Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet internationale kinderbescherming
Artikel 4 [Centrale autoriteit]
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
09-02-2022, Stb. 2022, 72 (uitgifte: 16-02-2022, kamerstukken: 35888)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-03-2022, Stb. 2022, 121 (uitgifte: 06-04-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
1.
Onze Minister van Justitie wordt voor Nederland aangewezen als centrale autoriteit, bedoeld in artikel 29 van het verdrag en in artikel 76 van de verordening.
2.
De centrale autoriteit is belast met de in hoofdstuk V van het verdrag, onderscheidenlijk hoofdstuk V van de verordening omschreven taken van de centrale autoriteit. Deze centrale autoriteit is als zodanig tevens belast met de behandeling van verzoeken om tussenkomst in internationale kwesties betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, wanneer deze niet door het verdrag of de verordening worden beheerst. Bij de behandeling van deze verzoeken worden de bepalingen van hoofdstuk V van het verdrag zoveel mogelijk in acht genomen.
3.
In het bijzonder neemt de centrale autoriteit alle passende maatregelen teneinde te bevorderen dat in de omstandigheden waarin het verdrag, de verordening of deze wet van toepassing is, minnelijke schikkingen tot stand komen met betrekking tot de bescherming van de persoon of het vermogen van het kind.
4.
De aanwijzing van de centrale autoriteit staat er niet aan in de weg dat een persoon zich rechtstreeks tot de rechter of andere autoriteiten wendt teneinde de erkenning van de ouderlijke verantwoordelijkheid over een kind, het herstel van die verantwoordelijkheid over een kind te bereiken, of de vaststelling of wijziging van een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid dan wel een maatregel ter bescherming van een kind te verkrijgen.