Einde inhoudsopgave
Successiebelastingverordening 1908 [Sint Maarten]
Artikel 23 [Waarde van goederen en vermogensrechten voor de berekening van successiebelasting]
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2014
- Bronpublicatie:
09-01-2014, Afkondigingsblad van Sint Maarten 2014, 6 (uitgifte: 14-01-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-04-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-04-2014, Afkondigingsblad van Sint Maarten 2014, 33 (uitgifte: 01-04-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Sint Maarten
Voor de berekening der successiebelasting wordt de waarde bepaald:
- 1°
voor de goederen, onbezwaard verkregen of verkregen onder de ontbindende voorwaarde van overlijden waarbij zich een opschortende voorwaarde ten gunste van een verwachter aansluit, als volgt:
- a.
van onroerende zaken, binnen Sint Maarten gelegen en de rechten waaraan deze zijn onderworpen, met uitzondering van die sub b genoemd, op de algemene verkoopwaarde, welke niet lager kan worden gesteld dan de waarde volgens den legger voor de grondbelasting, ten tijde van de verkrijging geldende;
- b.
van grondrenten, op den afkoopprijs bij de vestiging bepaald en indien die niet bepaald is, op de waarde naar den maatstaf bij artikel 780 van het oude Burgerlijk Wetboek vastgesteld; bij gebreke van de daar bedoelde marktprijzen of jaarlijkse opbrengst, op de algemene verkoopwaarde;
- c.
van schuldvorderingen op naam, op het bedrag van het kapitaal of op de waarde in verband met de verleende waarborgen, de gegoedheid des schuldenaars en de gemaakte bedingen;
- d.
van lijfrenten of andere periodieke, van het leven afhankelijke, uitkeringen, op de kapitaalswaarde, verkregen, door het jaarlijks bedrag te vermenigvuldigen met de getallen naar de volgende tabel:
Wanneer de persoon, gedurende wiens leven de uitkering moet plaats hebben:
15 jaar of boven de
minder
oud is, met
18
15 tot 25 jaren
,,
17
,,
25 tot 35
,,
16
,,
35 tot 45
,,
14
,,
45 tot 55
,,
12
,,
55 tot 65
,,
8½
,,
65 tot 75
,,
5
,,
75 tot 80
,,
3
,,
80
,,
2
Wanneer de lijfrenten of andere periodieke uitkeringen in voorwerpen in natura bestaan, wordt het jaarlijks bedrag gesteld op het twaalf-en-een-halfvoud van de jaarlijkse opbrengst, en wordt de waarde daarvan geregeld volgens de landelijke marktprijzen der laatst verlopen tien jaren, door elkander gerekend. Bij gebreke van bekendheid der daar bedoelde marktprijzen of jaarlijkse opbrengst, wordt het jaarlijks bedrag door den aangever begroot.
Ten aanzien van tontines, contracten van overleving en dergelijke, wordt het jaarlijks bedrag gehouden dat te zijn van het laatstverloopen boekjaar. De waarde wordt berekend als die der lijfrenten.
Indien een uitkering voor een bepaalden tijd is ingesteld, wordt de kapitaalswaarde bepaald door het jaarlijks bedrag te vermenigvuldigen met het getal, aangewezen in een bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, naar een rentevoet van 4%, vast te stellen tabel.
Het belastbaar kapitaal, naar deze berekening verkregen, kan, indien de uitkering tevens van het leven afhankelijk is, niet hooger zijn dan dat, hetwelk verkregen zou zijn, wanneer de uitkering van het leven afhankelijk ware gesteld.
Bij uitkeringen, welke door meer dan één natuurlijk persoon gezamenlijk worden verkregen, wordt het bedrag van ieders aandeel tot kapitaal gebracht volgens bovenstaande tabel.
Voor uitkeringen, aan rechtspersonen voor onbepaalden tijd besproken, wordt het vijf-en-twintigvoud der jaarlijkse uitkering genomen;
- e.
van de loopende termijnen van huren en interest op het bedrag tot en met het overlijden verschuldigd of op de waarde ervan in verband met de sub c bedoelde omstandigheden;
- f.
van alle goederen, hiervóór sub a-e niet genoemd, op de algemene verkoopwaarde.
- 2°
van de goederen, die in vruchtgebruik worden verkregen, op het overeenkomstig de bepalingen van no. 1 letter d van dit artikel tot kapitaal gebrachte bedrag der jaarlijkse inkomsten, naar den maatstaf van vier ten honderd der overeenkomstig no. 1 te bepalen kapitaalswaarde op het tijdstip, waarop het genot aanvangt.
Vruchtgebruik aan rechtspersonen voor onbepaalden tijd besproken wordt geacht voor dertig jaren gemaakt te zijn.
Onder vruchtgebruik worden, voor de toepassing dezer verordening, mede verstaan vruchtgenot, recht van gebruik en van bewoning, vruchten en inkomsten, jaarlijkse opbrengst en soortgelijke uitkeringen uit daartoe aangewezen goederen, daaronder begrepen het bij anderen dan de legatarissen verbleven genot van legaten welke, ten gevolge van een toegevoegde tijdsbepaling, niet binnen twee jaren na het overlijden of eerst op een onzeker tijdstip vorderbaar zijn.
- 3°
van hetgeen onder den last van vruchtgebruik of van periodieke uitkering geërfd of verkregen wordt, op de overeenkomstig no. 1 te bepalen waarde van het onbezwaarde goed, na aftrek van de waarde, welke op het tijdstip der verkrijging aan de uitkering of het vruchtgebruik, volgens de bepalingen van no. 1, letter e of van no. 2, moet worden toegekend.
De aftrek wordt, indien het vruchtgebruik of de uitkering aan of ten behoeve van verschillende personen, van onderscheiden leeftijd, levenslang bij opvolging besproken of bedongen is, bepaald in verhouding tot de leeftijd de jongsten.