De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Rb. Noord-Holland, 24-02-2014, nr. 15/743420-13
ECLI:NL:RBNHO:2014:1503
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
24-02-2014
- Zaaknummer
15/743420-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2014:1503, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 24‑02‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 24‑02‑2014
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht op grond van de aard van het letsel bewezen dat verdachte zijn kind, een baby van 5 weken, meermalen hevig heen en weer heeft geschud. Door dit te doen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de baby hierdoor zou komen te overlijden. De beweegredenen voor het schudden zijn niet duidelijk geworden. Verdachte wordt voor poging doodslag veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743420-13 (P)
Uitspraakdatum: 24 februari 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 februari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn, Huis van Bewaring te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.A. de Back en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.Y. Kuit, advocaat te Bovenkarspel, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 april 2013 te [plaats], in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (zijn 5 weken oud kind) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013) van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer] stevig om/bij de borst, althans bij het lichaam, heeft (vast)gepakt en/of omarmd en/of vastgehouden en/of (de borst) heeft samengedrukt en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] (hevig) heeft (heen en weer) geschud en/of
- ( meermalen) die [slachtoffer] tegen de borst en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of het hoofd en/of de borst van die [slachtoffer] (met kracht) tegen een voorwerp of oppervlak heeft doen botsen en/of slaan (contacttrauma) en/of
- die [slachtoffer] stevig bij het hoofd heeft (vast)gepakt en/of omarmd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 1 april 2013 te [plaats], in elk geval in Nederland, aan (zijn 5 weken oud kind) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: - subdurale (onder het hersenvlies gelegen) bloeduitstortingen/bloedingen beiderzijds en/of
- hersenletsel en/of
- lineaire schedelfractuur en/of
- ( uitgebreide) netvliesbloedingen (retinabloedingen) beiderzijds en/of
- ribfractuur, heeft toegebracht,
door die [slachtoffer] opzettelijk
- stevig om/bij de borst, althans bij het lichaam, vast te pakken en/of te omarmen en/of vast te houden en/of (bij de borst) samen te drukken en/of
- ( meermalen) (hevig) (heen en weer) te schudden en/of
- ( meermalen) tegen de borst en/of het hoofd te slaan en/of te stompen en/of het hoofd en/of de borst van die [slachtoffer] (met kracht) tegen een voorwerp of oppervlak te botsen en/of te slaan (contacttrauma) en/of
- stevig bij het hoofd heeft vast te pakken en/of te omarmen;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
[slachtoffer] is op [geboortedatum slachtoffer] 2013 geboren. Verdachte is zijn vader en [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) is zijn moeder. Op 1 april 2013 om 16.09 uur bellen [betrokkene] en verdachte naar het alarmnummer 112 met de mededeling dat [slachtoffer], terwijl hij met zijn vader onder de douche was, slap is geworden, met ademhalingsproblemen kampt en het bewustzijn heeft verloren. [slachtoffer] wordt met de ambulance naar de Spoedeisende Hulp van het Westfries Gasthuis te Hoorn gebracht en vervolgens naar de intensive care voor kinderen van het Amsterdam Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam. Op 2 april 2013 meldt de behandelend arts van het AMC een vermoeden van kindermishandeling bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), wat leidt tot een aangifte door het AMK op 6 april 2013. Zoals de verwondingen zich laten aanzien, zou sprake zijn van een “shaken-baby-syndrom”. Het letsel zou niet overeenkomen met de verklaringen van de ouders. Vervolgens is een opsporingsonderzoek gestart waarbij de medische gegevens van [slachtoffer] zijn onderzocht. Gelet op de bevindingen in dit forensisch onderzoek zijn de ouders als verdachte aangehouden.
Dr. H.G.T. Nijs (hierna: dr. Nijs), forensisch arts KNMG en verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), heeft een medisch forensisch onderzoek verricht en daarover op 19 juli 2013 gerapporteerd. Op nadere vragen heeft dr. Nijs op 6 november 2013 aanvullend gerapporteerd. Op verzoek van de verdediging is er een contra-expertise verricht door dr. L.L.B.M. van Duurling (hierna: dr. Van Duurling), forensisch arts KNMG en verbonden aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM). Dr. Van Duurling heeft op 23 januari 2014 en (aanvullend) op 5 februari 2014 gerapporteerd.
Verdachte wordt verweten dat hij het letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt en zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en/of het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer].
4. Bewijs
4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging doodslag. Op basis van de bevindingen van de deskundigen dr. Nijs en dr. Van Duurling past het hersenletsel van [slachtoffer] bij toegebracht schedel/hersenletsel door een repeterend acceleratie-deceleratietrauma, contacttrauma van het hoofd of combinatie daarvan. Het ontstaansmoment van het hersenletsel kan worden geplaatst na het laatste moment van normaal functioneren van [slachtoffer] en kort voorafgaande aan het ontstaan van de ernstige klinische verschijnselen bij hem. Aangezien verdachte alleen met [slachtoffer] in de badkamer was kort voor de 112-melding, kan het niet anders dan dat verdachte dit letsel heeft veroorzaakt. Alternatieve scenario’s voor dit hersenletsel zijn volgens de deskundigen wetenschappelijk bezien, uitgesloten. Gelet op de bevindingen van de deskundigen en de verklaring van verdachte kan bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] op 1 april 2013 bij het lichaam heeft vastgepakt en meermalen hevig heen en weer heeft geschud. Het opgelopen hersenletsel had tot de dood kunnen leiden. Door zijn handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Van de overige feitelijke handelingen in de tenlastelegging dient verdachte te worden vrijgesproken. Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van het tweede deel van de tenlastelegging: de zware mishandeling. Het toegebrachte hersenletsel wordt al gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Voor het overige letsel, de schedelbreuk en ribfractuur, kan het ontstaansmoment en de toedracht niet met zekerheid worden vastgesteld.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte steeds consistent en eenduidig heeft verklaard over de gebeurtenissen op 1 april 2013. Uit zijn verklaringen valt op te maken dat verdachte [slachtoffer], nadat hij onwel was geworden, lichtelijk heeft geschud om hem weer bij zijn positieven te brengen. Verdachte heeft uit radeloosheid en onmacht reflexmatig gehandeld om [slachtoffer] weer bij te brengen, om te voorkomen dat [slachtoffer] wellicht zou komen te overlijden. De verdediging is derhalve van mening dat het vereiste opzet, ook in voorwaardelijke vorm, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Immers kan niet worden gezegd dat verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door het schudden zou komen te overlijden. De verdediging stelt dat bij voorwaardelijk opzet altijd sprake moet zijn van iets ongevoeligs, kwaadaardigs of immoreels, nu de kans dat een ander nadeel lijdt, op de koop toe wordt genomen. Dat is in het onderhavige geval niet aan de orde, aangezien verdachte juist heeft geprobeerd om [slachtoffer] te redden.
Dit geldt ook voor het ten laste gelegde ‘toebrengen van zwaar lichamelijk letsel’ bij [slachtoffer], aangezien verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen, het schudden, als zwaar gehandicapt door het leven zou moeten gaan.
De raadsman heeft gewezen op de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 april 2009 (ECLI:NL:RBARN:2009:BI2017), waarbij de verdachte wegens het ontbreken van opzet werd vrijgesproken omdat deze tot zijn handelingen (schudden) was gekomen door verschijnselen bij zijn kind, gelijksoortig aan die bij [slachtoffer]. In die zaak heeft de deskundige dr. Van Nieuwenhuizen erop gewezen dat bij zeer jonge kinderen regelmatig een zogenaamde ‘Apparent Life Threatening Event’ (hierna: ALTE) kan voorkomen. Hiermee wordt bedoeld een acute levensbedreigende situatie, waarvoor geen directe oorzaak is aan te wijzen. Van een dergelijke situatie zou bij [slachtoffer] ook sprake kunnen zijn geweest, aldus de raadsman.
4.3.
Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank1.
[slachtoffer] is geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013.2.Verdachte is de biologische vader van [slachtoffer].3.Op 1 april 2013 heeft [betrokkene] het noodnummer 112 gebeld.4.Zij geeft als adres van het noodgeval [adres] op en vertelt dat hun zoontje nergens meer op reageert en buiten bewustzijn is. Verdachte vertelt dat hij met [slachtoffer] onder de douche is gegaan en dat hij toen suffig werd en niet meer reageerde.5.
[slachtoffer] wordt met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis in Hoorn. Bij aankomst blijkt zijn conditie slecht: onder meer bleek zien, aanvankelijk verlaagde en later wisselende spierspanning, strekken met ledematen (epileptische activiteit), vast aanvoelende niet bolle fontanel, en een sterk verlaagd bewustzijn. Snel daarna vertoont [slachtoffer] ademstops (apneus) en een verlaagde hartfrequentie en wordt hij geïntubeerd. Vervolgens wordt [slachtoffer] doorgestuurd naar de intensive-care voor kinderen in het AMC. Daar worden onder meer subdurale (onder het harde hersenvlies gelegen) bloeduitstortingen beiderzijds, hersenletsel, en uitgebreide netvliesbloedingen beiderzijds geconstateerd. De combinatie van medische bevindingen worden door de behandelend arts in het AMC geduid als zeer verdacht voor toegebracht schedel/hersenletsel en er wordt op 2 april 2013 een melding gedaan bij het AMK. Op 2, 3 en 7 april 2013 voert een neurochirurg in het AMC operatieve drainages aan het hoofd van [slachtoffer] uit, voor afvoer van hersenvocht ter ontlasting van verhoogde hersendruk. Op 3 april 2013 waren er klinisch en bij onderzoek tekenen van epileptische activiteit en werd medicatie gegeven.6.
Conclusie
De rechtbank concludeert op basis van bovenstaande dat bij [slachtoffer], verdachtes zoon, op 1 april 2013 (hersen)letsel is geconstateerd. [slachtoffer] was op dat moment vijf weken oud. Tevens leidt de rechtbank uit bovenstaande bewijsmiddelen af dat [slachtoffer] zich op het moment dat hij onwel werd en zijn moeder 112 belde, in [adres], Nederland, bevond.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de volgende vragen:
Kan worden vastgesteld wat de oorzaak is van het hersenletsel dat tot de klinische noodsituatie bij [slachtoffer] heeft geleid?
Kan het tijdstip waarop het letsel is ontstaan worden vastgesteld?
Kan worden vastgesteld dat verdachte het letsel heeft toegebracht?
Indien kan worden vastgesteld dat verdachte het letsel heeft toegebracht, heeft verdachte dan (voorwaardelijk) opzet gehad op het ontstane letsel bij [slachtoffer]?
4.3.1.
Oorzaak van het letsel
In het rapport van dr. Nijs van 19 juli 2013 wordt het volgende geconcludeerd:
‘De beiderzijds en tussen de hersenen aanwezige subdurale bloeduitstortingen zijn qua ontstaanswijze veel waarschijnlijker onder een niet-accidenteel scenario (toegebracht letsel: contacttrauma, repeterend acceleratie-deceleratietrauma of een combinatie daarvan) dan onder het scenario van een medische oorzaak, geboortetrauma en/of accidenteel scenario (waaronder het gemelde hard met het kind op de arm de trap oplopen, op een knie wiegen bij darmkrampjes, hard achterover trekken van het hoofd en het hard op de commode laten komen).(..)
Het aantreffen van de uitgebreide netvliesbloedingen beiderzijds zijn veel waarschijnlijker onder een niet-accidenteel scenario (toegebracht letsel: repeterend acceleratie-deceleratietrauma, contacttrauma van het hoofd of een combinatie daarvan) dan onder een medische oorzaak en/of accidenteel scenario (waaronder bijvoorbeeld een val van beperkte hoogte, normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen en het gemelde hard de trap op lopen en wiegen op de knie).(..)
Deze combinatie van bevindingen op en na 1 april 2013, bij een voorheen gezond normaal functionerend kind met een voor deze casus niet relevante medische voorgeschiedenis, is zeer wel passend bij toegebracht schedel/hersenletsel, door een repeterend acceleratie-deceleratietrauma, contacttrauma van het hoofd of combinatie daarvan. De bewijswaarde van deze combinatie is zeer hoog voor een niet-accidenteel scenario vergeleken met een medisch of accidenteel scenario. Het hersenletsel op en na 1 april 2013 betrof potentieel fataal letsel. (..)
In verklaringen van bekennende daders wordt gesproken van (zeer) gewelddadig schudden, geregeld vaker dan eens. Er wordt aangenomen dat een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (circa 2-5 Hz) en duur (vanaf 5 seconden) vereist is, als schudden (zonder impact) de oorzaak is van ernstig hersenletsel.
(…)
Het toebrengen van hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact is dusdanig heftig, dat gesteld wordt dat een getuige de handeling direct als zeer gewelddadig en schadelijk voor het kind zou herkennen.’7.
In het rapport van 23 januari 2014 heeft dr. Van Duurling met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] het volgende geconcludeerd:
‘De bloedingen onder het harde hersenvlies bij [slachtoffer] kunnen slechts worden verklaard door een repeterende acceleratie-deceleratietrauma, een contacttrauma of een combinatie van beide. Zonder aannemelijke accidentele toedracht voor de afwijkende bevindingen bij [slachtoffer] kan een plausibele verklaring hiervoor alleen toegebracht schedel-/hersenletsel (abusive head trauma) betreffen. Een toedracht kan aannemelijk zijn indien daarbij sprake is van forse inwerkende kracht en wanneer die elementen bevat van herhaalde voor-achterwaartse bewegingen en/of rotatieklachten op het hoofd en/of van forse stompe impact tegen het hoofd.
De door de ouders van [slachtoffer] gemelde incidenten, zoals het hard met [slachtoffer] de trap oplopen, het wiegen van [slachtoffer] op de knieën, het hard achterover trekken van het hoofd, het hard met het achterhoofd op de commode komen en het op en neer schudden van [slachtoffer] in een horizontale houding vormen geen passende verklaringen voor de bloedingen onder het harde hersenvlies die bij [slachtoffer] aan beide zijden van het hoofd zijn aangetroffen.
De oogarts die op 2 april 2013 in consult kwam bij [slachtoffer], constateerde uitgebreide netvliesbloedingen (retinabloedingen) in beide ogen, die zich in het niveau van het netvlies (intraretinaal) en in de gele vlek (macula) zouden bevinden. (..)
Gebruikelijke verzorgingshandelingen of hantering van het kind zullen niet leiden tot netvliesbloedingen, ook niet bij onhandige uitvoering van die verzorgingshandelingen. Tevens kunnen de netvliesbloedingen niet ontstaan zijn door eigen toedoen of gedragingen van [slachtoffer]. (..)
De meest waarschijnlijke traumatische oorzaak voor het ontstaan van netvliesbloedingen zijn dezelfde herhaalde rotatie-, acceleratie- en deceleratiekrachten die bloedingen onder het harde hersenvlies kunnen veroorzaken. Deze netvliesbloedingen zijn gewoonlijk uitgebreid, komen voor in een groot deel van het netvlies en vaak in meerdere lagen van het netvlies. Bij andere traumatische oorzaken voor netvliesbloedingen, zoals bijvoorbeeld een ernstig ongeval, kunnen ook netvliesbloedingen worden aangetroffen. In dergelijke situaties bevinden de netvliesbloedingen zich meestal op een andere plaats van het netvlies en is er geen sprake van het grote aantal netvliesbloedingen zoals dat bij kinderen met hersenletsel als gevolg van een acceleratie-/deceleratietrauma kan worden aangetroffen.
De door de ouders van [slachtoffer] gemelde incidenten, zoals het hard met [slachtoffer] de trap oplopen, het wiegen van [slachtoffer] op de knieën, het hard achterover trekken van het hoofd, het hard met het achterhoofd op de commode komen en het op en neer schudden van [slachtoffer] in een horizontale houding vormen geen passende verklaringen voor de netvliesbloedingen die bij [slachtoffer] zijn geconstateerd.
De aanwezigheid van netvliesbloedingen bij [slachtoffer] op de leeftijd van 6 weken is, bij het ontbreken van een plausibele accidentele oorzaak voor de netvliesbloedingen, verdacht voor een niet-accidentele oorzaak van de netvliesbloedingen.’8.
Dr. Nijs en dr. Van Duurling hebben ter terechtzitting toegelicht dat acute hersenbeschadiging, welke optreedt na een acceleratie-deceleratietrauma, een potentieel fataal letsel betreft. Dat houdt in dat ook bij tijdig medisch ingrijpen het risico bestaat dat het slachtoffer naar aanleiding van het letsel komt te overlijden.9.
Conclusie
Gelet op voornoemde conclusies uit de deskundigenrapporten komt de rechtbank ten aanzien van de oorzaak van het letsel tot de conclusie dat het bij [slachtoffer] ontstane hersenletsel toegedicht wordt aan een repeterend acceleratie-deceleratietrauma. Nu de door de ouders genoemde incidenten niet tot het ontstane letsel kunnen hebben geleid, overweegt de rechtbank dat het letsel bij [slachtoffer] het gevolg is van toegebracht (niet-accidenteel) hersenletsel, veroorzaakt doordat [slachtoffer] opzettelijk gewelddadig/krachtig door elkaar is geschud. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat zowel verdachte als [betrokkene], beiden betrokken bij de verzorging van [slachtoffer], heeft verklaard dat tot het moment van het constateren van het letsel geen contact-trauma heeft plaatsgevonden.
4.3.2.
Tijdstip van het ontstaan van het letsel
Verdachte is op 1 april 2013 rond 15.30 uur met [slachtoffer] gaan douchen. Hoewel [slachtoffer] bleek was en voeding teruggaf, was hij niet suf of bewusteloos maar actief toen verdachte met hem de badkamer in ging.10.Toen verdachte met [slachtoffer] uit de badkamer kwam, was [slachtoffer] bewusteloos, waarna [betrokkene] 112 heeft gebeld.11.
In het op 19 juli 2013 uitgebrachte rapport wordt over het tijdstip van het ontstaan van het letsel door dr. Nijs het volgende geconcludeerd:
‘Op basis van diverse soorten studies naar de tijdsduur tussen een traumatisch incident en het ontstaan van klinische verschijnselen bij jonge kinderen met toegebracht ernstig schedel/hersenletsel (..), kan worden afgeleid dat het veroorzakend incident juist (ordegrootte: seconden) voorafgaande aan het ontstaan van alarmerende klinische verschijnselen, zoals bijvoorbeeld ademhalingsproblemen, daling van het bewustzijnsniveau (tot bewusteloosheid), moet hebben plaatsgevonden. Bovendien is aangetoond dat bij een kind dat direct na het ontstaan van schedel/hersenletsel normaal functioneert, het bijzonder onwaarschijnlijk is dat in latere instantie, zonder nieuw ernstig incident, alsnog ernstig (fataal of bijna fataal) hersenletsel wordt geconstateerd.
De implicatie van het bovenstaande is, dat bij ernstig toegebracht schedel/hersenletsel, zoals in dit geval, het ontstaansmoment geplaatst kan worden na het laatste moment van normaal functioneren en kort voorafgaand aan het ontstaan van ernstige klinische verschijnselen.’12.
In het voornoemde deskundigenrapport van dr. Van Duurling wordt over het tijdstip van het letsel het volgende geconcludeerd:
Uit de medisch-wetenschappelijke literatuur blijkt dat bij kinderen met hersenletsel als gevolg van een traumatische oorzaak, de symptomen van hersenletsel, zoals bijvoorbeeld een bewustzijnsdaling, doorgaans direct aansluitend (ordegrootte: seconden) aan het veroorzakende incident ontstaan. (…) Verder wordt geconcludeerd dat als een kind direct na het ontstaan van het hersenletsel gezond en normaal functioneert, het bijzonder onwaarschijnlijk is dat in latere instantie alsnog ernstig (fataal of bijna-fataal) hersenletsel wordt geconstateerd.
(…) Uit het gegeven dat de symptomen van hersenletsel doorgaans direct aansluitend aan het veroorzakende incident ontstaan, in combinatie met het feit dat bij [slachtoffer] vóór 1 april 2013 omstreeks 15.00 uur geen ziekteverschijnselen zijn waargenomen die zouden kunnen wijzen op hersenletsel bij hem, volgt dat er vlak vóór de 112-melding van de ouders van [slachtoffer], sprake moet zijn geweest van een traumatisch incident bij hem.’13.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat op 1 april 2013, kort voorafgaand aan de 112 melding (ordegrootte: seconden), het bij [slachtoffer] geconstateerde hersenletsel is veroorzaakt.
4.3.3.
Wie heeft het letsel toegebracht
Zoals hiervoor onder 4.3.2. reeds is opgenomen is verdachte op 1 april 2013 rond 15.30 uur met [slachtoffer] naar de badkamer gegaan om [slachtoffer] in bad te doen (en zelf te gaan douchen) en bleek [slachtoffer] nadien bewusteloos te zijn.
Gedurende de tijd dat verdachte met [slachtoffer] in de badkamer was, zat [betrokkene] met dochtertje [Betrokkene 2] op de bank een tekenfilm te kijken.14.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat verdachte de enige is die kort voor het constateren van de noodsituatie bij [slachtoffer] aanwezig is geweest. Dit noopt tot de conclusie dat niemand anders dan verdachte het geconstateerde letsel heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij onder de douche stond en dat [slachtoffer] tegenover hem in een speciaal kinderbadje zat. Verdachte zag dat [slachtoffer] een beetje afwezig was. Hij heeft [slachtoffer] toen vastgepakt en is met hem onder de douche gaan staan. Hij merkte dat er niet veel reactie bij [slachtoffer] was. Verdachte heeft [slachtoffer] toen met een hand onder zijn hoofdje en de andere hand onder zijn onderrug vastgehouden en geprobeerd om hem - met horizontale bewegingen - wakker te schudden. Dit heeft hooguit twee seconden geduurd, aldus verdachte. [slachtoffer] deed toen zijn oogjes weer open en maakte ook een geluidje. Hierop heeft verdachte [slachtoffer] weer in het badje gezet en is verder gaan douchen. Na ongeveer vijf minuten merkte verdachte dat [slachtoffer] buiten bewustzijn was. Ook bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij in paniek [slachtoffer] hooguit twee tot drie seconden heeft geschud. Hoe hard dat schudden was, weet verdachte niet meer, maar in zijn beleving was dit niet keihard. Verdachte stelt dat hij het hoofdje van [slachtoffer] in zijn rechterhand en het lichaam van [slachtoffer] op zijn linkerhand heeft gehouden en [slachtoffer] van boven naar beneden heeft geschud om hem wakker te krijgen. Toen [slachtoffer] nog steeds niet reageerde heeft verdachte hem vervolgens in een handdoek gewikkeld en is hij met [slachtoffer] vanuit de badkamer naar de commode gelopen. Daar kreeg [slachtoffer] ademhalingsproblemen. Verdachte heeft [betrokkene] daarop 112 laten bellen.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaringen van verdachte dat hij het hoofdje van [slachtoffer] heeft ondersteund bij het schudden, dat hij maar twee à drie seconden heeft geschud en dat dit schudden niet keihard is geweest. Volgens de hiervoor onder 4.3.1 vermelde bevindingen van dr. Nijs moet er, om het betreffende ernstige hersenletsel te veroorzaken, minimaal vijf seconden met aanmerkelijke kracht en frequentie zijn geschud. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting voorgedaan hoe het schudden volgens hem is gebeurd en hebben beide deskundigen aangegeven dat het letsel van [slachtoffer] daardoor geenszins kan zijn ontstaan.
4.3.4.
Voorwaardelijk opzet
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting deelt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat er bij verdachte geen sprake is geweest van ‘boos opzet’ in de zin dat verdachte doelbewust heeft getracht [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of er wel sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarvoor is vereist dat een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept. In hoeverre hiervan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Van deze aanmerkelijke kans moet verdachte ook wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans hebben aanvaard.
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de reeds door de rechtbank getrokken conclusies staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] stevig bij het lichaam heeft vastgepakt en hevig door elkaar heeft geschud, waardoor hij zeer zwaar letsel heeft opgelopen.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een baby van slechts vijf weken oud erg kwetsbaar is. Met name het hoofd van een zo jonge baby is erg kwetsbaar. Het is dan ook van groot belang het in die fase relatief grote en zware hoofd te allen tijde goed te ondersteunen, omdat de baby dat vanwege de nog zwakke nekspieren niet zelf kan tillen/vastzetten. Zoals verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard, was hij ervan op de hoogte dat het hoofdje van een jonge baby ondersteund dient te worden. Een jonge baby hevig door elkaar schudden, brengt door het voluit heen en weer gaan van het hoofd de aanmerkelijke kans met zich mee dat hierdoor levensbedreigend hersen- en ander letsel ontstaat. De rechtbank acht in dit verband bovendien de opmerking van de deskundigen van belang dat het bij [slachtoffer] aangetroffen hersenletsel in potentie levensbedreigend was.
De stelling van de raadsman dat bij voorwaardelijk opzet altijd sprake moet zijn van iets ongevoeligs, kwaadaardigs of immoreels, wordt door de rechtbank verworpen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de kans dat het schudden van een zeer jonge baby zoals hier het geval de dood kan veroorzaken naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Immers, bepaalde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het heftig schudden van een baby zo een gedraging. Van contra-indicaties voor deze vaststelling is de rechtbank niet gebleken.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] uit paniek zou hebben geschud omdat deze reeds onwel was geworden, acht de rechtbank deze gang van zaken niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte hierover wisselende verklaringen heeft afgelegd en geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Bovendien geven de door verdachte geschetste omstandigheden er ook geen blijk van dat hij in paniek zou hebben gehandeld. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris immers verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] bewusteloos was, waarna hij hem (in paniek) zou hebben wakker geschud. Daarna zou verdachte [slachtoffer] weer terug hebben gezet in zijn badje, omdat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het wel mee zou vallen. Deze laatste veronderstelling verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met verdachtes verklaring dat hij – kort daarvoor – behoorlijk in paniek is geweest. Bovendien zijn uit het (medisch) onderzoek ook geen aanwijzingen naar voren gekomen dat [slachtoffer] reeds met ernstige klachten zoals bewustzijnsverlies te kampen had voordat het schudincident zich voordeed. Er is geen ruimte voor de stelling van de raadsman dat bij [slachtoffer] mogelijk sprake is geweest van een zogenoemde ALTE, nu de artsen in het ziekenhuis op basis van hun observaties en bevindingen niet tot deze diagnose zijn gekomen. Ook dr. Nijs heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen medische redenen zijn gevonden op grond waarvan [slachtoffer] een ALTE zou hebben vertoond. Dr. Van Duurling heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij deze gevolgtrekking en heeft in aanvulling hierop verklaard dat ALTE een ‘conclusie bij exceptione’ betreft, inhoudende dat deze conclusie wordt getrokken als alle andere mogelijkheden zijn uitgesloten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] van het leven zou beroven, zodat aldus in voorwaardelijke zin zijn opzet daarop gericht was. Dat dit gevolg niet is ingetreden is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte. Uit de conclusie van het deskundigenrapport van dr. Nijs, bevestigd ter terechtzitting door dr. Van Duurling, volgt immers dat het vastgestelde letsel bij [slachtoffer] potentieel fataal letsel betreft. Dit betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer].
Ten aanzien van het tweede deel van de tenlastelegging, het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, komt de rechtbank tot vrijspraak. Het letsel als gevolg van het hevig schudden van [slachtoffer] wordt door de rechtbank gekwalificeerd als poging doodslag, terwijl van het overige letsel het ontstaansmoment en de toedracht niet met zekerheid is vast te stellen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 april 2013 in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (zijn 5 weken oud kind) [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013, van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] stevig bij het lichaam heeft vastgepakt en
meermalen die [slachtoffer] hevig heeft heen en weer geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
poging doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden inhoudende een meldplicht en reclasseringstoezicht, met interventies op het gebied van arbeidsre-integratie en schuldhulpverlening.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich in verband met de door hem bepleite vrijspraak niet uitgelaten over de eis van de officier van justitie.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Jonge baby's zijn uiterst kwetsbaar en geheel toegewezen op de goede zorgen van hun ouders of verzorgers. Uit het dossier komt naar voren - en verdachte heeft dit ook bevestigd - dat [slachtoffer] geen kenmerkende huilbaby was en het handelen van verdachte hierdoor niet kan zijn ingegeven. Nu verdachte verder geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over wat er in de middag van 1 april 2013 precies is voorgevallen, blijft onduidelijk wat de aanleiding is geweest voor zijn handelen. Zelfs al zou verdachte uit onmacht hebben gehandeld, waarbij mogelijk zijn onverwerkt belast verleden van mishandeling een rol heeft gespeeld, neemt dit niet weg dat bij het ouderschap hoort dat men zich te allen tijde onthoudt van handelen dat het kind lichamelijke of geestelijke schade kan berokkenen. Op deze ouderplicht heeft verdachte grove inbreuk maakt met als gevolg dat [slachtoffer] onder meer ernstig hersenletsel heeft opgelopen en de kans groot was dat hij zou overlijden, zelfs bij medisch ingrijpen. Hoewel de volledige omvang van het hersenletsel thans nog niet bepaald kan worden, volgt uit de rapportage van dr. Nijs dat in het algemeen een groot deel van jonge kinderen met schedel/hersenletsel enkele maanden tot jaren na het trauma in meer of mindere mate een ontwikkelingsstoornis op cognitief, motorisch en/of emotioneel gebied kan vertonen. Verder is er een verhoogde kans op het ontwikkelen van epileptische stoornissen. In het geval van [slachtoffer] is ongunstig dat twee maanden na het incident spasticiteit aan beide armen merkbaar was als gevolg van hersenbeschadiging, alsmede vermoedelijk verminderd gezichtsvermogen als gevolg van netvliesbloedingen. Ook uit nagekomen informatie van de pleegmoeder van [slachtoffer] volgt onder andere dat hij in elk geval blijvende schade heeft overgehouden, hij waarschijnlijk slechtziend zal blijven en in het kader van revalidatie diverse therapieën volgt.
Naast de grote gevolgen voor [slachtoffer] zelf, heeft het handelen van verdachte ook grote gevolgen voor de moeder van [slachtoffer], zijn zusje en verdere familie. [slachtoffer] en zijn zusje zijn in april 2013 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in verschillende pleeggezinnen. [slachtoffer] verblijft nog steeds in een pleeggezin. Het strafrechtelijk onderzoek heeft verder ertoe geleid dat de moeder van [slachtoffer] aanvankelijk ook als verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. Daar komt bij dat de moeder [slachtoffer] nooit zal kunnen zien opgroeien als een normaal ontwikkelend kind terwijl het ook de vraag zal zijn of [slachtoffer] in de toekomst weer thuis zal kunnen wonen. Daarnaast staat vast dat zaken als deze buiten de naaste kring rondom het slachtoffer onrust wekken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 januari 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de inhoud van de Pro Justitia rapportage d.d. 27 december 2013. In dit rapport heeft de deskundige drs. M.G.H. Willigenburg, klinisch psychologe, geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet leed aan een psychische of psychiatrische stoornis. Derhalve is verdachte ten tijde van het delict niet in zijn gedragingen of gedragskeuzes beïnvloed door de aanwezigheid van een dergelijke aandoening.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 18 november 2013 van de heer [Reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, adviesunit Alkmaar. Uit het advies volgt dat mede vanwege de ontkennende houding van verdachte geen inschatting kan worden gemaakt van de mate van het recidiverisico. Die ontkennende houding van verdachte maakt dat de reclassering zich onthouden heeft van het geven van een advies over een op te leggen sanctie. Wel acht de reclassering, naast de reeds aanwezige hulpverlening van Bureau Jeugdzorg en Parlan Jeugdzorg, een arbeidsre-integratietraject bij het UWV en een maatschappelijk dienstverlening- Schuldhulpverlening geïndiceerd.
Naar het oordeel van de rechtbank past bij een poging tot doodslag op een jonge baby de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank acht de strafeis van de officier van justitie in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. In de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
De rechtbank zal bepalen dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van drie jaren teneinde te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan enig strafbaar feit en teneinde verdachte via de reclassering (in het kader van de bijzondere voorwaarden) hulp en steun te bieden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- -
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- -
zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland, Adviesunit Almaar, Rubenslaan 2, 1816 MB Alkmaar zal melden, zo lang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
zich houdt aan de aanwijzingen die door genoemde reclasseringsinstelling zullen worden gegeven, ook als dat inhoudt het deelnemen aan een arbeidsre-integratietraject en schuldhulpverlening.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij en mr. S. Nourozi Oranje, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 februari 2014.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑02‑2014
Proces-verbaal van aangifte met nummer PL10DK 2013034549-1 van 6 april 2013, dossierpagina 7.
Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL10DK-2013034549-11, dossierpagina 64.
Proces-verbaal met nummer PL10DK-2013034549-6 van 10 september 2013 inhoudende de verklaring van [betrokkene], dossierpagina 115.
Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL10DK 2013034549-3 van 25 augustus 2013, dossierpagina’s 10 en 11.
Deskundigenrapport d.d. 19 juli 2013, uitgebracht door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, verbonden aan het NFI, dossierpagina’s 26, 28, 31 en 32.
Deskundigenrapport d.d. 19 juli 2013, uitgebracht door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), dossierpagina’s 41, 44, 50 en 51.
Deskundigenrapport contra-expertise d.d. 23 januari 2014, uitgebracht door dr. L.L.B.M. van Duurling, forensisch arts KNMG, verbonden aan het Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPK), pagina’s 19 en 21 (separaat).
Verklaring van dr. Nijs ter terechtzitting van 10 februari 2014, evenals verklaring van dr. Van Duurling ter terechtzitting van 10 februari 2014.
Proces-verbaal met nummer PL10DK-2013034549-16 van 11 september 2013 inhoudende de verklaring van verdachte, dossierpagina’s 80 en 81.
Proces-verbaal met nummer PL10DK-2013034549-6 van 10 september 2013 inhoudende de verklaring van [betrokkene], dossierpagina 115.
Deskundigenrapport d.d. 19 juli 2013, uitgebracht door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), dossierpagina’s 51 en 52.
Deskundigenrapport contra-expertise d.d. 23 januari 2014, uitgebracht door dr. L.L.B.M. van Duurling, forensisch arts KNMG, verbonden aan het Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPK), pagina’s 27 en 28 (separaat).
Proces-verbaal met nummer PL10DK-2013034549-6 van 10 september 2013 inhoudende de verklaring van [betrokkene], dossierpagina 115.