Hof Den Haag, 17-11-2015, nr. 200.156.607/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:3110
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
17-11-2015
- Zaaknummer
200.156.607/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3110, Uitspraak, Hof Den Haag, 17‑11‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NJF 2016/4
RBP 2016/4
Uitspraak 17‑11‑2015
Inhoudsindicatie
gezag van gewijsde
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.156.607/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/444555 / HA ZA 14-181
arrest van 17 november 2015
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Dealkent Limited,
gevestigd te Stoke-on-Trent, Verenigd Koninkrijk,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: Dealkent,
advocaat: mr.drs. J.C. Duvekot te Amsterdam,
tegen
[naam] Services B.V.,
gevestigd te Nieuwerkerk aan de IJssel,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: [Services] ,
advocaat: mr. H.A. Bravenboer te Rotterdam.
Het geding
Bij exploot van 1 september 2014 is Dealkent in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 25 juni 2014. Bij arrest van 25 november 2014 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015. Ter zitting heeft Dealkent bij akte producties in het geding gebracht. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
Bij memorie van grieven heeft Dealkent negen grieven aangevoerd en haar eis (voorwaardelijk) vermeerderd. Bij memorie van antwoord heeft [Services] de grieven bestreden en tevens voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van één grief. Dealkent heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 3.2. tot en met 3.7. vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. Eind 2000 heeft M/S Trucks Administration Khartoum North Sudan (TAKN) M52 tractor units met trailers gekocht van Dealkent. Dealkent heeft hierna gezocht naar een leverancier van dergelijke voertuigen en is daarbij in contact gekomen met (de rechtsvoorgangster van) [Services] . Bij schriftelijke overeenkomst van 8 februari 2001 heeft [Services] Dealkent oude legervoertuigen, te weten tien M52 trekkers en twintig opleggers verkocht. Op 6 april 2001 zijn zes van de tien trekkers en twaalf van de twintig opleggers geïnspecteerd door een door TAKN aangestelde deskundige. Deze heeft de voertuigen afgekeurd.
b. Bij dagvaarding van 26 april 2002 heeft Dealkent gevorderd dat voornoemde overeenkomst met [Services] wordt ontbonden en dat [Services] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding vanwege de gestelde toerekenbare tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst.
c. Bij conclusie na enquête heeft [Services] een beroep gedaan op een exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden. De rechtbank heeft bij eindvonnis van 28 januari 2009 de vordering toegewezen. Zij heeft onder meer geoordeeld dat daargelaten dat [Services] niet had gesteld op welke wijze die voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn geworden, het beroep op de algemene voorwaarden tardief is en daarop afstuit.
d. [Services] is van dit vonnis (en twee tussenvonnissen) in appel gegaan. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vervolgens bekrachtigd bij arrest van 30 november 2010 onder verwerping van het beroep van [Services] op de aansprakelijkheidsbeperking in haar algemene voorwaarden, omdat de algemene voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand waren gesteld. [Services] is in cassatie gegaan van dit arrest. Bij arrest van 11 mei 2012 heeft de Hoge Raad het bestreden arrest vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het hof Amsterdam. Na verwijzing moest alsnog worden beslist of toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [Services] tussen partijen was overeengekomen.
e. In de procedure na verwijzing heeft Dealkent de stelling betrokken dat, indien het hof zou menen dat de algemene voorwaarden toepasselijk zijn, sprake is van opzet of grove schuld en dat daarom het beroep van [Services] op het exoneratiebeding in de algemene voorwaarden moet worden verworpen.
f. Het hof Amsterdam heeft bij arrest van 7 mei 2013 het vonnis van de rechtbank van 28 januari 2009 vernietigd “voor zover [Services] daarbij is veroordeeld tot betaling aan Dealkent van de schade (op te maken bij staat) die deze heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming door [Services] in de nakoming van de overeenkomst” en de vordering van Dealkent tot schadevergoeding alsnog afgewezen. Daartoe heeft het hof geoordeeld dat tussen partijen de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [Services] is overeengekomen en hij heeft het beroep van [Services] op het exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden gehonoreerd. Het hof heeft de stelling van Dealkent dat sprake is van opzet of grove schuld, in welk geval [Services] geen beroep op het exoneratiebeding toekomt, tardief en in strijd met de goede procesorde geoordeeld. Ten overvloede heeft het hof hieraan toegevoegd dat die stelling onvoldoende is onderbouwd.
g. Dealkent is niet in cassatie gegaan van dit arrest van het Hof Amsterdam, zodat het onherroepelijk is geworden.
2.2.
In de onderhavige procedure vorderde Dealkent in eerste aanleg een verklaring voor recht dat de tekortkoming van [Services] in de nakoming van de overeenkomst van 8 februari 2001 met Dealkent aan [Services] is toe te rekenen op grond van opzet dan wel grove schuld, kosten rechtens.
2.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank Dealkent niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de beginselen van een doelmatige rechtspleging en de proceseconomie, welke beginselen deel uitmaken van een goede procesorde, zich verzetten tegen behandeling in deze procedure van de vordering van Dealkent tot het verkrijgen van een verklaring voor recht inzake opzet of grove schuld van [Services] in de zin van haar algemene voorwaarden.De rechtbank heeft het beroep van [Services] op artikel 236 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) – het gezag van gewijsde – verworpen.
2.4.
In hoger beroep heeft Dealkent haar vordering gewijzigd in die zin dat zij thans tevens (kort gezegd) veroordeling van [Services] tot betaling van schade ten bedrage van $ 194.500 met rente vordert. [Services] heeft tegen deze eiswijziging geen bezwaar gemaakt en deze is naar het oordeel van het hof niet in strijd met de goede procesorde. Het hof zal derhalve uitgaan van de gewijzigde eis.
2.5.
De grieven in het principaal appel richten zich tegen het oordeel dat sprake is van strijd met de goede procesorde. De grief in het voorwaardelijk incidenteel appel bestrijdt het oordeel dat geen sprake is van gezag van gewijsde. Het voorwaardelijk incidenteel appel is ingesteld voor het geval een of meer grieven in het principaal appel zouden slagen. Indien het voorwaardelijk incidenteel appel slaagt behoeft het principaal appel daarmee geen bespreking meer. Het hof zal daarom het voorwaardelijk incidenteel appel als eerste bespreken.
2.6.
Ingevolge artikel 236, lid 1 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.
2.7.
Het arrest van Hof Amsterdam van 7 mei 2013 moet worden aangemerkt als – en dat is tussen partijen ook niet in geschil – een in kracht van gewijsde gegaan vonnis zoals bedoeld in art. 236, lid 1 Rv. Partijen in het onderhavige geschil – en dat is evenmin in geschil – zijn dezelfde partijen als in dat geding, zij het dat [Services] rechtsopvolgster is van de in die procedure gedagvaarde [naam] Trucks Holland B.V. Ten slotte – en ook dat is tussen partijen niet in geschil – zijn de relevante feiten in de onderhavige procedure identiek aan de relevante feiten in de procedure die heeft geresulteerd in het arrest van 7 mei 2013, is de grondslag van het gevorderde: toerekenbare tekortkoming van [Services] in de nakoming van de overeenkomst van 8 februari 2001 identiek en is het thans in hoger beroep nader gevorderde bedrag aan schadevergoeding:
$ 194.500,- identiek aan de voorlopige raming van de schade in de dagvaarding van 26 april 2002 onder 9. Dit laat geen andere slotsom toe dan dat het arrest van 7 mei 2012 dezelfde rechtsbetrekking betreft als die in de onderhavige procedure in geschil is. Dat Dealkent in de eerdere procedure ontbinding van de overeenkomst heeft gevorderd met schadevergoeding op te maken bij staat en thans een verklaring voor recht met een concreet schadebedrag vordert doet daar niet aan af.
2.8.
De vraag die nu moet worden beantwoord is of Dealkent de beslissing van het Hof Amsterdam dat het beroep van Dealkent op grove schuld of opzet tardief is ook in de onderhavige procedure tegen zich moet laten gelden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de overweging dat die stelling onvoldoende is onderbouwd, ten overvloede is gegeven om welke reden daaraan geen gezag van gewijsde toekomt.
2.9.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
2.10.
Het leerstuk van gezag van gewijsde moet worden verstaan in de volgende zin: wat eenmaal door de rechter is uitgemaakt, is in een volgend geding onbetwistbaar. Het gezag van gewijsde komt daarbij toe aan alle proces- en materieelrechtelijke beslissingen die noodzakelijk zijn ter bepaling van de concrete rechtsverhouding van partijen en de eindbeslissing dragen.
2.11.
In deze zaak heeft het Hof Amsterdam geoordeeld dat het beroep op grove schuld of opzet tardief en in strijd met de goede procesorde was. Dit houdt in dat naar het oordeel van het hof honorering van het beroep een onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding zou meebrengen. Niet kan worden aanvaard dat de partij die een stelling tardief heeft aangevoerd, in dit geval Dealkent, een nieuwe procedure kan entameren om dezelfde stelling alsnog in de rechtsstrijd te betrekken. Een partij dient alle verweren, voor zover redelijkerwijs mogelijk, in dezelfde procedure aan te voeren. Hetzelfde geldt voor bewijsmiddelen: het gezag van gewijsde staat eraan in de weg dat in een volgende procedure over dezelfde rechtsbetrekking nieuw bewijs wordt bijgebracht (vgl. HR 14 oktober 1988, NJ 1989/413). Een andere opvatting zou bovendien ertoe leiden dat een geschil steeds opnieuw aan de rechter kan worden voorgelegd, hetgeen in strijd is met de ratio van het gezag van gewijsde: een procedure moet eens afgelopen zijn.
2.12.
Voor zover in de grieven in het principaal appel de klacht kan worden gelezen dat het Hof Amsterdam ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op grove schuld of opzet tardief was omdat Dealkent hier al eerder in die procedure een beroep op heeft gedaan en dat daarom [Services] geen beroep op het gezag van gewijsde toekomt, is deze ongegrond. Indien Dealkent dit oordeel onjuist achtte, had zij cassatieberoep tegen het arrest van Hof Amsterdam moeten instellen. Nu zij daarvan heeft afgezien kan dit bezwaar – ook gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen – in deze procedure geen rol (meer) spelen.
2.13.
Ten overvloede overweegt het hof dat ook indien het gezag van gewijsde niet in de weg zou staan aan het instellen van de vordering, deze niet toewijsbaar zou zijn omdat het beroep op grove schuld of opzet faalt. Het was aan Dealkent om tegenover het beroep van [Services] op de exoneratieclausule uit haar algemene voorwaarden haar stelling dat sprake is van grove schuld of opzet te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Het is immers Dealkent die zich beroept op het rechtsgevolg dat [Services] geen beroep toekomt op haar exoneratiebeding. Het is niet aan [Services] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat geen sprake is van grove schuld of opzet. Voor zover Dealkent van een andere opvatting uitgaat, bestaat hiervoor rechtens geen grond.
2.14.
In dit verband overweegt het hof nog het volgende. Het enkele feit dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming is onvoldoende om grove schuld of opzet aan te nemen. Dit geldt ook indien sprake zou zijn van een resultaatsverbintenis – [Services] betwist dit laatste overigens – of indien [Services] geen geldige reden of excuus voor de tekortkoming heeft gegeven.
Voor zover Dealkent met haar stelling onder 30, 31 en 34 van de dagvaarding in deze procedure dat sprake is van sabotage van de inspectie door [Services] , bedoelt te betogen dat [Services] daardoor opzet of grove schuld heeft, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting door [Services] . Ook aan de stelling dat [Services] opzettelijk de belangen van Dealkent heeft geschaad, heeft Dealkent geen feiten ten grondslag gelegd, waaruit dit zou kunnen volgen. Zo heeft Dealkent niet toegelicht hoe [Services] zou hebben geweten dat de levering van de order van de inspectie afhing en dat het afkeuren van de voertuigen onomkeerbare gevolgen zou hebben. De enkele omstandigheid dat [Services] wist dat het materiaal was doorverkocht aan TAKN is geen reden om aan te nemen dat sprake is van opzet of grove schuld. Gesteld noch gebleken is dat [Services] enig belang had bij het afkeuren van de voertuigen. De algemene verwijzing naar de tekst, de bedoeling en de uitvoering van de overeenkomst tussen partijen waaruit niet anders verklaard zou kunnen worden, in de dagvaarding in eerste aanleg onder 31, is te vaag. Ook is niet voldoende dat [Services] op 7 april 2001 een alternatief voor levering van de M52 voertuigen aan Elrabia heeft voorgelegd. Dat [Services] de overeenkomst niet na wenste te komen wordt ook niet verder onderbouwd en blijft daarmee een verdenking van Dealkent.
2.15.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het voorwaardelijk incidenteel appel slaagt; [Services] kan zich beroepen op het gezag van gewijsde van het arrest van hof Amsterdam. Het principaal appel behoeft daarmee geen bespreking meer wegens gebrek aan belang. Voor de in hoger beroep gevorderde schadevergoeding bestaat in het licht van het voorgaande geen grond. Het vonnis van de rechtbank zal bekrachtigd worden met verbetering van gronden. Het bewijsaanbod van Dealkent dient als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – dan wel niet ter zake dienende – nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven – te worden gepasseerd.
Nu Dealkent in hoger beroep in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, bestaat aanleiding haar te veroordelen in de kosten van het principaal en het incidenteel appel. Nu bij de comparitie na aanbrengen geen onderscheid kan worden gemaakt in de behandeling van het principaal appel en het incidenteel appel, zal bij de berekening van de proceskostenveroordeling voor die comparitie 1 punt worden gerekend, voor de helft toe te rekenen aan het principaal appel en voor de helft aan het incidenteel appel.
Beslissing
Het Hof:
In het principaal en het incidenteel appel:
- -
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2014;
- -
veroordeelt Dealkent in de kosten van het principaal appel, tot op heden aan de zijde van [Services] begroot op € 704 aan verschotten en € 3.948 (1,5 x tarief V) voor salaris advocaat;
- -
veroordeelt Dealkent in de kosten van het incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [Services] begroot op € 1.974 voor salaris advocaat (0,5 x 1,5 x tarief V);
- -
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- -
wijst af hetgeen Dealkent in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, C.J. Verduyn en M.M. Olthof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.