Rb. Rotterdam, 28-07-2016, nr. C/10/506187 / JE RK 16-2161
ECLI:NL:RBROT:2016:7717
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
28-07-2016
- Zaaknummer
C/10/506187 / JE RK 16-2161
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:7717, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 28‑07‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0274
Uitspraak 28‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Geschillenregeling ex. art 1:262b BW. Van advocaat van de moeder mag alvorens een geschil aan de kinderrechter voor te leggen redelijke en aantoonbare inspanningen worden verwacht om het geschil met de moeder en de GI op te lossen. Daarvan is geen sprake. Het verzoek wordt afgewezen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Jeugd
zaakgegevens : C/10/506187 / JE RK 16-2161
datum uitspraak: 28 juli 2016
beschikking geschillenregeling
in de zaak van
[naam 1] , hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1] .
betreffende
[naam 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Rotterdam,
[naam 3] , hierna te noemen vader,
wonende te [woonplaats 2] .
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 16 juli 2016, ingekomen bij de griffie op 16 juli 2016;
Op 27 juli 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat mr. R.F.P. Scheele,
- een vertegenwoordiger van de GI [vertegenwoordiger] .
De vader is hoewel opgeroepen niet ter zitting verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 26 november 2014 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.
Bij beschikking van 13 juni 2016 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 17 december 2016.
Het verzoek
De moeder heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij heeft verzocht te bepalen dat de GI het traject Kinderen uit de Knel inzet, dan wel het traject Ouderschap Blijft. Voorts heeft zij verzocht te bepalen dat de GI het verzoek aan de Raad om onderzoek te doen naar de mogelijkheden ter beëindiging van het gezag intrekt, dan wel dat dit onderzoek wordt geschorst, totdat voornoemde trajecten zullen zijn afgerond.
Ter zitting is namens en voor de moeder naar voren gebracht dat vechtscheidingsproblematiek van de ouders de grondslag vormde voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De GI heeft evenwel geen hulpverlening ingezet ter vermindering van die onderlinge strijd. Dat de GI thans de Raad heeft verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het gezag van de moeder te beëindigen is voorbarig, nu nog het traject Kinderen uit de Knel dan wel Ouderschap Blijft dan wel enig ander traject kan worden ingezet.
De beoordeling
Op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, met uitzonderling van gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de kinderrechter worden voorgelegd.
Dit artikel is bedoeld als vangnet, aldus als uiterst middel, voor geschillen die niet op een andere wijze kunnen worden beslecht, bijvoorbeeld door middel van een andere daartoe aangewezen procedure of door middel van onderling overleg.
De kinderrechter verwijst naar de uitspraak van 18 juni 2015 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2015:4340). Uit die uitspraak volgt dat van partijen mag worden verwacht dat zij, voordat zij de kinderrechter in dit verband verzoeken te bemiddelen of te beslissen, eerst zelf inspanningen verrichten om tot een vergelijk te komen en dat deze inspanningen redelijk en aantoonbaar moeten zijn.
Vaststaat dat het gezin een lange hulpverleningsgeschiedenis kent en dat de samenwerking tussen de moeder en de GI moeizaam verliep. Dat neemt evenwel niet weg dat van de advocaat van de vrouw redelijke en aantoonbare inspanningen mogen worden verwacht, temeer nu hij sinds kort en in ieder geval sinds 13 juni 2016 de moeder bijstaat en de jeugdbeschermer eveneens sinds drie maanden bij [minderjarige] is betrokken.
Nu de advocaat ter zitting desgevraagd heeft aangegeven geen poging te hebben gedaan dit geschil met de moeder en de GI op te lossen, is het verzoek naar het oordeel van de kinderrechter voortijdig gedaan.
De kinderrechter ziet in het voorgaande aanleiding het verzoek af te wijzen.
De beslissing
De kinderrechter:
wijst af het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C. van Reekum, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2016. | ||