Hof Den Haag, 16-09-2014, nr. 200.121.589
ECLI:NL:GHDHA:2014:4616
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-09-2014
- Magistraten
Mr. Labohm
- Zaaknummer
200.121.589
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:4616, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑09‑2014
ECLI:NL:GHDHA:2014:1799, Uitspraak, Hof Den Haag, 08‑04‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1284
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2014-0045
Uitspraak 16‑09‑2014
Mr. Labohm
Partij(en)
(aanvullend) arrest van 16 september 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
advocaat: mr. E.W Bosch te Honselersdijk, gemeente Westland,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
en
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.L. Oudshoorn te Rijswijk (Zuid-Holland).
1. Het verloop van het geding
Het hof heeft op 8 april 2014 in bovengenoemde zaak een eindarrest gewezen.
Bij brief van 28 april 2014 heeft de advocaat van appellante verzocht om conform art 32 Rv het arrest aan te vullen met de beslissing van het hof over het navolgende door appellante gevorderde: Geïntimeerden, hoofdelijk des dat (het hof leest): de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerden heeft voldaan aan appellante terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling tot de dag der algehele betaling.’
Bij brief van 2 mei 2014 van de griffier van dit hof zijn geïntimeerden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verzoek van appellante.
Het hof heeft van geïntimeerden geen reactie vernomen.
2. De gronden van de beslissing
1.
Het hof heeft in zijn arrest van 8 april 2014 de bestreden vonnissen van 30 augustus 2012 en 22 november 2012 van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Gouda tussen partijen gewezen vernietigd.
2.
Door de vernietiging van de hiervoor vermelde vonnissen is eveneens vernietigd de proceskostenveroordeling van appellante. Indien appellante de proceskosten in eerste aanleg aan geïntimeerde heeft betaald, heeft zij recht op terugbetaling aangezien er geen titel meer is voor de betaling. De advocaat van geïntimeerden dient dit te weten.
3.
Nu geïntimeerden weigeren om de proceskosten in eerste aanleg terug te betalen, heeft appellante recht en belang bij een beslissing op haar vooromschreven vordering.
3. Beslissing
Het hof:
vult het dictum van het arrest van 8 april 2014 gewezen onder nummer 200.121.589 als volgt aan:
veroordeelt geïntimeerden, hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerden heeft voldaan aan appellante terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit arrest tot de dag der algehele betaling.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Nievelt en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014 in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Zuivere aanvaarding in de zin van artikel 4:192 lid 1 BW. Etentje (€ 119,-) betaald ten laste van de nalatenschap. Geen daad van beheer en evenmin kosten van lijkbezorging. Derhalve sprake van zuivere aanvaarding met alle gevolgen vandien voor de latere beneficiare aanvaarding.
Partij(en)
GERECHTSHOF Den Haag
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.121.589
Zaak-rolnummer Rechtbank : 1138718 / CV EXPL 12-292
arrest van 8 april 2014
inzake
[erfgenaam een],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. E.W. Bosch te Honselersdijk,
tegen
[erfgenaam twee],
wonende te [woonplaats],
en
[erfgenaam drie],
wonende te[woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.L. Oudshoorn.
1. Het geding
Bij exploot 18 januari 2013 is appellante in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 30 augustus 2012 en 22 november 2012 van de rechtbank Den Haag, sector kanton, tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft appellante vier grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden.
Beide partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door appellante wordt gevorderd: dat het uw hof moge behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad: 1) de vonnissen van 30 augustus 2012 en 22 november 2012 van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Gouda, tussen partijen gewezen onder nummer 1138718 / CV EXPL 12-292, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van appellante, als geformuleerd in het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg en vermeerderd bij akte vermeerdering van eis alsnog toe te wijzen, 2) geïntimeerden, hoofdelijk des dat de ene betalende de ander bevrijdt, te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerden heeft voldaan aan appellante terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling tot de dag der algehele betaling, 3) geïntimeerden, hoofdelijk, des dat de ene betalende de ander bevrijdt, te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, waaronder mee begrepen de nakosten van € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over beiden te rekenen vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele betaling.
3. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof deze gezamenlijk.
Zuivere aanvaarding
4. De rechtsvraag die appellante heeft voorgelegd is, of geïntimeerden de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
5. In art 4:192 lid 1 BW is bepaald: “ Een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, aanvaardt daardoor de nalatenschap zuiver, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan”.
6. Voor de beantwoording van de vraag wat dient te worden verstaan onder gedragingen die ondubbelzinnig en zonder voorbehoud zijn gedaan is de volgende passage bij de Vaststellingswet van belang (MvA, Parl. Gesch. Boek 4 BW, p. 933 en 934) : “Een erfgenaam die, binnen de hem vergunde wettelijke termijn van beraad, met betrekking tot de op het ogenblik van erflaters overlijden van rechtswege op hem overgegane goederen der nalatenschap daden van beheer verricht, omdat hij (nog) niet van zins is de nalatenschap te verwerpen, kan - zeker als hij daarna definitief van verwerping afziet - moeilijk worden beschouwd als een zaakwaarnemer die zich inlaat met de behartiging van een anders belang. Beperkt hij zich tot de daden van beheer waartoe de wet een erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard bevoegd verklaard, dan behoort hij zijn keuzemogelijkheid niet te verspelen. Dat is wel het geval wanneer hij, gelijk vrijstaat aan erfgenamen die zuiver aanvaard hebben, over goederen der nalatenschap als heer en meester beschikt, of wanneer hij, eventueel in een andere vorm dan een verklaring ter griffie, duidelijk aan de schuldeisers der nalatenschap doet blijken dat hij de schulden der nalatenschap geheel voor zijn rekening te nemen”.
7. Op grond van het oude erfrecht werd niet als een daad van aanvaarding beschouwd: 1) daden betreffende de begrafenis, 2) het houden van toezicht, 3) daden dienende tot bewaring of om de nalatenschap bij voorraad te beheren. Naar het oordeel van het hof kunnen de hiervoor vermelde daden ook onder het huidige erfrecht niet aangemerkt worden als een daad waardoor de nalatenschap zuiver wordt aanvaard.
8. Appellante is het niet eens met de overweging van de rechtbank, dat uit het feit dat geïntimeerden op de sterfdag van erflaatster met vier personen op kosten van de nalatenschap voor een bedrag van in totaal € 119,-, tijdens het regelen van haar uitvaart hebben gegeten, niet ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat zij de nalatenschap van erflaatster hebben aanvaard.
9. Appellante is van mening dat geïntimeerden door deze gezamenlijke maaltijd in het restaurant “De Koperen Pan” te Delft, welke maaltijd ten laste is gebracht van het banksaldo van erflaatster, zich zodanig hebben gedragen dat zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
10. Door geïntimeerden is tegen deze stelling van appellante gemotiveerd verweer gevoerd. Geïntimeerden hebben de eenvoudige maaltijd genuttigd op de dag van het overlijden. Op deze dag hebben zij de uitvaart geregeld, zoals het verzamelen van adressen, het schrijven van enveloppen, het uitzoeken van een kist en het uitzoeken en bestellen van bloemen.
11. Het hof overweegt als volgt. Geïntimeerden hebben op de dag van overlijden van erflaatster op 9 maart 2008 ten laste van de nalatenschapsgelden een gezamenlijk eten met hun partners betaald. Voorts heeft geïntimeerde [erfgenaam twee] zijn vordering uit hoofde van het betalen van de kosten van de koffietafel bij voorrang ten laste van de nalatenschap gebracht. Voor zover die vordering als kosten van de lijkbezorging in overeenstemming met de omstandigheden van erflaatster is aan te merken, geldt dat geïntimeerde [erfgenaam twee] niet de rangorde van art.4:7 lid 2 BW heeft aangehouden en in zijn hoedanigheid van executeur zijn vordering geheel heeft betaald ten laste van de nalatenschap. Geïntimeerde [erfgenaam drie] heeft daarmee ingestemd.
12. Naar het oordeel van het hof kan het gezamenlijk eten van geïntimeerden bij gelegenheid van de voorbereiding van de uitvaart van erflaatster niet worden aangemerkt als een daad van beheer. Niet valt in te zien dat het gezamenlijk eten met hun partners kan worden aangemerkt als een beheershandeling ten behoeve van de nalatenschap. Hoe gering het bedrag ook in hun ogen is, zij hebben gelden van de nalatenschap echter wel verbruikt ten eigen behoeve en er aldus als heer en meester over beschikt. Indien de vordering uit hoofde van het betalen van de kosten van de koffietafel als kosten van de lijkbezorging kan worden aangemerkt, moet worden vastgesteld dat deze vordering zonder inachtneming van de vooromschreven rangorde is betaald ten laste van de nalatenschap met instemming van beide erfgenamen, de geïntimeerden. De vordering van appellante heeft als schuld van erflaatster (art.4:7 lid 1 letter a BW) immers gelijke rangorde. Voor zover als kosten van executele zijn aan te merken, geldt dat de vordering van appellante een hogere rangorde heeft (art.4:7 lid 2 slot BW). De betaling van de onderhavige vordering van [erfgenaam twee] is gedaan met volledige instemming van [erfgenaam drie]. Geïntimeerden beroepen zich op een nadien op 8 april 2008 gedane beneficiaire aanvaarding, maar toen hadden zij al – zonder dat er sprake was van beheershandelingen – beschikt over nalatenschapsgelden ten eigen behoeve. Uit de stukken volgt dat [erfgenaam drie] ook de uitvaart en de koffietafel heeft geregeld en derhalve mede opdrachtgeefster was.
13. Naar het oordeel van het hof hebben geïntimeerden de nalatenschap van erflaatster door hun gedragingen zuiver aanvaard.
14 Blijkens de aangifte voor destijds het recht van successie in de nalatenschap van erflaatster is de vordering van appellante vermeerderd met 6 % enkelvoudige rente vanaf 17 april 1999 door de executeur erkend. De gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft appellante na de gemotiveerde betwisting door geïntimeerden niet nader onderbouwd, zodat het hof deze vordering niet zal toewijzen.
13. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de grieven 2 en 3 geen verdere bespreking meer.
Proceskosten
14. Gezien de familierechtelijke verhoudingen zal het hof de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen van 30 augustus 2012 en 22 november 2012 van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Gouda tussen partijen gewezen;
veroordeelt geïntimeerden tot betaling aan appellante van een bedrag van € 11.072,80 vermeerderd met 6% enkelvoudige rente vanaf 17 april 1999;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Nievelt en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.