Zie R. Kuiper, 55a-beklag tegen 94(a)-beslag, Strafblad 2008, p. 83–111, i.h.b. p. 106–109.
HR, 26-10-2010, nr. 08/02415 B
ECLI:NL:HR:2010:BN4134
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-10-2010
- Zaaknummer
08/02415 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BN4134
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN4134, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN4134
ECLI:NL:PHR:2010:BN4134, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑07‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN4134
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Beklag. Beslag. Art. 552a Sv. De overwegingen van de Rb dat klaagster onvoldoende heeft kunnen aantonen dat het geldbedrag, waarmee de inbeslaggenomen auto deels is gefinancierd, afkomstig is van klaagster is gelet op het t.t.v. de aankoop van de auto aanwezige kasgeld van klaagster niet zonder meer begrijpelijk.
26 oktober 2010
Strafkamer
nr. 08/02415 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 22 mei 2008, nummer RK 08/252, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat met betrekking tot de in beslaggenomen auto voldaan is aan de in art. 94a, derde lid onder a, Sv gestelde eis, althans dat het oordeel van de Rechtbank hieromtrent onvoldoende en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
2.2. Op de in het middel bedoelde auto is conservatoir beslag gelegd als bedoeld in art. 94a Sv. De klaagster heeft bij klaagschrift om de teruggave van de auto verzocht.
2.3. Het klaagschrift houdt, voor zover hier van belang, in:
"Het bedrag waarvoor de voornoemde Aston Martin uiteindelijk is aangeschaft betreft € 160.000,00. Bijgaand treft u een afschrift aan van de factuur, welke op naam is gesteld van klaagster (bijlage 15). Uit de aantekening op de factuur blijkt dat een gedeelte, groot € 110.000,-, middels een overboeking via de bank is betaald en een gedeelte, groot € 50.000,-, contant is voldaan. De auto is op 20 april 2007 aangeschaft. Naast het feit dat uit voornoemde administratie blijkt dat er regelmatig grote sommen contant kasgeld aanwezig waren, blijkt voorts uit die administratie dat de auto met geld (zowel contant als giraal) van klaagster is aangeschaft. Uit het kasboek overzicht van 2007 (bijlage 7B) blijkt dat er eind maart 2007 € 43.280,- in kas was. De ontvangsten per kas in de periode 1 april 2007 t/m 19 april 2007 betreffen € 21.200,-. Dit blijkt uit de overzichten welke zijn bijgevoegd onder bijlage 8. Bovendien heeft klaagster per kas € 60.000,- ontvangen in verband met de verkoop van de vorige auto. Ook dit is verwerkt in de kasboekoverzichten.
In kas
Beginsaldo: € 43.280,-
Ontvangsten t/m 19 april 2007: € 21.200,- + € 60.000,-
Totaal: € 124.479,-
In de periode 1 april 2007 t/m 19 april 2007 zijn voorts per kas uitgaven gedaan. Ook deze zijn verwerkt in de kasboekoverzichten onder bijlage 8. Het betreft een totaalbedrag van € 2.670,-. Voorts zijn er vanuit de kas twee bankstortingen gedaan op 17 april 2007 van respectievelijk € 14.500,- en € 45.500,-.
In kas in totaal: € 124.479,-
Uitgaven: € 2.670,- + € 14.500,- + € 45.500,-
Totaal in kas per 20 april 2007: € 61.809
Uit de voorgaande rekensom blijkt derhalve dat er voldoende kasgeld op 20 april 2007 aanwezig was om de contante betaling, zoals aangegeven op de factuur, te verrichten. De contante uitgave vindt u op 20 april 2007 ook verwerkt in het kasboekoverzicht van bijlage 8."
2.4. De Rechtbank heeft het klaagschrift in zoverre ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:
"Nu het kenteken van de inbeslaggenomen auto op naam staat van klaagster en niet is gebleken dat klaagster geen gebruik maakt van de auto, dient naar het oordeel van de rechtbank klaagster buiten redelijke twijfel aangemerkt te worden als eigenaar van de auto. Vervolgens dient te worden onderzocht of zich een situatie als bedoeld in artikel 94a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering voordoet. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Beslagene [betrokkene 1] wordt verdacht van onder andere het organiseren van illegale kansspelen en witwassen. Uit het dossier blijkt dat hier grote hoeveelheden contant geld in omgingen. Uit het dossier blijkt voorts dat uit het onderzoek dat is gedaan door het Bureau Financiële Recherche volgt dat beslagene [betrokkene 1] in een jaar tijd in ieder geval een bedrag van 153.018,00 euro heeft verdiend, welk bedrag contant voorhanden was. Uit het dossier blijkt dat de inbeslaggenomen auto voor een aanzienlijk deel is bekostigd met contant geld. Klaagster heeft onvoldoende kunnen aantonen dat dit geldbedrag afkomstig was van [klaagster]. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie op voorhand voldoende heeft aangetoond dat de auto is bekostigd met geld dat middellijk danwel onmiddellijk afkomstig is van misdrijf."
2.5. De Rechtbank heeft blijkens de beschikking geoordeeld dat aannemelijk is dat de inbeslaggenomen auto onmiddellijk of middellijk afkomstig is van het misdrijf in verband waarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen ten behoeve waarvan het conservatoir beslag is gelegd. De overweging van de Rechtbank dat de klaagster onvoldoende heeft kunnen aantonen dat het betreffende geldbedrag afkomstig was van [klaagster], is evenwel, gelet op hetgeen namens de klaagster is aangevoerd ten aanzien van het bij [klaagster] ten tijde van de aankoop van de auto aanwezige kasgeld, niet zonder meer begrijpelijk.
2.6. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2010.
Conclusie 06‑07‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[klaagster]
1.
De Rechtbank te Haarlem heeft bij beschikking van 22 mei 2008 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klaagschrift voor zover betrekking hebbende op het geldbedrag van € 69.016,75, het klaagschrift gedeeltelijk gegrond verklaard en de teruggave aan klaagster gelast van een geldbedrag van € 19.586,60, en het klaagschrift voor het overige ongegrond verklaard.
2.
Namens klaagster heeft mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen, zes middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over het niet responderen door de Rechtbank op een door de raadsman gevoerd verweer, ertoe strekkende dat voor de uitbreiding van het conservatoire beslag op de Aston Martin geen machtiging van de Rechter-Commissaris is afgegeven.
4.
Het middel mist feitelijke grondslag, nu blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 8 mei 2008 voornoemd (in de pleitnota van de raadsman onder 1. weergegeven) verweer na de mededeling van de rechter dat de machtiging zich wel in het dossier bevindt, door de raadsman is ingetrokken.
5.
Het middel faalt.
6.
Het tweede middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte het beklag betreffende de inbeslaggenomen Aston Martin ongegrond heeft verklaard, althans dat oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
7.
Het middel miskent dat de Rechtbank blijkens de bestreden beschikking heeft vastgesteld dat het buiten redelijke twijfel staat dat [klaagster] als eigenaar van de Aston Martin kan worden aangemerkt, en vervolgens heeft geoordeeld dat en waarom zich een situatie als bedoeld in art. 94a lid 3 Sv voordoet.1. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld lag er aan het beslag dus wel een titel ten grondslag.
8.
Voor zover in de toelichting op het middel wordt gesteld dat het aannemen van derdenbeslag — kennelijk is bedoeld: beslag op goederen van een derde als bedoeld in art. 94a Sv — door de Rechtbank in strijd zou zijn met hetgeen in de pleitnota onder 2 is aangevoerd mist het middel feitelijke grondslag. Daar wordt immers gesteld dat het beslag is gelegd ten laste van [betrokkene 1] privé op een goed van klaagster, dus beslag op een goed van een derde als bedoeld in art. 94a Sv.
9.
Het middel faalt.
10.
Het derde middel bevat de klacht dat het derdenbeslag niet rechtsgeldig is, nu de machtiging van de Rechter-Commissaris als bedoeld in art. 103 Sv, aan de derde-beslagene betekend had moeten worden.
11.
Het middel miskent dat de opgeworpen klacht een onderzoek van feitelijke aard vergt waarvoor in cassatie geen plaats is.
12.
Het middel faalt.
13.
Het vierde middel komt op tegen het oordeel van de Rechtbank dat aannemelijk is dat de auto is bekostigd met geld dat middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig is.
14.
Het middel heeft het oog op de volgende overweging van de Rechtbank:
‘Beslagene [betrokkene 1] wordt verdacht van onder andere het organiseren van illegale kansspelen en witwassen. Uit het dossier blijkt dat hier grote hoeveelheden contant geld in omgingen. Uit het dossier blijkt voorts dat uit het onderzoek dat is gedaan door het Bureau Financiële Recherche volgt dat beslagene [betrokkene 1] in een jaar tijd in ieder geval een bedrag van 153.018,00 euro heeft verdiend, welk bedrag contant voorhanden was. Uit het dossier blijkt dat de inbeslaggenomen auto voor een aanzienlijk deel is bekostigd met contant geld. Klaagster heeft onvoldoende kunnen aantonen dat dit geldbedrag afkomstig was van [klaagster]. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie op voorhand voldoende heeft aangetoond dat de auto is bekostigd met geld dat middellijk danwel onmiddellijk afkomstig is van misdrijf.’
15.
Het oordeel van de Rechtbank dat klaagster onvoldoende heeft kunnen aantonen dat het contante geldbedrag van € 50.000,-- waarmee de Aston Martin ten dele is betaald, afkomstig was van [klaagster] is niet zonder meer begrijpelijk nu productie 8.4 bij het klaagschrift onder Invulblad kasbonnen op 20 april 2007, de datum van aanschaf van de auto, vermeldt ‘auto 50.000’.
16.
Het middel slaagt.
17.
Het vijfde middel komt op tegen het oordeel van de Rechtbank dat er sprake is van een situatie als bedoeld in art. 94a lid 3 Sv, in het bijzonder voor wat betreft het vereiste dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat het voorwerp aan de ander is gaan toebehoren met het doel de uitwinning van dat voorwerp te bemoeilijken of te verhinderen. Volgens de toelichting op het middel had de Rechtbank, gelet op het door de raadsman op dit punt gevoerde verweer, aan moeten geven welke aanwijzingen er waren dat de auto daadwerkelijk met die bedoeling aan [klaagster] is gaan toebehoren.
18.
Blijkens de pleitnota van de raadsman van klaagster (onder punt 8) is ter zitting van 8 mei 2008 de stelling ingenomen dat de auto niet aan [klaagster] is gaan toebehoren om uitwinning te bemoeilijken, nu er immers op de aandelen van bestuurder en enig aandeelhouder [betrokkene 1] in [klaagster], beslag kon worden gelegd. De uitwinning zou mitsdien niet zijn bemoeilijkt of verhinderd.
19.
De Rechtbank heeft blijkens de bestreden beschikking geoordeeld dat aannemelijk is dat de auto (mede) is bekostigd met geld dat middellijk dan wel onmiddellijk afkomstig is van misdrijf, en dat klaagster ervan op de hoogte was dat de inbeslaggenomen Aston Martin grotendeels is bekostigd met geld afkomstig van strafbare feiten, nu beslagene [betrokkene 1], die wordt verdacht van onder andere het organiseren van illegale kansspelen en witwassen, enig aandeelhouder en bestuurder van [klaagster] was. Op grond van deze omstandigheden heeft de Rechtbank geoordeeld dat de auto op naam van klaagster is gezet om uitwinning van die auto te bemoeilijken in geval de criminele activiteiten van [betrokkene 1] aan het daglicht zouden komen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Het behoefde niet nader te worden gemotiveerd omdat de door de raadsman aangevoerde omstandigheid, te weten dat er beslag kan worden gelegd op de aandelen van bestuurder en enig aandeelhouder [betrokkene 1] in [klaagster], niet uitsluit dat het op klaagsters naam zetten van de auto niettemin is geschied om uitwinning te bemoeilijken al was het maar omdat Asco een rechtspersoon is naar buitenlands recht. Bovendien, beslag op alle aandelen impliceert nog niet dat de Aston Martin daarmee in de feitelijke macht van justitie was gekomen.
20.
Het middel faalt.
21.
Het zesde middel klaagt dat de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat vanaf het moment waarop beroep in cassatie werd ingesteld teveel tijd is verstreken tot het moment waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.
22.
23.
Het middel faalt.
24.
Behoudens het vierde middel kunnen de middelen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
25.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
26.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑07‑2010
Vgl. HR 3 juni 1986, NJ 1987, 174 m.nt. ThWvV en HR 17 december 2002, LJN AF3557, NJ 2003, 179. Zie ook R. Kuiper, 55a-beklag tegen 94(a)-beslag, Strafblad 2008, p. 101–102.