Hof Den Haag, 22-02-2022, nr. 200.279.826/01
ECLI:NL:GHDHA:2022:2692, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-02-2022
- Zaaknummer
200.279.826/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:2692, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑02‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1059, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 22‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Huur van trouwauto. Terugbetaling borgsom. Schade aan de auto. Toerekenbare tekortkoming huurder? Waardering van getuigenbewijs.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.279.826/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 7028524 RL EXPL 18-14334
arrest van 22 februari 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S. Kara te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] , `
voorheen h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.P.G. Bouwman te Naaldwijk.
Het geding
Bij exploot van 28 mei 2020 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de op 2 oktober 2018 en 4 maart 2020 tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Bij arrest van 28 juli 2020 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven (met producties) ingediend, waarbij hij zes grieven heeft aangevoerd.
Bij memorie van antwoord in appel tevens houdende akte vermeerdering van eis, heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en zijn eis (in reconventie) vermeerderd.
Op 19 oktober 2021 heeft een mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer plaatsgevonden. Daarbij hebben partijen hun zaak mondeling doen bepleiten door hun voornoemde advocaten.
Waar het in deze zaak over gaat
1. [appellant] heeft een auto van het merk Lamborghini van [geïntimeerde] gehuurd voor zijn trouwdag op 9 april 2017. Bij het ophalen van de auto heeft [appellant] een borgsom betaald aan [geïntimeerde] . [appellant] maakt aanspraak op terugbetaling van de borgsom. [geïntimeerde] maakt op zijn beurt aanspraak op vergoeding van de schade aan de auto die op 9 april 2017 is ontstaan terwijl [appellant] de auto in gebruik had.
De feiten
2. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 2 oktober 2018 onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan.
2.1.
Op 9 april 2017 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten, waarbij
[appellant] , tegen betaling, een auto van het merk en type Lamborghini Gallardo met het
kenteken [kenteken] (hierna: “de auto”) voor die dag heeft gehuurd van [geïntimeerde] . De auto
was bestemd als ‘trouwauto’ voor het huwelijk van [appellant] dat die dag plaats zou vinden.
In de huurovereenkomst is, voor zover voor dit geschil relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
Staat van het voertuig
De verhuurder staat garant voor een deugdelijke staat van het voertuig op het moment van
aanvang van de huurperiode.
Bedrijfsschade
De huurder is aansprakelijk voor de door de verhuurder te lijden bedrijfsschade voor zover
deze geleden wordt deze opzet of schuld van de bestuurder of huurder. Deze wordt op
voorhand voor beide partijen bindend bepaald op het objectief vast te stellen aantal
reparatiedagen vermenigvuldigd met de daghuurprijs.
(…)
Staat van het voertuig (2/2)
(…)
Opmerkingen:
In onderstaande afbeelding dienen eventuele bestaande schades e.d. voor aanvang van de
verhuur ingevuld te worden. Dit dient gezamenlijk door de verhuurder en huurder gedaan te worden.
(…)”
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn daarnaast algemene voorwaarden van toepassing. In
voormelde voorwaarden is het volgende, voor zover op dit moment relevant, opgenomen:
"(…)
Artikel 5 - Betaling:
(...)
5.4.Restitutie van de waarborgsom, onder aftrek van o.a. kilometervergoeding,
brandstofkosten, boetes en andere voorkomende en aantoonbare kosten, vindt plaats binnen
7 dagen na beëindiging van de reservering.
(...)
Artikel 7- Verzekering, eigen risico en aansprakelijkheid:
(…)
7.4
Huurder is aansprakelijk voor alle schade aan de supercar ontstaan in de periode
gelegen tussen aanvang en einde reservering.
(…)
7.7.
Huurder is aansprakelijk voor alle (gevolg) schade ontstaan aan de supercar of
aantoonbare bedrijfsschade van verhuurder indien dit het gevolg is van aan huurder toe te
rekenen kwade opzet of schuld zoals o.a. vermeld in artikel 8.1.
7.8.
Het eigen risico voor huurder m.b.t. alle tijdens de reserving aan de supercar ontstane
schade is beperkt tot € 2.500,-- tenzij de schade is ontstaan door het niet naleven van de
bepalingen gesteld in artikel 8.1 en artikel 8.3 t/m 8.8.
7.9.
Bij schade veroorzaakt door het niet naleven van de in artikel 7.8 genoemde artikelen
bedraagt het eigen risico van huurder het werkelijke schadebedrag tot maximaal de door
verhuurder aangetoonde taxatiewaarde van de supercar.
(…)
Artikel 8 - Verplichtingen van huurder;
8.1.
Huurder dient zich als een goed huurder te gedragen en er zorg voor te dragen dat de
supercar overeenkomstig zijn bestemming wordt gebruikt. (...)
8.7.
Indien huurder een schade of defect aan de supercar constateert is hij verplicht
verhuurder hier onverwijld van in kennis te stellen en zich te houden aan de alsdan
ontvangen instructies.
(...) "
2.3.
Bij e-mail van 7 augustus 2017 heeft [service advisor] , service advisor bij
Lamborghini-dealer [Lamborghini-dealer] het volgende, voor zover relevant, geschreven aan [geïntimeerde] :
“(...)
We hebben u hier met de Lamborghini Gallardo (...) op de trailer ontvangen.
Onder de auto was een gat in het motorblok te zien en u heeft een stuk van, wat lijkt op, een
verkleurde drijfstang laten zien wat onder de auto zou hebben gelegen.
Mijn collega heeft de auto met Lamborghini-testapparatuur uitgelezen en er stonden geen
storingen in het storingsgeheugen van de auto.
De kosten voor een nieuw motorblok voor dit type Gallardo zijn € 31.500,- exc. BTW en exc.
montage.
(..)"
2.4.
Op 8 augustus 2017 heeft [geïntimeerde] de auto voor een bedrag van € 33.250,- verkocht.
2.5.
Op 2 mei 2018 heeft [naam] het volgende, voor zover
relevant, schriftelijk verklaard:
" (...)
De auto die meneer had gehuurd heb ik zelf voor mijn bruiloft op 28-12-2016 ook gehuurd.
(…) Deze auto had ook op mijn bruiloft veel problemen. De auto bleef maar happeren en
stotteren, en viel meerdere malen voor het stoplicht uit. Ik heb ze hier ook voor gebeld, en is mij verteld dat het normaal was terwijl het niet zo hoort te zijn. (..)"
2.6.
Sibren [getuige 2] , een neef van [geïntimeerde] , heeft het volgende, voor zover op dit
moment relevant, (ongedateerd) schriftelijk verklaard:
"(..)
Rond 08:50 komt Meneer [appellant] in het bedrijfspand van [handelsnaam] om de auto op te
halen. (...)
Meneer vertrekt uiteindelijk om 09:05 na het tekenen van het contract, afgeven van de borg (1000 euro) en het nakijken van de auto op schades. Standaardprocedure dus. (...)
Rond 15:45 krijg ik een belletje van Meneer [appellant] dat de Lamborghini kapot is. (...)
Volgens Meneer [appellant] is de motor kapot en is de weg besmeurd met olie. Meneer
vertelt tevens mij tijdens het belletje dat de auto hapert hierbij soms uitvalt en ook een
oliemelding aangeeft bij het starten en het uitvallen. (...)
De auto is halfvol als wij hem nakijken. Terwijl de auto net iets meer dan 90 km gereden heeft. (…)”
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3. [appellant] vordert in conventie de veroordeling van [geïntimeerde] om aan hem te betalen een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure en de nakosten.
4. [appellant] heeft aan de vordering in conventie naast de voormelde vaststaande feiten - kort samengevat - het navolgende ten grondslag gelegd.
Als borgsom voor de gehuurde auto werd een bedrag van € 1.000,- betaald aan [geïntimeerde] . Die borgsom weigert [geïntimeerde] terug te betalen. [appellant] maakt aanspraak op terugbetaling van de borgsom. [appellant] heeft daarbij betwist dat hij schade heeft veroorzaakt aan de auto.
5. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in conventie. Daartoe heeft [geïntimeerde] - kort samengevat – het volgende aangevoerd. De auto was vrij van schade bij het aangaan van de huurovereenkomst. [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. In die overeenkomst is bepaald dat [appellant] [geïntimeerde] onverwijld in kennis stelt van een schade of defect aan de auto. [appellant] heeft aan deze verplichting niet voldaan. Omdat [geïntimeerde] schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, is hij niet gehouden om de borgsom terug te betalen.
6. [geïntimeerde] heeft – in reconventie - de veroordeling van [appellant] gevorderd om
aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 30.750,- te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
7. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering in reconventie naast hetgeen hij in conventie als verweer heeft aangevoerd - kort samengevat - het navolgende ten grondslag gelegd. Door de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst heeft [geïntimeerde] schade geleden. [geïntimeerde] heeft de auto ter beperking van de schade echter verkocht voor een hoger bedrag dan de herstelkosten zouden bedragen. Het verlies aan waarde, dat is ontstaan tussen het moment waarop de auto door [appellant] is gehuurd en het moment waarop de auto is verkocht, wordt door [geïntimeerde] begroot op € 30.750,-. [geïntimeerde] heeft daarbij gesteld dat de auto ten tijde van de aanvang van de huurovereenkomst nog minimaal € 65.000,- waard was. De verkoopprijs die [geïntimeerde] uiteindelijk voor de auto gekregen heeft is € 33.250,-. Volgens [geïntimeerde] is [appellant] gehouden om voormelde schade te vergoeden, op grond van artikel 7.7 en 7.9 van de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst.
8. [appellant] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie. Hij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat hij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en dat de hoogte van de schade wordt betwist.
9. In het tussenvonnis van 2 oktober 2018 heeft de kantonrechter - onder meer - het navolgende overwogen en beslist.
9.1.
Nu [geïntimeerde] zich beroept op de rechtsgevolgen - het vergoeden van de schade - van artikel 6:74 lid 1 BW, is het aan [geïntimeerde] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst. [geïntimeerde] wordt in de gelegenheid gesteld om zijn stelling dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst, te bewijzen. Meer in het bijzonder betekent dit dat [geïntimeerde] wordt toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt (1) dat [appellant] op 9 april 2017 is doorgereden met de auto, terwijl [appellant] als gevolg van een melding op het dashboard had geconstateerd dat de auto defect was, althans dat de auto zonder olie zat, dat de auto als gevolg daarvan te heet is geworden en dat de schade als gevolg daarvan is ontstaan, dan wel (2) dat de schade aan de auto op 9 april 2017 is ontstaan doordat [appellant] opzettelijk veelvuldig gas heeft gegeven terwijl de koppeling van de auto zich in een neutrale stand bevond en de auto daardoor te heet is geworden.
9.2.
Ten overvloede heeft de kantonrechter nog overwogen dat, als [geïntimeerde] niet slaagt in het bewijs, weliswaar vaststaat dat de auto in deugdelijke staat verkeerde bij het sluiten van de huurovereenkomst, maar dat de kantonrechter in dat geval niet zal kunnen vaststellen dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst. Wat de oorzaak van de schade is, zal in dat geval in het midden blijven, en het moet er dan voor worden gehouden dat [appellant] zorgvuldig gebruik heeft gemaakt van de auto, althans van het bestaan van een defect aan de auto niet heeft kunnen weten. In dat geval zal [geïntimeerde] worden veroordeeld om de borgsom aan [appellant] terug te betalen, omdat [appellant] dan geen verwijt te maken valt, aldus de kantonrechter.
10. Vervolgens zijn in eerste aanleg over en weer getuigen gehoord en stukken gewisseld.
11. Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter - samengevat - geoordeeld dat [geïntimeerde] op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] geslaagd is in zijn bewijsopdracht als hiervoor vermeld onder (1), en dat zij de bedragen van [geïntimeerde] tot uitgangspunt zal nemen ten aanzien van de schade aan de auto. Daarbij is volgens de kantonrechter niet meer van belang of er sprake is geweest van ‘revven’ - bewijsopdracht onder (2), hof - omdat vaststaat dat [appellant] onzorgvuldig heeft (door)gereden met de auto en dat daardoor schade aan de auto is ontstaan. Op deze gronden heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen en de vordering van [appellant] in conventie afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
De beoordeling in hoger beroep
12. Het hof ziet aanleiding eerst de grieven 3 en 4 te beoordelen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij komen erop neer dat [appellant] van mening is dat de kantonrechter in het eindvonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] in zijn bewijsopdracht (onder 1) is geslaagd en dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
13. Bij de beoordeling van deze grieven dient het volgende tot uitgangspunt. Het hof kan zich verenigen met de door de kantonrechter in het tussenvonnis gegeven beslissingen over de bewijslastverdeling tussen partijen en over de inhoud van de aan [geïntimeerde] gegeven bewijsopdracht. Het hof maakt deze beslissingen tot de zijne. [appellant] komt op tegen de bewijswaardering door de kantonrechter in het eindvonnis. Dit betekent dat het hof het bijgebrachte bewijs opnieuw en zelfstandig zal dienen te beoordelen. Daarover wordt het navolgende overwogen.
14. Anders dan de kantonrechter, is het hof van oordeel dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , het door [geïntimeerde] te leveren bewijs niet is af te leiden, mede gelet op de in contra-enquête afgelegde verklaringen van de hierna te noemen vier getuigen. In dit kader overweegt het hof als volgt.
15. De getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard. Hij heeft zijn eigen garagebedrijf. Hij heeft de auto gezien toen deze op de trailer stond. Hij heeft motorschade gezien, een gat in het motorblok waardoor de drijfstang naar buiten was gekomen. De motor moest als verloren worden beschouwd en de oorzaak daarvan kan volgens [getuige 1] niet anders zijn dan dat er niet genoeg olie was. Voorafgaand aan het afbreken van de drijfstang is er voor de bestuurder in principe niet veel te merken, wel moet het rode lampje zijn gaan branden. Als, nadat het lampje is gaan branden, er toch wordt doorgereden komt de auto tot stilstand. Hoe snel dat gebeurt, hangt af van hoeveel vermogen er wordt gebruikt. Lang zal dat niet duren, je kan daarbij denken aan enkele minuten. Dat is waarom als het rode waarschuwingslampje gaat branden, je altijd direct de motor uit moet zetten. In deze auto gaat 8,1 liter olie, het lampje gaat branden als er nog maar 2,5 liter olie in zit. Olie wordt verbruikt door de motor. Hoe meer vermogen wordt gevraagd, hoe meer olie wordt gebruikt. Zolang het lampje niet brandt, is er voldoende olie in de motor. Het is moeilijk te zien hoeveel olie er in de motor aanwezig is. Het (olie)lampje meet de hoeveelheid olie of de oliedruk. Dat komt op hetzelfde neer. De olie veroorzaakt de oliedruk. Als het al zo zou zijn dat de auto haperde omdat er te weinig olie was, dan zou op dat moment het lampje moeten branden, aldus [getuige 1] .
16. De getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard als volgt.
Hij handhaaft zijn schriftelijke verklaring die zich in het dossier bevindt. [appellant] heeft hem in de middag van 9 april 2017 opgebeld met de mededeling dat de auto tot stilstand was gekomen en olie had gelekt. Daarbij heeft [appellant] het volgende verteld: de auto heeft diverse malen gestotterd. Daarbij brandde telkens het olielampje en kwam de auto tot stilstand. Voordat de auto definitief tot stilstand kwam is de auto een aantal keren eerder tot stilstand gekomen. Enige tijd nadat [appellant] hem had gebeld, is [getuige 2] op de plaats waar de auto stond aangekomen en heeft hij de auto gezien. Er lag olie op de weg en de auto stond iets verderop. Onder de auto lag een plas olie. [getuige 2] is ook in de auto geweest. De auto ging niet meer aan. In de auto heeft [getuige 1] niets bijzonders gezien. Op het dashboard zag hij het olielampje branden. Verder heeft hij de kilometerstand en de benzinestand gecontroleerd en genoteerd. [getuige 2] bevestigt zijn schriftelijke verklaring waarin is vermeld: de auto is halfvol als wij hem nakijken, terwijl de auto net iets meer dan 90 kilometer gereden heeft. [getuige 2] heeft daarmee bedoeld te zeggen dat het hem opvallend voorkwam, in die zin dat het aantal gereden kilometers relatief laag is in verhouding tot de inhoud van de tank. Dat zegt hij omdat hij deze auto vaker heeft verhuurd en daarom daar een inschatting van kan maken. [appellant] belde hem in paniek omdat de auto tot stilstand was gekomen en zei dat het olielampje steeds had gebrand. Hij vertelde daarbij dat de auto diverse keren had gestotterd. Nadat [getuige 2] bij de auto was gekomen , heeft hij geprobeerd de auto te starten. Dat lukte niet. De startmotor reageerde niet, het olielampje brandde wel, aldus [getuige 2] .
17. De getuige [getuige 3] heeft onder meer het volgende verklaard.
[appellant] heeft gezegd dat het olielampje brandde en dat hij is doorgereden. Hij vertelde dat op een enthousiaste manier en misschien is dat zijn karakter. In ieder geval niet zo dat hij spijt had. [appellant] vertelde dat het olielampje kwam en weer wegging, aldus [getuige 3] .
18. Het hof is er door de verklaringen van de voornoemde getuigen niet van overtuigd dat [appellant] op 9 april 2017 is doorgereden met de auto, terwijl hij als gevolg van een melding op het dashboard heeft geconstateerd dat de auto defect was, althans dat de auto zonder olie zat. Geen van deze getuigen heeft op 9 april 2017 bij [appellant] in de auto gezeten en zelf waargenomen of meegemaakt dat [appellant] het hiervoor bedoelde heeft geconstateerd. Wat zij daarover verklaren is van horen zeggen dan wel heeft betrekking op andere omstandigheden en is, mede gelet op de andersluidende verklaringen van de hierna te noemen vier getuigen, onvoldoende voor het verlangde bewijs. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
19. [getuige 2] heeft weliswaar verklaard dat [appellant] hem heeft verteld dat de auto diverse malen heeft gestotterd en dat daarbij telkens het olielampje brandde en de auto tot stilstand kwam, maar [appellant] heeft ontkend dat hij dit tegen [getuige 2] heeft gezegd. Bovendien is deze verklaring niet beslissend, omdat daaruit niet (althans onvoldoende duidelijk) valt af te leiden of het olielampje (ook) brandde als de auto reed. Dat [getuige 2] , nadat de auto defect was, zelf het olielampje heeft zien branden, is als zodanig niet van belang, omdat de auto – volgens zijn verklaring - toen stilstond en de motor niet draaide. De getuige [getuige 1] gaat in zijn verklaring weliswaar in op de schade aan de motor van de auto en op het oliepeil, maar daaruit valt niet het verlangde bewijs te putten dat [appellant] is doorgereden terwijl hij als gevolg van een melding op het dashboard had geconstateerd dat de auto defect was, althans zonder olie zat. Daarbij tekent het hof aan dat het wel mogelijk is dat de auto is kapotgegaan door een gebrek aan olie, maar dat dit niet voldoende is voor de vraag of dit aan [appellant] kan worden toegerekend. De verklaring van de getuige [getuige 3] gaat (evenals die van [getuige 2] ) slechts over hetgeen hij van [appellant] zou hebben gehoord en is als zodanig niet beslissend. [appellant] heeft betwist dat hij aan [getuige 3] heeft gezegd dat het olielampje brandde en dat hij is doorgereden. Verder valt de verklaring van [getuige 3] dat het olielampje (althans volgens de beweerde mededeling van [appellant] ) aan en weer uitging, niet goed te rijmen met de verklaring van [getuige 1] , die erop neerkomt dat als het lampje brandt en er toch wordt doorgereden, de auto (al) na enkele minuten tot stilstand komt.
20. Bij dit alles komt nog het volgende. De in contra-enquête gehoorde getuigen [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] hebben (anders dan [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] ) op 9 april 2017 wèl - op verschillende momenten - bij [appellant] in de auto gezeten en geen van die getuigen heeft verklaard dat [appellant] is doorgereden terwijl hij als gevolg van een melding op het dashboard had geconstateerd dat de auto defect was, althans zonder olie zat. Evenmin valt dit op enigerlei wijze uit hun verklaringen af te leiden. De getuige [getuige 5] zat blijkens haar verklaring (als laatste) bij [appellant] in de auto, toen de auto uitviel. Volgens haar verklaring zat zij naast haar zoon ( [appellant] ) voor in de auto en brandden er geen lampjes. Zij heeft daaraan toegevoegd dat het een kleine auto was en dat zij het kon zien. De getuige [getuige 6] heeft onder meer verklaard dat hij, toen hij in de auto met [appellant] meereed, als autoliefhebber expres heeft gekeken naar de teller, en dat er geen brandend motorlampje was. De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij, naast [appellant] gezeten, in de auto meereed en dat zij geen melding op het dashboard heeft gezien. Als er een melding was, dan had zij dat gezien, aldus deze getuige. Verder heeft [getuige 4] verklaard dat haar man ( [appellant] ) op een gegeven moment ging bellen en dat zij toen even gekeken heeft of er een melding was. Zij zag geen melding en zag geen lichtje branden, aldus [getuige 4] . Ook de getuige [getuige 7] heeft verklaard dat hij (even) op het dashboard heeft gekeken toen hij met [appellant] in de auto reed. Uit zijn verklaring valt evenmin af te leiden dat er een melding op het dashboard te zien was of dat [appellant] is doorgereden ondanks de constatering - door [appellant] - van een melding als hiervoor bedoeld.
21. Anders dan [geïntimeerde] , acht het hof de verklaringen van de getuigen [getuige 5] . [getuige 6] , [getuige 4] en [getuige 7] niet ongeloofwaardig of onbetrouwbaar. Dat zij (behalve [getuige 7] ) familieleden zijn van [appellant] maakt dat op zichzelf niet anders. Hun verklaringen zijn voldoende gedetailleerd, consistent en duidelijk. Door hun verklaringen wordt het door [geïntimeerde] bijgebrachte bewijs naar het oordeel van het hof voldoende ontzenuwd.
22. Ook is voldoende ontzenuwd het door [geïntimeerde] te bewijzen feit dat de schade aan de auto op 9 april 2017 is ontstaan doordat [appellant] opzettelijk veelvuldig gas heeft gegeven terwijl de koppeling van de auto zich in een neutrale stand bevond en de auto daardoor te heet is geworden. Dat sprake is geweest van dit zogenoemde ‘revven’ is geenszins af te leiden uit de verklaringen van de voornoemde getuigen in contra-enqûete, die bij [appellant] in de auto hebben meegereden. Integendeel, de getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij, in de tijd dat hij met [appellant] in de auto zat, niet gezien heeft dat [appellant] gas heeft gegeven terwijl de koppeling van de auto in zijn vrij stond. Ook de getuige [getuige 7] heeft verklaard dat hij niet heeft meegemaakt dat [appellant] de koppeling ingedrukt hield en veel gas gaf. Er is volgens de getuige [getuige 7] niet hard gereden toen zij ( [appellant] en de getuige, hof) de auto hadden opgehaald. De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat [appellant] niet hard kan hebben gereden. Zij vindt dat eng en verder waren er veel auto’s achter [appellant] die hij in de gaten moest houden, aldus [getuige 5] . De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij weet wat revven is, dat dat gas geven is terwijl de auto stilstaat, en dat dat niet is gebeurd.
23. Geplaatst tegenover de verklaringen van de vier getuigen in contra-enquête (allen inzittenden van de auto), kunnen de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , die zelf niet met [appellant] in de auto hebben gezeten, naar het oordeel van het hof niet doorslaggevend zijn. [getuige 1] heeft in zijn verklaring overigens geen (dan wel onvoldoende) specifieke informatie verstrekt die kan leiden tot de conclusie dat [appellant] daadwerkelijk met de auto is gaan revven (in de vorenbedoelde zin). De verklaring van [getuige 2] dat hij het opvallend vindt dat het aantal gereden kilometers relatief laag is in verhouding tot de inhoud van de tank, is naar het oordeel van het hof evenmin voldoende voor het te leveren bewijs, mede gelet op de verklaringen van de vier getuigen in contra-enquête en overigens ook op de omstandigheid dat aan [appellant] niet zozeer wordt verweten dat de auto olie lekte, maar – kort gezegd – dat hij met de olie lekkende auto is doorgereden, terwijl er een waarschuwingslampje brandde. Dat [appellant] opzettelijk veelvuldig gas heeft gegeven terwijl de koppeling van de auto zich in een neutrale stand bevond en dat de motor daardoor te heet is geworden, acht het hof te minder waarschijnlijk nu de auto uitviel toen deze zich, met [appellant] en zijn moeder, in de huwelijksstoet bevond op de Kruiskade in Rotterdam (zie verklaring [appellant] ter comparitie in eerste aanleg, getuigenverklaring [getuige 5] , en schriftelijke verklaring [naam 2] , prod. 7 bij memorie van grieven). De getuigenverklaring van [getuige 3] heeft geen betrekking op dit punt en levert dan ook evenmin het verlangde bewijs op. Hetgeen [geïntimeerde] voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt naar het oordeel van het hof niet tot een andere beslissing. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] in hoger beroep wordt gepasseerd omdat dit niet voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. In eerste aanleg zijn al getuigen gehoord en [geïntimeerde] heeft, anders dan van hem verwacht had mogen worden, niet vermeld waarover de getuigen meer of anders kunnen verklaren.
24. De conclusie is dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Het hof kan zich verenigen met het oordeel van de kantonrechter in het bestreden tussenvonnis (als hiervoor vermeld in rov. 9.2) dat als [geïntimeerde] niet slaagt in het bewijs, niet kan worden vastgesteld dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst, en dat het er dan voor moet worden gehouden dat [appellant] zorgvuldig gebruik heeft gemaakt van de auto, althans van het bestaan van een defect aan de auto niet heeft kunnen weten. Het hof maakt dat oordeel tot het zijne. Aangezien [geïntimeerde] , zoals hiervoor is overwogen, niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd, leidt dit tot de slotsom dat [geïntimeerde] - in conventie - dient te worden veroordeeld om de borgsom aan [appellant] terug te betalen, en dat [geïntimeerde] - in reconventie - geen recht heeft op betaling van schadevergoeding door [appellant] , omdat daarvoor een toereikende grondslag ontbreekt. Het bestreden eindvonnis zal dan ook worden vernietigd. De overige grieven van [appellant] behoeven gelet op deze uitkomst verder geen afzonderlijke behandeling. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van beide instanties. Voor vergoeding van de volledige proceskosten van [geïntimeerde] door [appellant] (wat daar overigens van zij), is daarom geen plaats, zodat de vermeerderde eis van [geïntimeerde] zal worden afgewezen. [geïntimeerde] zal verder worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het eindvonnis van de kantonrechter reeds aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente over de verschillende termijnbedragen vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
- vernietigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van de kantonrechter van 4 maart 2020 in conventie en in reconventie, en opnieuw recht doende
- veroordeelt [geïntimeerde] in conventie tot (terug)betaling aan [appellant] van de borgsom van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering van [geïntimeerde] in reconventie af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 187,54 aan verschotten (€ 79,- aan griffierecht en € 108,54 aan explootkosten), € 650,- aan salaris van de gemachtigde, en € 80,39 aan kosten oproepingsexploot van de getuige [getuige 3] , en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van de genoemde termijn van 14 dagen;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 891,54 aan verschotten (te weten € 783,- aan griffierecht en € 108,54 aan explootkosten) en € 4.326,- aan salaris advocaat (3 punten in tarief III, te weten € 1.422,- per punt, Liquidatietarief 2021) en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van de genoemde termijn van 14 dagen;
- veroordeelt [geïntimeerde] om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het eindvonnis van de kantonrechter reeds aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de verschillende termijnbedragen vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de hiervoor vermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, A.M.A. Verscheure en A.J. Swelheim, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.