Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (B)
3.7 Buitenlandse pleegkinderen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
28-06-2022, Stcrt. 2022, 16773 (uitgifte: 30-06-2022, regelingnummer: WBV 2022/14)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-06-2022, Stcrt. 2022, 16773 (uitgifte: 30-06-2022, regelingnummer: WBV 2022/14)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
Algemeen
De IND beschouwt als buitenlandse pleegkinderen vreemdelingen die:
- •
om andere redenen dan adoptie in hun belang naar Nederland worden overgebracht; en
- •
worden geplaatst in een pleeggezin waarbij de pleegouders feitelijk de plaats van de biologische of juridische ouders innemen.
Daarbij kan sprake zijn van een situatie dat het pleegkind:
- •
in het land van herkomst nog geen deel uitmaakte van het gezin van de aspirant-pleegouders (zie verder paragraaf B7/3.7.1 Vc); of
- •
in het land van herkomst al feitelijk behoorde tot het gezin van de pleegouders en hier nog steeds toe behoort (zie verder paragraaf B7/3.7.2 Vc).
3.7.1. Het kind maakte in het land van herkomst nog geen deel uit van het gezin van de aspirant-pleegouders
3.7.1.1. Geen aanvaardbare toekomst
De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
Onder naaste bloed- of aanverwanten wordt verstaan de ouders, grootouders, broers of zusters, van het buitenlandse pleegkind of de broers of zusters van de ouders van het buitenlandse pleegkind (ooms en tantes van het buitenlandse pleegkind).
De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als uit de medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse pleegkind, genoemd in artikel 3.28, derde lid, Vb, blijkt dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.
Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind nooit zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op TBC is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar TBC te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is.
3.7.1.2. Aanvullende voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In aanvulling op de in artikel 3.28 Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid, als wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:
- 1.
het buitenlandse pleegkind een bloed- of aanverwant is als bedoeld in artikel 1:3 BW van de referent;
- 2
- a.
de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders; óf
- b.
de autoriteiten van het land van herkomst stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders, in het geval dat de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) overleden zijn of een onbekende verblijfplaats hebben; en
- 3.
de voogdij van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten.
Ad 1
De referent moet een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, of oom of tante van het pleegkind zijn.
Ad 2
Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is zowel instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) als instemming van de autoriteiten van het land van herkomst vereist.
3.7.2. Het kind behoorde in het land van herkomst feitelijk reeds tot het gezin van de pleegouders
3.7.2.1. Geen aanvaardbare toekomst
De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als het kind:
- •
in het land van herkomst al feitelijk behoorde tot het gezin van de pleegouders en hier nog steeds toe behoort; en
- •
minimaal één jaar in het land van herkomst is verzorgd en opgevoed door de pleegouders omdat de eigen ouders overleden zijn of niet in staat waren om voor het kind te zorgen.
De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de pleegouders als tussen het kind en de pleegouders sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie paragraaf B7/3.8.1 Vc).
De pleegouders hoeven geen bloed- of aanverwant te zijn van het kind.
3.7.2.2. Aanvullende voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In aanvulling op de in artikel 3.28 Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND uitsluitend een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid, als ook wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:
- •
de pleegouders die het kind minimaal een jaar hebben verzorgd en opgevoed in het land van herkomst hebben in die periode de voogdij over het kind gekregen;
- •
de voogdij van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst; en
- •
de autoriteiten van het land van herkomst stemmen in met het vertrek naar en het verblijf van het kind in het gezin van de pleegouders in Nederland.
3.7.3. Meetellen gezinsinkomen
De IND telt de zelfstandige en duurzame middelen van bestaan van de partner van de referent mee bij het beoordelen van de middelen van bestaan van de referent als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
- •
de referent en diens partner zijn gehuwd of een (geregistreerd) partnerschap aangegaan;
- •
de partner van de referent is een Nederlander of een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e of l, Vw; en
- •
de referent en diens partner wonen samen.
De IND beschouwt in deze gevallen de middelen van bestaan als voldoende in de zin van artikel 3.22, eerste lid, Vb, als het gezamenlijke inkomen gelijk is aan het referentiebedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.
De IND kan de referent op grond van zijn of haar eigen situatie vrijstellen van het middelenvereiste op grond van artikel 3.22, tweede lid, Vb of de in B7/2.1.1 opgenomen gronden, ongeacht de omstandigheid dat deze in gezinsverband leeft met een (huwelijks)partner.