Einde inhoudsopgave
Besluit voorkoming dubbele belasting 2001
Artikel 48 Vermindering erfbelasting bij fictief in Nederland wonende erflater
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2010
- Redactionele toelichting
Deze wijziging vindt met betrekking tot de Wet inkomstenbelasting 2001 voor het eerst toepassing voor belastingjaren die aanvangen op of na 01-01-2010 en met betrekking tot de Successiewet 1956 voor het eerst toepassing voor belastbare feiten die zich hebben voorgedaan op of na 01-01-2010.
- Bronpublicatie:
23-12-2010, Stb. 2010, 885 (uitgifte: 30-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2011, terugwerkend tot: 01-01-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2010, Stb. 2010, 885 (uitgifte: 30-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
1.
Bij een verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden van iemand die op grond van artikel 3, eerste lid, van de Successiewet 1956 geacht wordt ten tijde van het overlijden in Nederland te hebben gewoond, wordt ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van de erfbelasting verleend voor in die verkrijging begrepen bezittingen, voorzover ter zake van de verkrijging van die bezittingen vanwege een andere Mogendheid, waarin de erflater ten tijde van het overlijden zijn daadwerkelijke woonplaats had, een gelijksoortige belasting is geheven. Voorts wordt een vermindering van de erfbelasting verleend voor in die verkrijging begrepen bezittingen, behorende tot een door hem gedreven buitenlandse onderneming als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en voor in de verkrijging begrepen onroerende zaken als bedoeld in artikel 47 die binnen het gebied van een andere Mogendheid zijn gelegen en rechten waaraan deze zijn onderworpen, voorzover de verkrijging van vorenbedoelde bezittingen aan een gelijksoortige belasting is onderworpen die vanwege een andere Mogendheid als daar bedoeld wordt geheven.
2.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is het laagste van de volgende bedragen:
- a.
het bedrag van de vanwege de andere Mogendheid geheven belasting;
- b.
het bedrag dat tot de erfbelasting die volgens de Successiewet 1956 verschuldigd zou zijn zonder toepassing van dit besluit, in dezelfde verhouding staat als de gezamenlijke waarde van de in de verkrijging begrepen, in het eerste lid van dit artikel bedoelde, bezittingen staat tot de waarde van alle verkregen bezittingen.
3.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt:
- a.
de waarde van de in het eerste lid bedoelde bezittingen verminderd met de waarde van alle schulden;
- b.
de waarde van alle verkregen bezittingen verminderd met de waarde van alle verkregen schulden en verminderd met de vrijstellingen, bedoeld in artikel 32 van de Successiewet 1956, voorzover belastingplichtige daarvoor in aanmerking komt.
4.
De vermindering volgens dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag aan erfbelasting dat volgens de Successiewet 1956 verschuldigd zou zijn zonder de toepassing van dit besluit.
5.
Indien artikel 12, eerste lid, tweede volzin, van de Successiewet 1956 van toepassing is op een schenking en deze toepassing tot dubbele belasting leidt, wordt voor de toepassing van dit artikel de vanwege een andere Mogendheid geheven belasting ter zake van die schenking geacht gelijksoortig te zijn aan de erfbelasting.
6.
Indien artikel 16 van de Successiewet 1956 van toepassing is op de aldaar bedoelde bezittingen en schulden en deze toepassing tot dubbele belasting leidt met betrekking tot die bezittingen en schulden, wordt voor de toepassing van dit artikel de vanwege een andere Mogendheid geheven, vervangende erfbelasting ter zake van die bezittingen en schulden toegerekend aan de erfgenamen van de erflater op basis van dezelfde verdeling als die in artikel 16 van de Successiewet 1956 en geacht gelijksoortig te zijn aan de erfbelasting.