoorhoudende te [ 's-Gravenhage].
Voorts volgt uit de akte van inbreng dat hetgeen wordt ingebracht vanaf 1 januari 2000 voor rekening en risico komt van [de ] BV.
Uit de aan de akte van oprichting gehechte inbrengbeschrijving volgt dat de waarde van de in te brengen onderneming naar de toestand van 31 mei 2000 is bepaald op ƒ 1.370.916,-. De stille reserves zijn vastgesteld op ƒ 1.001.522,-, en de belastinglatentie over de stille reserves is bepaald op 20%. Op 29 september 2000 zijn nog 560 aandelen in [de ] BV. geplaatst bij de man en 240 aandelen in dezelfde vennootschap bij de vrouw.
Uit een brief van [IJ.] BV. van 27 mei 1999, alsmede uit een koopovereenkomst van aandelen, en een samenwerkingsovereenkomst volgt:
- -
dat de man en de vrouw nog een besloten vennootschap hebben opgericht, te weten [V.H.] BV.;
- -
dat de exploitatie van de voorheen in de V.O.F. Aannemer-, Hei- en Expeditiebedrijf [V.]. is voortgezet in [V.H.] BV.;
- -
dat de aandelen in [V.H.] BV. zijn verkocht aan [IJ.] BV.;
- -
dat de man of zijn BV. een managementvergoeding verkrijgt van ƒ 80.000,- per jaar exclusief BTW.
Deze managementvergoeding is geëindigd in oktober 2004.
- 7.
Met ingang van 1 oktober 2004 is de man voor 1 jaar in dienst getreden bij [V.H.] BV., voor 16 uur per week. De arbeidsduur is beperkt in verband met de hartklachten van de man.
- 8.
Met ingang van 1 oktober 2005 is de man in dienst getreden bij [Van 't H.] BV. voor een arbeidsduur van 70 uur per maand.
- 9.
De exploitatie van [de ] BV. bestaat uit de verhuur van het onroerend goed.
- 10.
De rechtbank heeft volgens de man ten onrechte aangenomen dat de man meer inkomsten heeft dan hij heeft opgegeven. De man heeft wel degelijk inzicht gegeven in zijn inkomsten en uitgaven. De man beschikt slechts over inkomsten uit arbeid en niet over andere inkomsten.
De inkomsten uit de verhuur van het onroerend goed vallen toe aan [de ] BV. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de aan het onroerend goed klevende kosten als erfpacht, hypotheek, onderhoud en dergelijke. Volgens de man dienen de inkomsten uit het onroerend goed te worden betrokken in het kader van de boedelscheiding van partijen, niet bij het bepalen van het inkomen van de man.
- 11.
Ter terechtzitting is door de man aangevoerd dat hij alle stukken die er zijn, in het geding heeft gebracht. Tevens heeft hij gesteld dat hij inmiddels een WW-uitkering ontvangt en dat hem zelfs een korting op zijn uitkering is opgelegd. De man stelt nog steeds geen alimentatie te kunnen betalen aan de vrouw.
Zienswijze vrouw
- 12.
Namens de vrouw is gesteld dat de grief van de man niet kan slagen nu hij bij de rechtbank langdurig in de gelegenheid is gesteld om aan te tonen dat hij geen draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te betalen. De man toont ook in appel niet aan dat hij geen draagkracht heeft.
- 13.
Ter terechtzitting heeft de vrouw gesteld dat de man geacht moet worden te kunnen werken, omdat hij ten tijde van het huwelijk ook altijd hard heeft gewerkt. Daarbij ontvangt de man nog altijd inkomsten uit verhuur uit [de ] BV. Tot september 2006 heeft de man hieruit € 500,- per maand aan de vrouw betaald. Daarna is hij hiermee gestopt.
Deskundige
- 14.
Nu de standpunten van partijen terzake van de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw ver uit elkaar liggen en er – ook in hoger beroep – teveel onduidelijkheden zijn, acht het hof zich onvoldoende voorgelicht. Het hof acht het noodzakelijk dat partijen en de advocaten inzicht krijgen in het verloop van het vermogen en inkomen. Deze onduidelijkheden in het vermogensverloop en de inkomensbronnen zijn een bron van blijvende conflicten tussen partijen. Het hof acht het noodzakelijk dat een register-accountant met partijen de navolgende stukken doorneemt:
1) Overeenkomst van de V.O.F. tussen de man en de vrouw;
2) Slotbalans van de V.O.F per 31 december 1999;
3) Statuten van [de ] BV.;
4) Akte van inbreng van 30 juni 2000 inzake [de ] BV.;
5) Inbrengbeschrijving inzake [de ] BV.;
6) Openingsbalans van [de ] BV. per 1 januari 2000;
7) Jaarrekeningen van [de ] BV., 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en indien mogelijk 2006;
8) Akte van oprichting van [V.H.] BV.;
9) De activa en de passiva transacties tussen [de ] BV. en [V.H.] BV.;
10) De overeenkomst waarbij partijen de aandelen in [V.H.] BV. hebben verkocht.
- 15.
Het hof acht het noodzakelijk – en partijen hebben hiermee tijdens de zitting ingestemd – dat partijen onder leiding van een financieel deskundige inzicht krijgen in – onder meer – de omzetting van de v.o.f. in de BV. en de verkoop van de aandelen van deze BV of de verkoop van de onderneming uit de BV. Het hof zal een deskundige benoemen, alsmede een raadsheer-commissaris.
- 16.
Partijen zijn ermee akkoord dat het hof één deskundige benoemt.
Behoefte
- 17.
Voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw wenst het hof inzicht te verkrijgen in:
- -
de inkomsten van partijen gedurende de laatste drie jaar van hun huwelijk;
- -
de hoogte van de bestedingen van partijen gedurende de laatste drie jaar van hun huwelijk;
- -
het vermogen waarover partijen beschikten in de laatste drie jaar van het huwelijk;
- -
een begroting van de vrouw van wat zij aan gelden nodig heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
De deskundige dient zijn bevindingen te rapporteren aan het hof.
Draagkracht
- 18.
Voor de vaststelling van de draagkracht van de man wenst het hof inzicht te verkrijgen in:
- -
het inkomen dat de man zich verwerft na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zijnde 1 november 2005;
- -
de gelden die de man daadwerkelijk onttrekt aan de onderneming na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
- -
de financiële lasten van de man, en
- -
financieel inzicht in de transactie van de inbreng van de in het vennootschappelijk verband gedreven onderneming in de BV en de verkoop van de onderneming uit de BV.
De deskundige dient zijn bevindingen te rapporteren aan het hof.
Verdeling
- 19.
Partijen hebben aan het hof voorgelegd de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap per datum ontbinding van het huwelijk. In dat kader wenst het hof een boedelbeschrijving te verkrijgen van de man en de vrouw binnen vier weken na heden. In de beschrijving mogen alleen boedelbestanddelen worden opgenomen en de schulden die op deze gemeenschap kunnen worden verhaald. Partijen dienen deze boedelbeschrijving ook aan navolgende deskundige te doen toekomen.
Benodigde stukken
- 20.
De man dient binnen vier weken na heden aan het hof, de vrouw en de deskundige nog de navolgende gegevens te verstrekken:
- -
Overeenkomst van vennootschap onder firma V.O.F. [V.].;
- -
Slotbalans van voornoemde vennootschap;
- -
Openingsbalans van [de ] BV.;
- -
Jaarrekeningen van [de ] BV. 2001, 2002, 2003, 2004, 2005;
- -
Akte van oprichting van [V.H.] BV.;
- -
Overeenkomst tussen [de ] BV. en [V.H.] BV. inzake activa passiva transactie;
- -
Verkoopovereenkomst inzake de aandelen [V.H.] BV.;
- -
De getekende overeenkomsten tussen de hiervoor vermelde V.O.F en [IJ.] BV.;
- -
Aangifte IB van de man van 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005 en de daarmee corresponderende aanslagen.
Opdracht deskundige
- 21.
De te benoemen deskundige zal op grond van artikel 198 lid 2 Rv zijn opdracht uitvoeren onder leiding van een raadsheer-commissaris. De opdracht aan de deskundige wordt verstrekt door het hof. Naar het oordeel van het hof ontstaat er geen contractuele relatie tussen de man en de vrouw enerzijds en de deskundige anderzijds.
Aansprakelijkheid deskundige
- 22.
De deskundige wenst de opdracht alleen te aanvaarden indien zijn algemene leveringsvoorwaarden op de opdracht van toepassing zijn.
- 23.
De deskundige dient, binnen twee weken na deze beschikking de leveringsvoorwaarden te doen toekomen aan het hof, aan de man en aan de vrouw.
- 24.
Partijen dienen tijdens de regiezitting zich uit te laten over de vraag of zij zich gebonden achten aan de leveringsvoorwaarden; zij zullen worden uitgenodigd deze voorwaarden alsdan voor akkoord te ondertekenen.
Klachten over de deskundige
- 25.
De deskundige, een register-accountant, dient de werkzaamheden te verrichten conform de voor hem geldende gedrag- en beroepsregels.
- 26.
Indien een partij een klacht tegen de deskundige wenst in te dienen, dient deze het hof daarvan in kennis te stellen, zodat het hof in staat is – na partijen en de deskundige te hebben gehoord – te beoordelen of die partij conform artikel 198 lid 3 Rv aan het onderzoek zijn of haar medewerking heeft verleend.
- 27.
Partijen dienen zich tijdens de regiezitting uit te laten over hetgeen het hof in de hiervoor genoemde rechtsoverwegingen heeft overwogen.
Benoeming deskundige
- 28.
Partijen hebben de keuze van de deskundige aan het hof overgelaten. Het hof zal de heer R. Kooger RA FM, registeraccountant en N.M.I. mediator, tot deskundige benoemen.
- 29.
De opdracht dient door de deskundige zelf te worden uitgevoerd. Het staat de deskundige vrij om bij de uitvoering van zijn werkzaamheden zich te laten bijstaan door derden, indien de deskundige dit in de uitvoering van zijn werkzaamheden noodzakelijk acht. Alvorens hij derden bij zijn werkzaamheden inzet zal hij de raadsheer-commissaris inlichten.
Kosten deskundige
- 30.
Het uurtarief van de deskundige bedraagt ongeveer € 250,- exclusief BTW. De deskundige dient zijn declaratie op te stellen aan de hand van de door hem gehanteerde uren en verrichtingenstaat.
- 31.
Ter dekking van de kosten van de deskundige stelt het hof een voorschot vast van € 12.000,- inclusief BTW. Het hof acht het redelijk dat deze kosten bij helfte voor rekening van ieder der partijen zullen komen. Nu beide partijen op basis van een (voorlopige) toevoeging procederen, zal het voorschot (voorlopig) door de griffier worden betaald en voorlopig in debet worden gesteld. Het hof gaat ervan uit dat de kosten van het onderzoek en deskundigenbericht het voorschotbedrag niet te boven zullen gaan.
Deskundigenbericht
- 32.
Het deskundigenbericht met redenen omkleed dient binnen vier maanden na de regiezitting toegestuurd te worden aan de griffier van het hof.
Communicatie
- 33.
Indien de advocaten vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot mevrouw J.H. Muller-Rietveld en bij haar afwezigheid tot mevrouw mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren.
- 34.
De deskundige kan zich betreffende zijn opdracht rechtstreeks wenden tot de raadsheer-commissaris. Zodra de deskundige inhoudelijke zaken aan de orde stelt, zal de raadsheer-commissaris partijen horen.
Regiezitting
- 35.
Voor de nadere uitwerking van de opdracht aan de deskundige vindt op donderdag 19 april 2007 een regiezitting plaats. De raadsheer-commissaris zal hier met partijen, hun advocaten en hun mogelijke financieel adviseurs in aanwezigheid van de deskundige de vragen formuleren die aan de deskundige worden gesteld en welke vragen de deskundige met medewerking van partijen gaat beantwoorden. Tevens zal ter zitting een plan van aanpak worden besproken, alsmede een tijdschema worden vastgesteld, waaraan betrokken zich dienen te houden.
Het hof gelast dat partijen, hun advocaten en de deskundige bij deze zitting, die om 10.00 uur zal beginnen, aanwezig zijn.
Identificatiebewijs
- 36.
Ten behoeve van het dossier van de deskundige dienen partijen ter zitting aan de deskundige een kopie van hun paspoort of ander rechtsgeldig identificatiebewijs te verstrekken.
Raadsheer-commissaris
- 37.
Het hof zal tot raadsheer-commissaris benoemen mr. Husson. Bij diens ontstentenis worden zijn werkzaamheden waargenomen door mr. Dusamos.
- 38.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
bepaalt dat partijen binnen vier weken na heden een boedelbeschrijving aan het hof en de deskundige toesturen zoals vermeld in rechtsoverweging 19;
bepaalt dat de man binnen vier weken na heden aan het hof, aan de deskundige en aan de vrouw verstrekt de in rechtsoverweging 20 vermelde financiële gegevens;
benoemt de heer R. Kooger RA FM, registeraccountant en N.M.I. mediator, Larikslaan 19, 5248 BP Rosmalen, tot deskundige;
bepaalt dat de deskundige niet met de werkzaamheden behoeft aan te vangen, voordat de griffier het voorschot van € 12.000,- inclusief BTW van het deskundigenonderzoek heeft gestort, op de rekening van de deskundige;
bepaalt dat het voorschot voor de deskundige voorlopig in debet zal worden gesteld;
draagt de griffier op een kopie van deze beschikking met een begeleidend schrijven aan de
deskundige toe te zenden;
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. Husson en bij diens afwezigheid mr. Dusamos;
bepaalt een regiezitting op donderdag 19 april 2007 om 10.00 uur en gelast partijen, hun advocaten en de deskundige aanwezig te zijn;
bepaalt dat de deskundige zijn deskundigenbericht met redenen omkleed binnen vier maanden na de regiezitting toezendt aan de griffier van dit hof, onder vermelding van rekestnummers
1545-H-05 en 1742-H-06;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen bij het onderzoek in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Husson en Labohm, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken op 7 februari 2007.