Rb. Leeuwarden (vzr.), 02-11-2011, nr. 115388 / KG ZA 11-301
ECLI:NL:RBLEE:2011:BU3382
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden (Voorzieningenrechter)
- Datum
02-11-2011
- Magistraten
Mr. J. de Vroome
- Zaaknummer
115388 / KG ZA 11-301
- LJN
BU3382
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2011:BU3382, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden (Voorzieningenrechter), 02‑11‑2011
Uitspraak 02‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Executie dwangbevel door gemeente: misbruik van bevoegdheid? Toetsing eventuele gebreken in dwangsombesluit voorbehouden aan bestuursrechter in procedure in beroep.
Mr. J. de Vroome
Partij(en)
Vonnis in kort geding van 2 november 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap
POSTMA RECREATIE BARRADEEL B.V.,
gevestigd te Tzummarum,
eiseres,
advocaat: mr. S. de Kruijff te Hoorn,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE FRANEKERADEEL,
zetelend te Franeker,
gedaagde,
advocaat: mr. D.A. Westra te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna Postma en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Postma heeft de gemeente in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare terechtzitting van 21 oktober 2011.
1.2.
Postma heeft op de bij dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- A.
de executie van het dwangbevel d.d. 6 september 2011, alsmede de lopende rente, buiten effect stelt, althans schorst, totdat er onherroepelijk op het beroep van Postma tegen de opgelegde last onder dwangsom is beslist, althans een zodanige voorziening treft als de voorzieningenrechter geraden acht;
- B.
de gemeente verbiedt om (verdere) executiemaatregelen jegens Postma te treffen of te laten treffen gedurende de sub A. bedoelde periode;
- C.
de gemeente veroordeelt in de proceskosten;
- D.
de gemeente veroordeelt tot betaling van de nakosten van € 131,00, bij voldoening van de onder C. bedoelde proceskosten zonder dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, of € 199,00 bij voldoening na betekening van het vonnis.
1.3.
Ter terechtzitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij hun advocaten gebruik hebben gemaakt van pleitnotities. De gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Postma, met veroordeling van Postma — bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad — in de proceskosten.
1.4.
Partijen hebben producties overgelegd.
1.5.
Het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
In dit kort geding zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
Postma beheert en exploiteert een bungalowpark in Tzummarum, een dorp gelegen in de gemeente Franekeradeel. Op het park zijn chalets, bungalows en stacaravans aanwezig die eigendom van derden zijn. Van de eigenaren ontvangt Postma een parkvergoeding waarmee hij het recreatiepark kan onderhouden.
2.2.
Tevens houdt Postma zich bezig met de bemiddeling bij verhuur van bepaalde bungalows/stacaravans van eigenaren aan derden. Postma heeft daartoe schriftelijke verhuurovereenkomsten met deze eigenaren gesloten, krachtens welke zij het exclusieve recht heeft om de bungalow/stacaravan van de betreffende eigenaar te verhuren tegen een bepaalde prijs. Postma int namens de eigenaren ook de huurpenningen van de derden. Voor haar werkzaamheden ontvangt Postma provisie van de eigenaren van de betreffende bungalows/stacaravans.
2.3.
Bij brief van 1 oktober 2010 heeft de gemeente aan Postma haar voornemen kenbaar gemaakt om handhavend op te treden met betrekking tot de huisvesting van tijdelijke werknemers/stagiairs die op het recreatiepark in bepaalde bungalows en stacaravans verblijven. Het betreft hier de bungalows aan de Bargereed 23, 70, 72 en 84 alsmede de stacaravans aan de Vogels'tun 45, 71, 75, 107, 111 en 129. Postma is in voormelde brief verzocht om de overtredingen ongedaan te maken binnen vier weken na de verzenddatum van de vooraankondiging.
2.4.
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna te noemen: het college) aan Postma een last onder dwangsom opgelegd in verband met het huisvesten van tijdelijke werknemers/stagiairs op het recreatiepark. In het besluit meldt het college onder meer:
‘[…]
Zoals eerder aangegeven hebben wij naar aanleiding van ons onderzoek geconstateerd dat mogelijk meerdere recreatieverblijven (anders dan eerder genoemde verblijven) op recreatieterrein ‘Barradeel’ worden gebruikt voor de huisvesting van tijdelijke werknemers/stagiairs. U bent als exploitant van het recreatieterrein betrokken bij de verhuur van de recreatieverblijven. Op grond van de volgende concrete aanwijzingen hebben wij een gerechtvaardigd vertrouwen dat u in de toekomst recreatieverblijven op recreatieterrein ‘Barradeel’ (opnieuw) in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan zal gebruiken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers/stagiairs:
[…]
Besluit 1
Hierbij gelasten wij u de huisvesting van tijdelijke werknemers/stagiairs in de recreatieverblijven
- —
bungalow Bargereed 23 […]
- —
bungalow Bargereed 70 […]
- —
bungalow Bargereed 72 […]
- —
bungalow Bargereed 84 […]
- —
stacaravan Vogels'tun 45 […]
- —
stacaravan Vogels'tun 71 […]
- —
stacaravan Vogels'tun 75 […]
- —
stacaravan Vogels'tun 107 […]
- —
stacaravan Vogels'tun 111 […]
- —
stacaravan Vogels'tun 129 […]
in de toekomst ook gestaakt te houden. Onze bevoegdheid om u aan te schrijven is gebaseerd op artikel 125 Gemeentewet juncto artikel 5:2 lid 1 onder b en artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als bestuursrechtelijk handhavingsmiddel van deze aanschrijving leggen wij u, krachtens het bepaalde in artikel 5:32 van de Awb een last onder dwangsom op. De hoogte van de dwangsom hebben wij vastgesteld op € 15.000,- ineens per geconstateerde overtreding. Dit betekent dat indien u op enig moment na verzending van dit besluit tijdelijke werknemers/stagiairs huisvest in één van voornoemde recreatieverblijven, u € 15.000,- aan de gemeente verschuldigd bent voor elke overtreding die is geconstateerd.
Gelet op de aard en de ernst van de overtreding is het wenselijk en ligt het voor de hand om te kiezen voor een dwangsom ineens. Naar verwachting zal de vaststelling van de hoogte van de dwangsom op een bedrag van € 15.000,- voldoende stimulans vormen om de overtreding gestaakt te houden.
Besluit 2
Daarnaast gelasten wij u om, daar waar u bemiddelt in de verhuur en/of zelf verhuurt aan tijdelijke werknemers/stagiairs, de huisvesting van tijdelijke werknemers/stagiairs om enig ander recreatieverblijf op recreatieterrein ‘Barradeel’ te Tzummarum, te voorkomen. […] Als bestuursrechtelijk handhavingsmiddel van deze aanschrijving leggen wij u, krachtens het bepaalde in artikel 5:32 van de Awb, een preventieve dwangsom op. De hoogte van de dwangsomhebben wij vastgesteld op € 15.000,- ineens per geconstateerde overtreding. Dit betekent dat indien u niet, of niet volledig aan de opgelegde lastgeving voldoet, u € 15.000,- aan de gemeente verschuldigd bent voor elke overtreding die is geconstateerd.
Gelet op de aard en de ernst van de overtreding is het wenselijk en ligt het voor de hand om te kiezen voor een dwangsom ineens. Naar verwachting zal de vaststelling van de hoogte van de dwangsom op een bedrag van € 15.000,- voldoende stimulans vormen om de overtreding gestaakt te houden.’
2.5.
Postma heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last onder dwangsom. Dit bezwaar is door het college ongegrond verklaard.
2.6.
Het college heeft Postma een aantal brieven gestuurd inzake verbeurde dwangsommen.
2.6.1.
Bij brief van 18 mei 2011 heeft het college onder meer medegedeeld:
‘[…] Naar aanleiding van klachten van eigenaars van recreatieverblijven hebben wij twee controles uitgevoerd op het recreatiepark. De controles vonden plaats op 22 en 26 maart 2011. Hierbij is naar voren gekomen dat onder meer de recreatieverblijven met de adressen Bargereed 70, 72 en 78 worden gebruikt voor de huisvesting van tijdelijke werknemers. In een gesprek met wethouder Twerda heeft u aangegeven dat deze verblijven door u worden verhuurd. Dit houdt in dat u hebt gehandeld in strijd met de aan u opgelegde last en dat u dwangsommen hebt verbeurd. Aangezien sprake is van drie overtredingen heeft u in totaal een bedrag van € 45.000,- verbeurd. […]’
2.6.2.
Bij brief van 17 juni 2011 heeft het college onder meer medegedeeld:
‘[…] Naar aanleiding van klachten van eigenaars van recreatieverblijven hebben wij op 24 mei 2011 een controle uitgevoerd op recreatiepark Barradeel. Hierbij is naar voren gekomen dat onder andere de recreatieverblijven met de adressen Vogels'tun 59 en 70 en Bargereed 68, 76 en 78 gebruikt worden voor de huisvesting van tijdelijke werknemers. U heeft in een gesprek met wethouder Twerda d.d. 6 april 2011 aangegeven dat onder andere de verblijven op het adres Bargereed 76 en 78 door u worden verhuurd. Van de eigenaars van de verblijven op het adres Vogels'tun 59 en 70 en Bargereed 68 hebben wij vernomen dat u namens hen deze verblijven beheert en verhuurt. Dit houdt in dat u de aan u opgelegde last onder dwangsom heeft overtreden en dat u dwangsommen heeft verbeurd. Aangezien sprake is van vijf overtredingen heeft u in totaal een bedrag van € 75.000,- verbeurd. Dit bedrag komt bovenop het bedrag van € 45.000,- dat u reeds eerder heeft verbeurd en waarvoor inmiddels een invorderingsbesluit is genomen. […]’
2.6.3.
Bij brief van 4 juli 2011 heeft het college onder meer medegedeeld:
‘[…] Naar aanleiding van klachten van eigenaars van recreatieverblijven hebben wij op 24 mei 2011 een controle uitgevoerd op recreatiepark Barradeel. Hierbij is naar voren gekomen dat onder andere het recreatieverblijf met het adres Vogels'tun 157 wordt gebruikt voor de huisvesting van tijdelijke werknemers. Van de eigenaar van het verblijf hebben wij vernomen dat u namens hem dit verblijf beheert en verhuurt. Dit houdt in dat u de aan u opgelegde last heeft overtreden en een dwangsom van € 15.000,- heeft verbeurd. Dit bedrag komt bovenop de reeds eerder verbeurde dwangsommen van € 45.000,- en € 75.000,-. […]’
2.7.
De gemeente is tot invordering van verbeurde dwangsommen overgegaan. Postma heeft daartoe een aantal facturen van de gemeente ontvangen. Postma is niet tot betaling van deze facturen overgegaan.
2.8.
Postma heeft omstreeks eind augustus 2011 bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank beroep ingesteld tegen de last onder dwangsom. Deze procedure loopt thans nog. De gemeente heeft in deze procedure op 18 oktober 2011 haar verweerschrift ingediend.
2.9.
Op 31 augustus 2011 heeft het college een dwangbevel tegen Postma uitgevaardigd ter zake van verbeurde dwangsommen. In het dwangbevel wordt onder meer vermeld:
‘[…]
dat wij bij brief van 1 oktober 2010 een vooraankondiging van een last onder dwangsom hebben doen uitgaan, welke is omgezet in een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom wegens illegaal gebruik van recreatieverblijven op recreatiepark Barradeel, dat is verzonden op 23 november 2010;
[…]
dat op 22 en 26 maart 2011 is geconstateerd dat Postma Recreatie Barradeel B.V., Buorren 43, 8851 EL Tzummarum niet aan de inhoud van het besluit heeft voldaan;
dat Postma Recreatie Barradeel BV, Buorren 43, 8851 EL Tzummarum/Dr. Kanterslaan 49, 5361 NA Grave, op grond hiervan dwangsommen heeft verbeurd tot een hoogte van € 45.000,00 (zegge: vijf-enveertigduizend euro), welk bedrag met de invorderingsbeschikking van 18 mei 2011 (verzonden 31 mei 2011) is opgeëist;
dat op 24 mei 2011 opnieuw is geconstateerd dat Postma Recreatie Barradeel BV, 43, 8851 EL Tzummarum/Dr. Kanterslaan 49, 5361 NA Grave niet aan de inhoud van het besluit heeft voldaan;
dat Postma Recreatie Barradeel BV, Buorren 43, 8851 EL Tzummarum/Dr. Kanterslaan 49, 5361 NA Grave, op grond hiervan dwangsommen heeft verbeurd tot een hoogte van € 90.000,00 (zegge: negentigduizend euro), welk bedrag met de invorderingsbeschikking van 19 juli 2011 (verzonden op dezelfde datum) is opgeëist;
dat Postma Barradeel BV, Buorren 43, 8851 EL Tzummarum/Dr. Kanterslaan 49, 5361 NA Grave derhalve een bedrag van € 135.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd en dat tot op heden, ondanks aanmaning(en) geen betaling is gedaan;
[…]
verlenen
tegen Postma Recreatie Barradeel BV, Buorren 43, 8851 EL Tzummarum/Dr. Kanterslaan 49, 5361 NA Grave, het tegenwoordig dwangbevel, dat aan hem zal worden betekend met bevel tot betaling van het bedrag van € 135.000,00 verhoogd met de op de invordering van dit bedrag vallende gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, ten deze te stellen op € 9.077,00 en vermeerderd met de wettelijke rente en dat voorts ten uitvoer zal worden gelegd op de wijze bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de executie van vonnissen en authentieke akten omschreven.’
2.10.
Het dwangbevel is op 6 september 2011 aan Postma betekend.
2.11.
Bij brief van 6 oktober 2011 heeft de advocaat van Postma het college verzocht om de executie op te schorten totdat het aan de executie ten grondslag liggende dwangsombesluit in rechte is getoetst. Het college heeft dit verzoek echter niet ingewilligd.
3. Het standpunt van Postma
3.1.
Postma legt aan zijn vorderingen allereerst ten grondslag dat voortzetting van de executie krachtens het dwangbevel, zonder dat er enige rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van het dwangsombesluit heeft plaatsgevonden, misbruik van bevoegdheid oplevert, gelet op de — na te noemen — gebreken/misslagen die in het dwangsombesluit zitten. Op dit moment kan niet geoordeeld worden dat de verweren van Postma tegen het dwangsombesluit geen doel zullen treffen. Voorts valt niet in te zien waarom, hangende de beroepsprocedure bij de rechtbank, de executie van het dwangbevel niet kan worden uitgesteld. De gemeente heeft geen spoedeisend belang bij deze executie, terwijl het doorgaan van de executie tot een acute financiële noodtoestand voor Postma zal leiden, met als gevolg haar faillissement. Het belang van Postma bij staking van de executie weegt dan ook zwaarder dan het belang van de gemeente bij de voortgang van de executie.
3.2.
De gebreken die aan het dwangsombesluit kleven, zijn de volgende:
- —
De opgelegde last onder dwangsom is niet bepaalbaar. Onduidelijk is wat er precies van Postma wordt verlangd en wanneer hij eventueel dwangsommen zal verbeuren. De vraag is of de last voor het verleden en/of voor de toekomst werkt. Voorts is de last voor Postma niet uitvoerbaar omdat zij zelf geen partij is bij enige huur- en of gebruiksovereenkomst. Postma vervult slechts de rol van bemiddelaar. Zij is derhalve geen overtreder van de voorschriften van het bestemmingsplan.
- —
In de last onder dwangsom is ten onrechte geen begunstigingstermijn aan Postma gegeven, hetgeen in strijd is met artikel 5:32a lid 2 Awb;
- —
Volgens het college heeft Postma de betreffende bungalows/stacaravans verhuurd aan derden. Zulks wordt door Postma betwist. Hij is immers geen eigenaar van die bungalows/stacaravans.
- —
In de last onder dwangsom is bepaald dat een dwangsom wordt verbeurd per overtreding van de last. Bij een overtreding met een continu karakter is oplegging van een last met verbeurte van een dwangsom per overtreding echter niet toegestaan. Dit betekent namelijk dat het college verschillende keren achter elkaar of zelfs meerdere keren per dag kan constateren dat er een overtreding wordt begaan en dat bij iedere constatering een bedrag van € 15.000,- kan worden verbeurd. Dat brengt een ongeoorloofde rechtsonzekerheid voor Postma met zich. Bovendien is er — in strijd met artikel 5:32b lid 2 Awb — geen maximum gesteld aan de te verbeuren dwangsommen.
- —
Het per overtreding te verbeuren bedrag van € 15.000,- is te hoog; dit staat niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.
3.3.
Gelet op genoemde gebreken heeft het college naar de mening van Postma onvoldoende onderzoek verricht naar de relevante feiten en omstandigheden. Er is in het dwangsombesluit dan ook sprake van strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb), het evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 Awb) en er is sprake van een tekortschietende motivering (art. 3:46 en 3:47 Awb).
4. Het standpunt van de gemeente
4.1.
De gemeente stelt dat de voorzieningenrechter van de sector civiel recht zich onbevoegd dient te verklaren om van de vorderingen van Postma kennis te nemen aangezien er een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke procedure voorhanden is — via het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van de rechtbank — waarin schorsing van de invorderings-beschikkingen kan worden bewerkstelligd. Er bestaat reden te meer voor Postma om zich tot de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht te wenden, nu de in de dagvaarding vermelde gronden vrijwel geheel bestuursrechtelijk van aard zijn. Toetsing van die gronden dient door de bestuursrechter te geschieden en niet door de civiele rechter, aldus de gemeente. De inhoud van het dwangsombesluit ligt in een executiegeschil niet ter beoordeling voor. Ten slotte heeft Postma volgens de gemeente verzuimd om de executie te schorsen door verzet aan te tekenen tegen het uitgevaardigde dwangbevel.
4.2.
Inhoudelijk gezien betwist de gemeente dat er sprake is van de volgens Postma aan het dwangsombesluit klevende gebreken. Ter onderbouwing daarvan verwijst de gemeente naar het verweerschrift dat in de procedure bij de bestuursrechter door haar is ingediend.
4.3.
Uitgangspunt dient te zijn de bevoegdheid van de gemeente om het dwangbevel ten uitvoer te leggen. Voor schorsing van de executie is slechts plaats indien het dwangsombesluit op een kennelijke feitelijke of juridische misslag zou berusten of indien tenuitvoerlegging op grond van na het besluit voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van Postma een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Beide situaties zijn hier echter niet aan de orde, waarbij de gemeente nog opmerkt dat de verwijzing door Postma naar een mogelijk faillissement bij voortzetting van de executie niet is onderbouwd. Een dreigend faillissement betreft bovendien geen feit dat na het besluit is voorgevallen, maar is slechts een gevolg van de executie en levert volgens vaste jurisprudentie geen noodtoestand op. De gemeente op haar beurt heeft een groot belang bij voortzetting van de executie, nu Postma zich niets gelegen laat liggen aan de opgelegde last onder dwangsom en in strijd daarmee blijft handelen.
5. De beoordeling
Spoedeisend belang
5.1.
Het spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen is voldoende aanwezig, nu de gemeente aan Postma te kennen heeft gegeven dat zij hangende de beroepsprocedure bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank de executie van het dwangbevel wenst voort te zetten.
Bevoegdheid
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het onderhavige dwangbevel krachtens artikel 4:116 Awb een executoriale titel oplevert, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd. Indien een schuldenaar de executie wenst te voorkomen of te doen staken, dan kan hij op de voet van artikel 438 e.v. Rv een executiegeschil aanhangig maken bij de civiele rechter. In zoverre acht de voorzieningenrechter zich dan ook bevoegd om van de vordering van Postma kennis te nemen. Dit laat overigens onverlet dat de voorzieningenrechter met de gemeente van oordeel is dat het indienen van een verzoek tot schorsing van het dwangsombesluit — en krachtens artikel 5:39 BW daarmee ook van de samenhangende invorderingsbeschikkingen — eerder in de rede had gelegen dan dit executiegeschil. In dat geval had Postma immers op korte termijn een — voorlopig — oordeel kunnen krijgen over de rechtmatigheid van het door hem bestreden dwangsombesluit.
5.3.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat sinds de inwerkingtreding van de 4e tranche van de Awb per 1 juli 2009 verzet tegen een dwangbevel bij de civiele rechter niet meer mogelijk is voor ná de inwerkingtreding (eventueel) begane overtredingen, zoals de onderhavige. Beroep tegen een last onder dwangsom heeft sinds genoemde datum, krachtens artikel 5:39 lid 1 Awb, mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Postma had dus niet de mogelijkheid om schorsing van het dwangbevel te bewerkstelligen door verzet daartegen aan te tekenen. In zoverre is de daarop betrekking hebbende vermelding onderaan het dwangbevel d.d. 6 september 2011 dan ook onjuist.
Inhoudelijk
5.4.
Vast staat dat op het beroep van Postma tegen het dwangsombesluit nog geen beslissing is genomen door de bestuursrechter. Het dwangsombesluit heeft dan ook (nog) geen formele rechtskracht. Wel dient de civiele rechter uit te gaan van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, zolang het niet is vernietigd (zie HR 7 april 1995, NJ 1997, 166 en recent gerechtshof Arnhem, 13 september 2011, LJN: BT1961). In een executiegeschil als het onderhavige liggen eventuele gebreken in het dwangsombesluit dan ook niet ter toetsing voor. Die toetsing dient in de procedure in beroep bij de bestuursrechter van deze rechtbank te geschieden. De voorzieningenrechter zal de door Postma genoemde gebreken aan het dwangsombesluit dan ook niet (volledig) inhoudelijk beoordelen en zal in beginsel uitgaan van de juistheid van het — in bezwaar gehandhaafde — dwangsombesluit. Tegen die achtergrond staat het de gemeente in beginsel vrij om thans tot executie van het dwangbevel over te gaan, waarmee zij overigens wel handelt voor eigen risico. Aan de executie staat niet in de weg de — overigens nauwelijks onderbouwde — stelling van Postma dat bij voortgang van de executie het faillissement van zijn onderneming dreigt. Volgens vaste rechtspraak vormt de omstandigheid dat handhavend optreden van de gemeente mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie er gehandhaafd wordt, geen grond voor het oordeel dat het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan om die reden van (verdere) handhaving (nog enige tijd) behoort af te zien (zie ABRvS 24 december 2008, LJN: BG8259). Evenmin levert deze enkele stelling een noodtoestand op waardoor verdere tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (vgl. gerechtshof Leeuwarden, 18 juni 2008, LJN: BD5686).
5.5.
Onder omstandigheden kán de executie van het dwangbevel door de gemeente echter misbruik van recht opleveren. Daartoe zal met name grond bestaan, indien te verwachten valt dat het bestreden dwangsombesluit door de bestuursrechter zal worden vernietigd. In dat geval heeft de gemeente in dit stadium geen in redelijkheid te respecteren belang bij tenuitvoerlegging van het dwangbevel. In dat verband dient de voorzieningenrechter summierlijk te onderzoeken of de tegen het dwangsombesluit aangespannen beroepsprocedure bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank een redelijke kans van slagen heeft en zou kunnen leiden tot vernietiging van het dwangsombesluit (vgl. HR 19 januari 2001, NJ 2001, 324). Voorshands moet worden geoordeeld dat Postma geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die met zich brengen dat de verwachting gerechtvaardigd is, dat de bestuursrechter het dwangsombesluit zal vernietigen, behoudens voor zover het de — ten onrechte achterwege gebleven — maximering van de te verbeuren dwangsommen betreft. De gemeente heeft namelijk — in strijd met het bepaalde in artikel 5:32b lid 2 Awb — in het dwangsombesluit geen bedrag vastgesteld waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan hierin evenwel onvoldoende reden worden gevonden om — zoals Postma verlangt — de executie geheel dan wel gedeeltelijk te doen staken. Het bedrag waarvoor de gemeente thans invordert — € 135.000,- op basis van een negental overtredingen van de last onder dwangsom — gaat naar voorlopig oordeel een redelijk maximum niet te boven. Voor wat betreft de door Postma bestreden hoogte van de per overtreding opgelegde dwangsom (€ 15.000,-) merkt de voorzieningenrechter op dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de hoogte van de opgelegde dwangsom door de rechter met terughoudendheid dient te worden getoetst (zie ABRvS 19 september 1996, AB 1997, 61). In dit kort geding is niet aannemelijk geworden dat de gemeente in redelijkheid niet tot het opleggen van een dwangsom met een hoogte van € 15.000,- per overtreding heeft kunnen komen en dat de bestuursrechter in het verlengde daarvan de hoogte van de per overtreding opgelegde dwangsom als bovenmatig zal kwalificeren.
5.6.
Gelet op het vorenstaande zullen de gevraagde voorzieningen worden geweigerd.
5.7.
Postma zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 560,00 aan vast recht en € 816,00 aan salaris van de advocaat, tezamen € 1.366,00.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
6.2.
veroordeelt Postma in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 1.366,00;
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken door mr. C.M. Telman in tegenwoordigheid van mr. M. Postma als griffier op 2 november 2011.