Rb. Midden-Nederland, 28-08-2019, nr. 7293118
ECLI:NL:RBMNE:2019:4029
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
28-08-2019
- Zaaknummer
7293118
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:4029, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 28‑08‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JAR 2019/231
AR-Updates.nl 2019-0932
JIN 2020/3 met annotatie van Bakker, P.
PR-Updates.nl PR-2019-0138
VAAN-AR-Updates.nl 2019-0932
Uitspraak 28‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Verplichtstelling Pensioenfonds Zorg en Welzijn. Uitleg 'zorg of hulp verlenen in intramurale en/of extramurale zorg'. Aan zorgverleners ondersteunend personeel in andere rechtspersoon binnen zelfde concern valt ook binnen werkingssfeer verplichtstelling.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7293118 UC EXPL 18-11860 LT/33864
Vonnis van 28 augustus 2019
inzake
de stichting
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.R.V.L. Kicken,
tegen:
de stichting
Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen PFZW,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.P.H. Zwemmer.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij productie 1 tot en met 18,
- de conclusie van antwoord met daarbij productie 1 tot en met 17,
- de conclusie van repliek met daarbij productie 19,
- de conclusie van dupliek,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 27 juni 2019,
- de spreekaantekeningen van de zijde van PFZW.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] bestuurt twee dochterstichtingen; [dochterstichting 1] (hierna: [dochterstichting 1] ) en [dochterstichting 2] (hierna: [dochterstichting 2] ).
2.2.
PFZW is een bedrijfstakpensioenfonds. PFZW voert de verplicht gestelde pensioenregeling uit van de sector Zorg en Welzijn. PFZW doet dit op grond van een verplichtstellingsbeschikking van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingevolge de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). Deze verplichtstellingsbeschikking bepaalt welke werkgevers verplicht zijn deel te nemen aan de pensioenregeling van PFZW en aldus gehouden zijn tot premieafdracht.
2.3.
[dochterstichting 1] en [dochterstichting 2] exploiteren huizen en dagverblijven voor ernstig meervoudig en/of verstandelijk gehandicapten. Omdat zij onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbeschikking vallen, zijn zij aangesloten bij PFZW.
2.4.
[eiseres] is opgericht in november 2014. De meest recente bedrijfsomschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel luidt als volgt:
“SBI-code: 8720 - Huizen en dagverblijven voor verstandelijk gehandicapten en psychiatrische cliënten
Jeugdzorg met overnachting en dagverblijven voor jeugdzorg.”
2.5.
Naar aanleiding van een - op verzoek van PFZW - door [eiseres] ingevulde vragenlijst over haar bedrijfsactiviteiten, heeft PFZW het volgende in haar brief van 11 januari 2016 aan [eiseres] meegedeeld:
“Uit de gegevens op het formulier blijkt dat uw organisatie verplicht is om aan te sluiten bij Pensioenfonds Zorg en Welzijn (…).
Waarom verplicht bij PFZW?
De activiteiten van [eiseres] bestaan uit het bieden van wonen, dagbesteding, logeren en werken voor jongvolwassenen met een lichamelijke, verstandelijke of meervoudige handicap. Deze activiteiten vallen onder de verplichtstelling van PFZW voor werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg. Uw organisatie moet daarom per 1 oktober 2015 (datum eerste medewerker in dienst) aansluiten bij PFZW.”
2.6.
Op 30 juni 2016 heeft [eiseres] haar statuten gewijzigd. Het doel van [eiseres] wordt daarin als volgt omschreven:
“DOEL
artikel 2
- 1.
De stichting heeft ten doel het bevorderen en doen leveren van verantwoorde zorg en daarmee ook de passende inzetbaarheid in de samenleving te vergroten, waaronder begrepen het voorzien in de woonbehoefte en de verzorging van kinderen en volwassenen die daartoe zelf niet goed in staat zijn, alsmede om kinderen en volwassenen met een (lichamelijke, verstandelijke of meervoudige) beperking een zodanige woon- logeer en dagbesteding of hulp aan huis te bieden dat dit de kwaliteit van hun leven vergroot (…). De Stichting tracht haar doel in het bijzonder te verwezenlijken door het voeren van het bestuur over de stichting [dochterstichting 1] (…) en het voeren van het bestuur over de stichting [dochterstichting 2] (…);
- 2.
De stichting is bevoegd het bestuur te voeren over-, waaronder te dezen mede begrepen het houden van toezicht op-, het deelnemen in-, en het samenwerken met-, andere rechtspersonen, instellingen, organisaties, ongeacht of zij al dan niet in een groep met [dochterstichting 1] en [dochterstichting 2] zijn verbonden.
- 3.
(…)
- 4.
Bij haar bestuursvoering is de stichting er in beginsel op gericht (…) om te komen tot coördinatie en integratie van de activiteiten van [dochterstichting 1] en [dochterstichting 2] , alsmede de met haar in een groep verbonden rechtspersonen, instellingen en organisaties (…).”
2.7.
In reactie op het door PFZW genomen besluit, schrijft [eiseres] in haar brief van 13 oktober 2016:
“Tevens wil ik de opzegging in werking stellen voor [eiseres] (…). Hiervan zijn de statuten gewijzigd en zal vanuit deze stichting geen zorg worden verleend en uitsluitend kantoorwerkzaamheden worden verricht. Denkend aan contracten opstellen, administratie en planning.”
2.8.
Het antwoord van PFZW op het verzoek om de aansluiting van [eiseres] op te zeggen dateert van 8 maart 2017 en luidt - voor zover hier relevant - als volgt:
“In feite voert [eiseres] het bestuur over de stichtingen [dochterstichting 1] en [dochterstichting 2] . Op grond van de statutaire doelomschrijving is er naast bestuurlijke activiteiten overigens ook sprake van, hetzij indirect, het verlenen van zorg.(…)
Volgens de brief van mevrouw [A] van 13 oktober 2016 houdt [eiseres] zich naast de statutaire taak van het besturen van [dochterstichting 1] (en [dochterstichting 2] ) ook bezig met administratieve werkzaamheden en planning. Deze activiteiten van [eiseres] zijn ondersteunend aan [dochterstichting 1] (en eventueel ook [dochterstichting 2] ).
Er is tussen beide stichtingen na de statutenwijziging van 18 juli 2016 sprake van een relatie waarbij [dochterstichting 1] niet naar behoren kan functioneren, wanneer [eiseres] zijn taak niet uitvoert. [eiseres] fungeert als “holding” voor verschillende stichtingen. De bedrijfsactiviteiten worden ingekleurd door het (zorg)concern waarvan beide stichtingen onderdeel uitmaken. De werkzaamheden van [eiseres] staan (nagenoeg) uitsluitend ten dienste van de intramurale en/of extramurale zorg die binnen het […] -concern door [dochterstichting 1] (en mogelijk ook [dochterstichting 2] ) wordt verleend. Daarom moet [eiseres] verplicht aansluiten bij PFZW.”
2.9.
De Belastingdienst schrijft in haar brief van 5 maart 2018 het volgende aan (de pensioenadviseur van) [eiseres] :
“In uw brief van 13 november 2017 vraagt u namens de inhoudingsplichtige [eiseres] (…) om herziening van de sectoraansluiting. De werkgever is thans is ingedeeld in sector 35 Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen.
Beoordeling van uw verzoek
Ik verander de sectoraansluiting.
[eiseres] (…) is met ingang van 1 januari 2018 aangesloten bij sector 45 Zakelijke dienstverlening III.
(…)
Motivering
De werkgever was tot medio 2016 actief bezig met de verzorging en begeleiding van personen met een beperking (sector 35). Deze werkzaamheden en het personeel zijn overgenomen door [dochterstichting 1] (…). Deze werkgever is met ingang van 6 juni 2016 ingedeeld in sector 35 Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen.
Door [eiseres] worden nog enkel managementwerkzaamheden uitgevoerd.
(…)
Vaststaat dat de werkgever zich in het maatschappelijk verkeer toelegt op het verrichtten van administratieve taken.(…)”
2.10.
De verplichtstellingsbeschikking - meest recent gewijzigd op 1 oktober 2018 - tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds Zorg en Welzijn luidt - op voor dit geschil relevante onderdelen - als volgt:
“De deelneming in de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn is verplicht gesteld voor de hieronder gedefinieerde werkgevers en werknemers:
A. Werkgevers:
a. werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg
(…)
f. werkgevers in de jeugdzorg
(…)
Deze werkgevers worden als volgt nader omschreven:
a. werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg:
de rechtspersoon, de maatschap, de vennootschap onder firma of de commanditaire vennootschap die zorg of hulp verleent in een of meer van de volgende vormen:
(…)
2. persoonlijke verzorging
3. verpleging
4. begeleiding
5. medisch specialistische zorg door vrij gevestigde medisch specialisten
6. behandeling
7. verblijf
(…)
15. de indicatiestelling voor één of meer van de bovengenoemde vormen van zorg en voor materiële voorzieningen voor gehandicapten,
(…)
f. werkgever in de jeugdzorg:
de rechtspersoon die nagenoeg uitsluitend de navolgende voorzieningen van jeugdzorg in stand houdt c.q. beheert:
(…)
2. (deeltijd) verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder of verblijf bij een pleegouder ter vervanging van de gezinssituatie, in verband met psychosociale, psychische of gedragsproblemen waaraan het gezin het hoofd niet kan bieden of tijdens voogdij of voorlopig voogdij van een bureau jeugdzorg, waaronder:
- voorzieningen voor crisisopvang
- observatietehuizen
- tehuizen voor opvoeding en verzorging
- tehuizen voor buitengewone behandeling, en
- gezinshuizen;
3. de medische kindertehuizen, waaronder worden verstaan tehuizen waarin aan jeugdigen wier lichamelijke of geestelijke gezondheid is aangetast of in ernstige mate wordt bedreigd hulp wordt geboden bestaande uit geneeskundig onderzoek en observatie en geneeskundige behandeling door artsen in samenwerking met andere deskundigen, alsmede verpleging en verzorging gedurende dag en nacht;
(…)
5. de bureaus jeugdzorg alsmede voorzieningen voor observatiediagnostiek ten behoeve van het stellen van een indicatie voor jeugdzorg;”
3. De beoordeling
Doel van de procedure
3.1.
[eiseres] is deze procedure gestart, omdat zij het belangrijk vindt dat voor haar werknemers duidelijkheid komt over hun pensioenvoorziening. Daarom vordert zij dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [eiseres] niet onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbeschikking van Zorg en Welzijn valt en dat [eiseres] daarom ook geen premie verschuldigd is, primair vanaf de datum van oprichting van […] en subsidiair vanaf 6 juni 2016. In beide gevallen vordert [eiseres] PFZW te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van deze procedure.
3.2.
PFZW heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres] . PFZW stelt zich op het standpunt dat [eiseres] , net als haar dochterstichtingen, onder de verplichtstelling van Zorg en Welzijn valt. PFZW vraagt de kantonrechter dan ook de vordering van [eiseres] af te wijzen, zodat zij verplicht is aan te sluiten bij PFZW. In het geval dat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen, vordert PFZW dat [eiseres] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
Kernvraag
3.3.
Dit geschil gaat over de vraag of [eiseres] al dan niet onder de verplichtstellingsbeschikking van Zorg en Welzijn valt. Het antwoord op die vraag is voor beide partijen van belang. Valt [eiseres] wel onder de verplichtstelling, dan is zij enerzijds gehouden tot betaling van premie aan PFZW en anderzijds bouwen de bij [eiseres] werkzame personen pensioen op bij PFZW. Wanneer het oordeel luidt dat [eiseres] niet onder de verplichtstelling valt, is zij geen premie verschuldigd, maar rust evenmin op PFZW de verplichting om voor de bij [eiseres] werkzame personen pensioen op te bouwen.
Argumenten PFZW
3.4.
PFZW stelt zich op het standpunt dat [eiseres] onder de verplichtstelling valt. PFZW heeft daartoe - kort samengevat - het volgende gesteld:
- a.
de activiteiten van het [...-concern] sluiten aan bij de in de verplichtstellingsbeschikking genoemde activiteiten;
- b.
alle werkzaamheden van de werknemers van [eiseres] houden verband met de activiteiten van het [...-concern] en die activiteiten van [eiseres] zijn niet los te maken van deze activiteiten en genereren op zichzelf geen economische waarde;
- c.
de activiteiten van het [...-concern] voor de toepassing van de verplichtstellingsbeschikking moeten worden toegerekend aan alle tot het [...-concern] behorende rechtspersonen; op grond daarvan moet ook [eiseres] worden gekwalificeerd als werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg en/of in de jeugdzorg.
Argumenten [eiseres]
3.5.
[eiseres] bepleit het standpunt dat zij niet onder de verplichtstelling valt. Zij stelt daartoe dat haar activiteiten onder zakelijke dienstverlening vallen. [eiseres] bestuurt de twee dochterstichtingen en verricht (nagenoeg) uitsluitend administratieve werkzaamheden, zoals boekhouding en de salarisverwerking, het opstellen van contracten, maken van beleid, communicatie en vormgeving. [eiseres] verleent in ieder geval zelf geen zorg. Er zijn geen zorgverleners in dienst. De bij [eiseres] werkzame personen zijn de directeur/bestuurder, een secretaresse en een zorginkoper/beleidsmedewerker.
3.6.
Verder stelt [eiseres] dat op basis van de tekst van de verplichtstellingsbeschikking een werkgever in de intra- en extramurale zorg zelf de zorg of hulp moet bieden om onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbeschikking te vallen, hetgeen niet geldt voor de bij [eiseres] werkzame personen. Dit standpunt wordt onderschreven door het feit dat de verplichtstelling voor werkgevers in de jeugdzorg ruimer is geformuleerd. Een werkgever in de jeugdzorg dient verplicht aan te sluiten als hij een rechtspersoon is die voorzieningen van jeugdzorg in stand houdt of beheert. Deze ruime formulering brengt mee dat de formulering bij intra- en extramurale zorg eng moet worden uitgelegd. Want als ook daar een ruime werkingssfeer zou zijn bedoeld (ook het beheren en in stand houden van een instelling valt onder de werkingssfeer), dan zou dezelfde omschrijving als bij jeugdzorg logisch zijn geweest.
3.7.
Tot slot stelt [eiseres] dat noch [eiseres] noch de dochterstichtingen jeugdzorg verlenen. Dat die omschrijving wel in het handelsregister is opgenomen, komt enkel door het feit dat er geen SBI-code beschikbaar was die nauwer aansloot bij haar activiteiten dan deze.
Beslissing
3.8.
De kantonrechter is, op grond van het over en weer gestelde, van oordeel dat [eiseres] onder de verplichtstelling valt. De volgende overwegingen hebben tot dit oordeel geleid.
3.9.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of [eiseres] onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbeschikking valt. Meer specifiek houdt het partijen verdeeld of de [eiseres] ‘zorg of hulp verleent in de intramurale en/of extramurale zorg’. Omdat partijen de relevante begrippen ‘zorg en hulp verlenen in een of meer van de volgende vormen’ verschillend uitleggen met daaraan inherent een andere uitkomst, zal de beantwoording van deze vraag neerkomen op een uitleg van de werkingssfeer van de verplichtstellingsbeschikking.
3.10.
Voor de uitleg van een bepaling in een verplichtstellingsbeschikking geldt volgens vaste rechtspraak dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de verplichtstellingsbeschikkingen, van doorslaggevende betekenis zijn (de zogenoemde cao-norm). Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de verplichtstellingsbeschikkingen en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de verplichtstellingsbeschikkingen gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
3.11.
Partijen zijn het terecht erover eens dat alle werknemers van een rechtspersoon die intramurale en/of extramurale zorg of hulp verleent onder de verplichtstellingsbeschikking vallen, dus ook de werknemers die geen feitelijke zorg verlenen, zoals schoonmakers en portiers. Het is dan de vraag of het uitmaakt als sommige van dergelijke ondersteunende werkzaamheden om die zorg of hulp feitelijk te kunnen verlenen aan een andere rechtspersoon binnen hetzelfde concern worden uitbesteed, en of het gevolg daarvan is dat de werknemers van die rechtspersoon niet onder de werkingssfeer vallen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat in deze zaak niet het geval. De kantonrechter neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking:
- -
deze niet direct zorgverlenende werkzaamheden worden door de moeder ten behoeve van de dochters verricht;
- -
uit de mondelinge behandeling blijkt dat deze taakverdeling een beslissing is geweest van de moeder;
- -
uit de mondelinge behandeling blijkt dat dit met name een praktische reden had: de dochters hebben namelijk met veel (contracts)partijen te maken;
- -
de moeder verricht alleen werkzaamheden ten behoeve van de beide dochters en niet voor andere werkgevers in de zorg; in feite is zij dus geen zelfstandig opererende rechtspersoon;
- -
zonder de door de moeder verrichte werkzaamheden kunnen de beide dochters de feitelijke zorg of hulp niet verlenen; het gaat hierbij om het afsluiten van zorgcontracten ten behoeve van de dochters, algemeen beleid, administratie, personeelszaken, boekhouding en communicatie (o.a. vormgeving website);
- -
op de website wordt het [...-concern] als één entiteit gepresenteerd: [eiseres] is de moederstichting, en de twee "locaties" zijn ondergebracht in de twee dochterstichtingen; onder het tabblad "Nieuws" op haar website is vermeld: " […] , een organisatie voor jongeren met een lichamelijke en/of lichamelijke beperking)";
- -
de bedrijfsomschrijving van [eiseres] in het Handelsregister luidt: huizen en dagverblijven voor verstandelijk gehandicapten en psychiatrische cliënten, jeugdzorg met overnachting en dagverblijven voor jeugdzorg;
- -
de meeste recente statuten vermelden als doelomschrijving van [eiseres] onder meer: het bevorderen en doen leveren van verantwoorde zorg, waaronder begrepen het voorzien in de woonbehoefte en verzorging van kinderen en volwassenen die daartoe zelf niet goed in staat zijn.
Kortom: de moeder enerzijds en de beide dochters anderzijds kunnen niet zonder elkaar opereren. De door de dochters te verlenen zorg kan niet zonder bijstand van de moeder worden verleend. Indirect verleent de moeder daarmee dus ook zorg.
De conclusie is daarom dat voor de reikwijdte van de verplichtstellingsbeschikking de moeder en de beide dochters als één geheel moeten worden gezien, en dat dus ook de moeder onder de werkingssfeer daarvan valt.
3.12.
Een ander oordeel zou verder tot het onaannemelijke rechtsgevolg leiden dat een zorgverlenende organisatie door bepaalde, niet uit het feitelijk verlenen van zorg bestaande werkzaamheden in een andere rechtspersoon, deel uitmakende van die organisatie, onder te brengen zou kunnen bepalen welke werknemers bij PFZW pensioen opbouwen en welke niet. Dit zou bovendien afbreuk doen aan de solidariteitsgedachte die aan de Wet Bpf 2000 ten grondslag ligt.
3.13.
[eiseres] heeft in dit verband nog aangevoerd dat dan ook bijvoorbeeld (andere) externe dienstverleners (bijvoorbeeld accountants, PGB-kantoren, werving- en selectiebureaus) onder de verplichtstelling zouden vallen, maar dat is niet juist. Die zullen immers geen deel uitmaken van het concern en daarnaast ook andere klanten bedienen.
3.14.
Met betrekking tot de doelomschrijving van [eiseres] in haar statuten merkt de kantonrechter nog op dat daarbij weliswaar is vermeld dat zij haar doel in het bijzonder tracht te verwezenlijken door het voeren van bestuur over de dochters, maar in de gegeven omstandigheden acht de kantonrechter dat van onvoldoende gewicht.
3.15.
Aan het voorgaande doet niet af dat de Belastingdienst [eiseres] per 1 januari 2018 heeft aangesloten bij sector 45 Zakelijke dienstverlening III. Doorslaggevend blijft de uitleg van de werkingssfeerbepaling van de verplichtstellingsbeschikking
3.16.
Aan het voorgaande doet evenmin af dat de statuten van [eiseres] de mogelijkheid openlaten dat [eiseres] het bestuur voert over andere rechtspersonen, ongeacht of die al dan niet in een groep met [eiseres] zijn verbonden. Ter zitting is in dat verband namens [eiseres] verklaard dat die situatie zich op dit moment niet voordoet, en dat alleen een verkennend gesprek wordt gevoerd.
3.17.
[eiseres] heeft ook nog aangevoerd (dagvaarding punt 15) dat de verplichtstelling voor werkgevers in de jeugdzorg ruimer is geformuleerd dan bij werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg: een werkgever in de jeugdzorg valt immers (ook) onder de verplichtstelling als hij een rechtspersoon is die voorzieningen van jeugdzorg in stand houdt of beheert (wat ook van [eiseres] zou kunnen worden gezegd). Deze regel geldt niet bij werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg.
Dit betoog gaat niet op. De werkingssfeerbepalingen worden door cao-partijen geformuleerd en aldus aan de minister "aangeleverd". Nu het om verschillende sectoren gaat kunnen geen conclusies worden verbonden aan een door [eiseres] bedoeld verschil in formulering van de werkingssfeer van de ene sector en de andere sector.
Proceskosten
3.18.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Die kosten worden tot op heden aan de zijde van Zorg en Welzijn begroot op€ 900,- (3 punten x tarief € 300,-).
4. De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Zorg en Welzijn, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 900,- aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.