Hof 's-Hertogenbosch, 24-03-2022, nr. 20-002831-20
ECLI:NL:GHSHE:2022:2569
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-03-2022
- Zaaknummer
20-002831-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:2569, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑03‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:436
Uitspraak 24‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-002831-20
Uitspraak : 24 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 december 2020, parketnummer 02-003053-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20-002399-18, in de strafzaak tegen:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1992,
thans verblijvende in PI Zuid West - HvB De Torentijd te Middelburg.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van poging tot doodslag (primair tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag ter hoogte van
€ 6.404,77, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en veroordeling van de verdachte in de proceskosten. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 20-002399-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, gelast.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , voor de duur van 5 jaren, op straffe van 2 weken hechtenis per overtreding met een maximum van 6 maanden hechtenis.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de gevorderde materiële schade zal toewijzen en dat het hof ten aanzien van de gevorderde immateriële schade een hoger bedrag zal toewijzen dan het bedrag dat de rechtbank heeft toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de daarbij horende gijzeling.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 20-002399-18 gevorderd dat het hof deze vordering zal toewijzen.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Tevens heeft de verdediging bepleit dat het hof de door de advocaat-generaal gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , zal afwijzen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in verband met de bepleite vrijspraak. Indien het hof tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat het hof de vordering zal afwijzen, dan wel dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren en subsidiair dat het hof het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade zal matigen.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 20-002399-18 heeft de verdediging bepleit dat het hof deze vordering zal afwijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen: (vanuit een rijdende auto) twaalf, althans een of meerdere malen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die voornoemde [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] zich in een (rijdende) auto bevond) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
medeverdachte [medeverdachte] op of omstreeks 29 december 2019 te Roosendaal, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen: (vanuit een rijdende auto) twaalf, althans een of meerdere malen met een vuurwapen, heeft geschoten in de richting van die voornoemde [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] zich in een (rijdende) auto bevond) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest door: als bestuurder van een personenauto (waarin die [medeverdachte] zich bevond) een U-bocht te maken en (daarbij) naar die [slachtoffer] te rijden en/of (terwijl die [medeverdachte] meermalen, althans eenmaal in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten) die auto van [slachtoffer] te (blijven) achtervolgen en/of meermalen althans eenmaal (van achteren) te rammen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 december 2019 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (vanuit een rijdende auto) meerdere malen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die voornoemde [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] zich in een (rijdende) auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche De Markiezaten, onderzoek ZB2R019123 [naam] , opgemaakt door [verbalisant 8] , sluitingsdatum d.d. 9 september 2020, pagina 1 tot en met 430. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het primair bewezenverklaarde heeft begaan.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 december 2019, p. 29 t/m 31, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van poging doodslag door middel van het gebruik van een vuurwapen. Op 29 december 2019, omstreeks 01.55 uur, reed ik in mijn auto, met kenteken [kenteken 1] , over de Dijkrand in Roosendaal. Ik ging op bezoek bij mijn moeder, die woont aan de [adres 1] . Ik wilde de eerste afslag naar [straatnaam] nemen. 50 meter voor de afslag zag ik aan mijn rechterzijde op een parkeerpleintje een witte Seat Ibiza station model staan. Ik nam de eerste afslag naar rechts en reed [straatnaam] op. Hier parkeer ik altijd mijn auto als ik bij mijn moeder langs ga. Ik zag een lege parkeerplaats voor [adres 1] . Ik stopte iets voorbij het parkeervak, om door middel van fileparkeren mijn auto in het vak te zetten. Op dat moment zag ik dat vanuit de straat rechts dezelfde witte Seat Ibiza aan kwam rijden. Ik keek de auto in en zag dat er twee mannen in de auto zaten. Ik herkende deze mannen als zijnde [medeverdachte] en [verdachte 1] (het hof begrijpt: [verdachte 1] ) [verdachte 1] . Ik zag dat het voertuig naar links afsloeg, de [naam] op, en met flinke snelheid richting [straatnaam] reed. Ik zag dat het voertuig daar een U-bocht maakte en vervolgens in mijn richting over [straatnaam] reed. Ik liet mijn auto alvast een beetje rollen, want ik had het gevoel dat ze naar mij op zoek waren. Binnen enkele seconden was het voertuig vlak bij mij en kwam vervolgens links naast mij rijden. Ik keek naar links en zag dat het voorste raam van de Seat, aan de kant van de bijrijder, langzaam naar beneden ging. Toen het raam voor de helft was geopend, zag ik dat [medeverdachte] zijn rechterarm uit het raam stak. Ik zag dat hij in zijn hand een vuurwapen vasthield. Het vuurwapen was zwart van kleur en had een lange loop. Ik werd heel bang en mijn eerste gedachte was: ‘ik moet vluchten voor mijn leven!’. Ik dook richting de bijrijdersstoel van mijn auto en gaf plankgas. Ik hoorde tegelijkertijd heel dichtbij twee of drie knallen en besefte dat er op mij geschoten werd. Ik sloeg rechtsaf [straatnaam] op. Ik hoorde nog twee schoten. Toen ik ongeveer ter hoogte was van [straatnaam] , kreeg ik mijn telefoon te pakken en belde 112. Ondertussen bleef ik verder rijden over [straatnaam] en volgde de bocht mee naar links. Terwijl ik langs [naam] reed, zag ik dat de Seat heel dicht achter mij zat en dat hij een aantal keer tegen de achterzijde van mijn auto aan reed. Ik voelde dat mijn auto steeds naar voren werd geramd. Ook hoorde ik nog een paar knallen, er werd nog steeds geschoten. Ik bleef over [straatnaam] rijden tot aan [naam] . Vanaf het moment dat ik mijn auto wilde parkeren tot aan het moment dat ik bij [naam] aankwam, heb ik ongeveer 10 à 12 schoten gehoord en is mijn auto zeker 4 keer van achteren geramd. Bij het wijkcentrum sloeg ik rechtsaf, [straatnaam] op. Deze bleef ik volgen tot ik bij [straatnaam] was. Op [straatnaam] heeft de Seat mij nogmaals een keer geramd en hoorde ik nog een schot. Ik zag dat de Seat vlak voor [straatnaam] , linksaf [straatnaam] op reed. Daarna heb ik de Seat en de inzittenden niet meer gezien. Ik heb op [straatnaam] op de politie gewacht. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 28 mei 2020, p. 42 t/m 48, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op het moment dat hij op mij schoot stond hij minder dan 1 meter naast mij. Zijn raam ging open toen hij aan kwam rollen. Ik stond even stil, ik wist niet wat er gebeurde en wat ik meemaakte. Hij kwam naast mij rijden, raam ging omlaag en ik zag zijn arm naar buiten komen en gelijk werd er geschoten. Ik gaf toen gas en ben gelijk naar rechts de straat in gedraaid.
U houdt me voor dat ik heb verklaard dat het gaat om [verdachte 1] (het hof begrijpt hierna telkens: [verdachte 1] ). Dat klopt. Ik ken hem via [medeverdachte] . [verdachte 1] is zijn loopjongen en chauffeur. Ik ken [verdachte 1] . Ik wist al dat [verdachte 1] achter het stuur van die Seat zat. Hij boog voorover toen hij voorbij reed en hij keek mij nog aan.
U vraagt of ik de indruk heb dat er gericht op mij was geschoten. Hij stond nog geen meter van mij vandaan. Hij richtte op mij. Ik kreeg het pistool tot dicht op mijn hoofd gericht.
U vraagt welke kleding de schutter droeg. [medeverdachte] had een muts op, gezicht was zichtbaar, en hij had blote handen. Het was een zwarte muts, opgerold boven op zijn hoofd. Hij had geen bril op, geen bivakmuts, niets voor zijn gezicht. Het laatste wat ik zag was zijn gezicht. Hij had een trui aan, het was donker. Ik weet dat hij die trui vaker aan had. Ze hadden geen speciale kleding ofzo aangetrokken.
[verdachte 1] boog voorover en keek toen naar mij. Hij keek om [medeverdachte] heen om te kijken of ik in de auto zat. Ik herkende de baard van [verdachte 1] . Ik weet dat [verdachte 1] een trainingspak aan had. Normaal draagt hij een petje, maar die had hij toen ook niet op. Het trainingspak was donker. Ze waren allebei donker gekleed.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2019, p. 19-20, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik was op 29 december 2019, omstreeks 01.55 uur, doende met de incidenten afhandeling binnen het teamgebied Roosendaal in de gemeente Roosendaal. Ik hoorde van het operationeel centrum te Tilburg het verzoek om zware vesten aan te trekken in verband met een schietpartij aan [straatnaam] te Roosendaal. Ik hoorde dat een van de betrokkene in zijn voertuig stil stond op [straatnaam] ter hoogte van de moskee aldaar. In het voertuig zou [slachtoffer] zitten, wie zojuist zou zijn beschoten door een voor hem bekende genaamd [medeverdachte] , die is weg gereden in een witte Seat type Ibiza.
Ik trof op genoemde locatie op [straatnaam] een voertuig aan met gevaren verlichting, welke ons bij het zien direct wenkte. Ik herkende de bestuurder ambtshalve als [slachtoffer] , geboren 9 januari 1993, woonachtig [adres 5] . Ik zag dat [slachtoffer] zichtbaar geëmotioneerd en angstig was. Ik zag direct dat er twee schotinslagen in de bestuurdersdeur zaten. Ik hoorde dat [slachtoffer] mij het volgende vertelde: “Ik reed vanaf de [straatnaam] naar de woning van mijn moeder ( [adres 1] ). Ik zag dat er een auto mij tegemoet kwam, betrof een witte Seat, type Ibiza. Ik zag dat de bestuurder ene [verdachte 1] (het hof begrijpt: [verdachte 1] ) was en de bijrijder [medeverdachte] . Ik zag dat [medeverdachte] vanuit het voertuig een vuurwapen trok en op mij begon te schieten. Ik heb mijn auto in de eerste versnelling gezet en ben vol gas weggereden. Ik ben [straatnaam] opgereden en zag dat hij achter mij aankwam. Ik denk dat hij daar nog een aantal keer geschoten heeft. Hij heeft mij vervolgens ter hoogte van het [naam] nog een aantal keer geramd en geprobeerd mij klem te rijden om mij dood te schieten. Ik ben vervolgens weggereden in de richting van de moskee. Ik zag dat hij in de richting van [straatnaam] weg reed. Ik heb meteen de politie gebeld.”
Ik herken de namen van de personen die [slachtoffer] mij noemde ambtshalve als:
- Bestuurder [verdachte 1] , geboren [geboortedag 1] 1992, woonachtig [adres 2] .
- Bijrijder [medeverdachte] , geboren [geboortedag 2] 1995, woonachtig [adres 2] .
Ik herken het genoemde voertuig ambtshalve als een witte merk Seat, type Ibiza ST, welke eigendom is van een verhuurbedrijf, welke in gebruik is bij [medeverdachte] . Ik ben ambtshalve bekend dat er een conflict gaande is tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] . Ik hoorde later dat collega [naam] aanvulde dat het kenteken van deze merk Seat, type Ibiza ST, betreft te zijn [kenteken 2] , op naam van autoverhuurbedrijf [bedrijf 1] , gevestigd [adres 3] .
Ik heb het voertuig, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , waarin het slachtoffer [slachtoffer] reed, in beslag genomen in verband met de schotinslagen voor technisch onderzoek. Ik trof op het politiebureau aan [straatnaam] te Roosendaal in de deuropening van de bestuurdersdeur, van het voertuig [kenteken 1] , een projectiel aan welke afkomstig is uit een vuurwapen. Ik heb deze middels een DNA-kit veiliggesteld.
4. Het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, p. 281, inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 6]
Datum en tijd: 29 december 2019 te 02.35 uur
Volgnummer 1
Goednummer: PL2000-2019311428-2138183
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Munitie (Mund Projectiel)
Spooridentificatienummer: AAMA0220NL
Bijzonderheden: aangetroffen in voertuig [kenteken 1] na schietpartij
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 december 2019, p. 25, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Vandaag, 29 december 2019, omstreeks 01.57 uur, werd er bij het operationeel centrum te Tilburg gemeld dat er zojuist een schietpartij had plaatsgevonden in Roosendaal. Naar aanleiding van deze schietpartij werden wij gestuurd naar [straatnaam] te Roosendaal alwaar er mogelijk geschoten was nabij de woning aan [straatnaam] te Roosendaal. Wij kregen het verzoek om daar te zoeken naar patroonhulzen welke daar mogelijk nog op de straat konden liggen. Door mij, [verbalisant 2] , werd op de straat, het geasfalteerde gedeelte voor de woning aan [straatnaam] , een koperkleurige huls aangetroffen. Ik zag dat deze huls al was afgeschoten aangezien het slaghoedje al was ingedrukt door de slagpin van een vuurwapen. Tevens zag ik dat de kogelkop niet meer op de huls aanwezig was. Ik zag dat op de achterzijde van de huls de volgende tekst stond vermeld ‘7.65 MM PARA’. De aangetroffen huls is door mij, [verbalisant 2] , inbeslaggenomen en veiliggesteld.
6. Het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, p. 280, inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 7]
Datum en tijd: 29 december 2019 te 02.45 uur
Volgnummer 1
Goednummer: PL2000-2019311428-2138171
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Munitie (Mund Huls)
Kaliber: 7.65 mm
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2019, p. 74-75, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
Op 29 december 2019, omstreeks 01.55 uur, vond op [straatnaam] te Roosendaal en de directe omgeving een schietincident plaats. Door [slachtoffer] werd aangifte gedaan van het feit dat hij was beschoten door de inzittenden van een witte Seat Ibiza. [slachtoffer] verklaarde wat de route was die hij had gereden, terwijl hij werd achtervolgd door de Seat Ibiza. Deze route was via [straatnaam] , [straatnaam] en [straatnaam] naar [straatnaam] . Alle genoemde wegen zijn gelegen in de gemeente Roosendaal. Op 29 december 2019, omstreeks 09.15 uur, hebben wij de door [slachtoffer] genoemde route lopend afgelegd. Op [straatnaam] ter hoogte van pand 171 troffen wij een koperkleurige huls aan. Deze huls lag op de rijbaan op de rijstrook in de richting van [straatnaam] . Deze huls werd door ons ter plaatse in inbeslaggenomen. Op [straatnaam] ter hoogte van pand 365 troffen wij een koperkleurige huls aan. Deze huls lag op de rijbaan op de rijstrook in de richting van [straatnaam] . Deze huls werd door ons ter plaatse in inbeslaggenomen. Op [straatnaam] ter hoogte van pand 268 troffen wij auto-onderdelen aan. Deze lagen op de rijbaan op de rijstrook in de richting van [straatnaam] . Het betroffen onder andere delen van een wieldop. Later bleek dit een deel van de wieldop van het linker voorwiel van de auto van [slachtoffer] te zijn. Tenslotte troffen wij op de kruising van [straatnaam] en [straatnaam] ook auto-onderdelen aan. Dit betroffen onder andere omlijstingen van kentekenplaten met daarop reclame-uitingen. Later bleek dat deze onderdelen de omlijsting betrof van de achterzijde van de kentekenplaat van de auto van [slachtoffer] en de omlijsting van de voorzijde van de bovengenoemde Seat.
8. Het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, p. 283, inhoudende:
Inbeslagneming
Datum en tijd: 29 december 2019 te 09.30 uur
Volgnummer 1
Goednummer: PL2000-2019311428-2138307
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Munitie (Huls)
Bijzonderheden: ter hoogte van [straatnaam]
9. Het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, p. 284, inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [straatnaam] ter hoogte van nummer 365 te Roosendaal
Datum en tijd: 29 december 2019 te 09.45 uur
Volgnummer 1
Goednummer: PL2000-2019311428-2138420
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Munitie (Mund Huls)
10. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2019, p. 28, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik was op 29 december 2019, omstreeks 05.45 uur, doende met de incidenten afhandeling binnen het teamgebied Roosendaal. Ik was naar [straatnaam] te Roosendaal gereden. Dit in verband met de schietpartij op [straatnaam] te Roosendaal. Ik hoorde dat slachtoffer [slachtoffer] aangaf dat hij het voertuig met kenteken [kenteken 2] , een witte Seat type Ibiza ST, uit het oog verloren was ter hoogte van [straatnaam] te Roosendaal, nadat er op hem geschoten was. Ik trof het voertuig met kenteken [kenteken 2] , een witte Seat type Ibiza ST, aan in een parkeervak tegenover de woning [straatnaam] te Roosendaal. Ik zag dat het voertuig aan de voorzijde beschadigd was, wat overeenkomt met de aangifte van slachtoffer [slachtoffer] dat zijn voertuig geramd is. Ik zag dat er vanuit [straatnaam] , kruising [straatnamen] , tevens de locatie waar slachtoffer [slachtoffer] omschrijft het voertuig kwijt te zijn geraakt, een spoor op het wegdek zichtbaar was. Ik zag dat dit slipsporen van een auto betroffen. Ik zag dat de slipsporen vanuit [straatnaam] te volgen waren. Ik zag dat het slipspoor ter hoogte van [straatnaam] linksaf [straatnaam] opliepen en vervolgens ter hoogte van [straatnaam] rechtsaf vervolgt [straatnaam] op. Ik zag dat de slipsporen doorliepen tot aan het parkeervak alwaar het voertuig met kenteken [kenteken 2] weggezet was, ter hoogte van [straatnaam] .
11. Het proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel (Volkswagen [kenteken 1] ) d.d. 3 april 2020, p. 82 t/m 84, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Voertuig
Goednummer: PL2000-2019311428-1694706
Voertuig: personenauto
Merk/type: Volkswagen Polo
Kleur: zwart
Kenteken: [kenteken 1]
Bevindingen
Tijdens het ingestelde onderzoek heb ik het volgende waargenomen en bevonden. Ik zag dat het voertuig aan de buitenzijde meerdere beschadigingen had:
- de voorband aan de bestuurderszijde was lek;
- de bumper aan de achterzijde van het voertuig was beschadigd;
- de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig ontbrak.
In het portier aan de bestuurderszijde zag ik schuin boven elkaar twee ronde beschadigingen. Ik zag dat een van de twee ronde beschadigingen zich ongeveer in het midden van het portier bevond (#01). Aan de uiterlijke kenmerken kon ik concluderen dat dit gat van buiten naar binnen was ontstaan en zeer waarschijnlijk een schotbeschadiging betrof. Ten opzichte van het eerste gat bevond zich schuin onder aan de linkerzijde een tweede ronde beschadiging (#02). Aan de uiterlijke kenmerken kon ik concluderen dat dit gat van buiten naar binnen was ontstaan en zeer waarschijnlijk een schotbeschadiging betrof. Door mij werd het portier van de bestuurderszijde geopend. Aan de binnenzijde van het portier trof ik links ter hoogte van het opbergvakje een ronde beschadiging. Aan de onderzijde van de binnenzijde van het portier zag ik een ronde beschadiging. Ik zag dat een deel van het kunststof van het portier uitpuilde. Door mij werden de schotbeschadigingen in het bestuurdersportier gesondeerd. Ik zag dat de beschadiging links naast het opbergvakje aan de binnenzijde van het portier een doorschotbeschadiging betrof van schotbeschadiging #01 aan de buitenzijde van het portier. Ik zag dat de beschadiging aan de onderzijde van de binnenzijde van het portier een doorschotbeschadiging betrof van schotbeschadiging #02 aan de buitenzijde van het portier. Ter hoogte van de verstelgrendel van de bestuurdersstoel, trof ik in het zitkussen een ronde beschadiging. Aan de rechter voorzijde van het zitkussen trof ik eveneens een ronde beschadiging aan. Door middel van sonderen kan geconcludeerd worden dat de beschadiging in het zitkussen een doorschotbeschadiging betrof van schotbeschadiging #01. In de dorpel van de bestuurderszijde trof ik in het carrosserie een beschadiging aan. Deze beschadiging was zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de doorschotbeschadiging van #02. Door mij werd het voetenmatje aan de bestuurderszijde verplaatst. Onder het voetenmatje werd door mij ter hoogte van de linker bovenzijde een projectiel aangetroffen. Zeer waarschijnlijk was dit projectiel afkomstig van schotbeschadiging #01 daar collega's van de BPZ direct bij de melding een projectiel hadden veiliggesteld welke zich in de dorpel aan de bestuurderszijde bevond. Door mij werd het projectiel op de vloer aan de bestuurderszijde veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAMH5556NL. In de bumper aan de linker achterzijde van het voertuig zag ik een ronde beschadiging (#03). Aan de uiterlijke kenmerken kon ik concluderen dat dit gat van buiten naar binnen was ontstaan en zeer waarschijnlijk een schotbeschadiging betrof. Aan de rechter binnenzijde van de wielkast van de linker achterband zag ik een beschadiging, welke zeer waarschijnlijk een doorschotbeschadiging betrof van schotbeschadiging #03. Zeer waarschijnlijk is het projectiel tijdens het incident op de band afgeketst.
12. Het geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, p. 276, inhoudende:
Inbeslagneming
Datum en tijd: 29 december 2019 te 12.30 uur
Volgnummer 1
Goednummer: PL2000-2019311428-2138474
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Munitie (Mund Projectiel)
Spooridentificatienummer: AAMH5556NL
Bijzonderheden: op vloer bij koppeling [kenteken 1]
13. Het proces-verbaal ontvangen DNA-kits DNA-kit 636556 en 690997 d.d. 14 april 2020, p. 220-221, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 30 december 2019 ontving ik DNA-kit 636556 met daarin een huls die was veiliggesteld tijdens het onderzoek ingevolge van een schietincident.
Goednummer: PL2000-2019311428-2138171
SIN: AAIE4635NL
Object: Munitie (Mund Huls)
14. Het proces-verbaal ontvangen DNA-kits DNA-kit 608000 en 6080001 (het hof begrijpt: 608001) d.d. 14 april 2020, p. 228-229, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 7 januari 2020 ontving ik respectievelijk DNA-kit 608000 en 608001 met daarin hulzen die waren veiliggesteld tijdens het onderzoek ingevolge een schietincident.
Goednummer: PL2000-2019311428-2138307
SIN: AAGT7476NL
Object: Munitie (Mund Huls)
Bijzonderheden: ter hoogte van [straatnaam]
Goednummer: PL2000-2019311428-2138420
SIN: AAGT7475NL
Object: Munitie (Mund Huls)
Bijzonderheden: ter hoogte van [straatnaam]
15. Het relaas proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 29 juni 2020, p. 162 t/m 173, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
(pagina 165 en 166)
Op 29 december 2019 werden door collega’s van Basisteam Roosendaal op verschillende locaties waar het schietincident zou hebben plaatsgevonden munitieonderdelen aangetroffen.
DNA-kit 636556 - Huls SIN AAIE4635NL
In deze DNA-kit werd een koperkleurige huls aangetroffen. Op de bodemstempel stond de volgende tekst: ‘PPU 7,65 mm PARA’. Er werd gezien dat het slaghoedje ingedrukt was waardoor geconcludeerd kon worden dat de huls afgeschoten was.
DNA-kit 608000 - Huls SIN AAGT7476NL
In deze DNA-kit werd een koperkleurige huls aangetroffen. Op de bodemstempel stond de volgende tekst: ‘PPU 7,65 mm PARA’. Er werd gezien dat het slaghoedje ingedrukt was waardoor geconcludeerd kon worden dat de huls afgeschoten was.
DNA-kit 608001 - Huls SIN AAGT7475NL
In deze DNA-kit werd een koperkleurige huls aangetroffen. Op de bodemstempel stond de volgende tekst: ‘PPU 7,65 mm PARA’. Er werd gezien dat het slaghoedje ingedrukt was waardoor geconcludeerd kon worden dat de huls afgeschoten was.
16. Het rapport ‘Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Roosendaal op 29 december 2019’ van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2020.02.26.135, d.d. 18 juni 2020 door ing. [naam] , p. 273 t/m 275, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN | Omschrijving SVO's zoals op aanvraag |
AAGT7475NL | Munitie (Mund Huls) |
AAGT7476NL | Munitie (Mund Huls) |
AAIE4635NL | Munitie (Mund Huls) |
AAMA0220NL | Munitie (Mund Projectiel) |
AAMH5556NL | Munitie (Mund Projectiel) |
Toelichting: De projectielen [AAMA0220NL en AAMH5556NL] worden in de verdere rapportage kogels genoemd.
Vraagstelling
1. Zijn de verschoten munitiedelen afkomstig uit één of meerdere vuurwapens?
Vooronderzoek
Hulzen
De ontvangen drie hulzen, kaliber 7,65mm Parabellum, zijn omschreven in tabel 2.
Tabel 2 Omschrijving hulzen
SIN | Bodemstempel | Merk |
AAGT7475NL, -76NL en AAIE4635NL | PPU 7.65mm PARA | Prvi Patrizan |
Kogels
De ontvangen twee kogels, het best passend bij kaliber 7,65mm Parabellum, zijn omschreven in tabel 3.
Tabel 3 Omschrijving kogels
SIN | Omschrijving | Massa (gram3) | Systeemsporen |
AAMA0220NL | Kogel | 5,75 | 6 naar rechts gerichte groeven 0,5 - 0,7 |
AAMH5556NL | Kogel | 6,00 | 6 naar rechts gerichte groeven 0,5 - 0,7 |
Resultaat/conclusie
1. De resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht wanneer de drie hulzen [AAGT7475NL, -76NL en AAIE4634NL (het hof begrijpt: AAIE4635NL)] zijn verschoten met één vuurwapen. De resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht wanneer de twee kogels [AAMA0220NL en AAMH5556NL] zijn verschoten uit de loop van één vuurwapen.
17. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2019, p. 111-112, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] :
Op 29 december 2019, omstreeks 13.45 uur, stelden wij naar aanleiding van een schietincident te Roosendaal op de [straatnaam] en Barietdijk/Bergkristaldijk een nader onderzoek in aan een tweetal bij dit incident betrokken voertuigen. Dit onderzoek vond plaats bij het takelbedrijf van [naam] aan [straatnaam] te Roosendaal. Wij zagen dat daar zich een tweetal personenauto’s bevonden.
Wij zagen dat een personenauto van het merk Volkswagen, type Polo, kleur zwart voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] aan de achterzijde en achterbumper schade vertoonde. Verder zagen wij dat aan de achterzijde geen kentekenplaat meer op het voertuig aanwezig was. Wij zagen dat een gedeelte van de zwarte kunststofplaat, welke aan de achterzijde onder de kentekenplaat zat beschadigd was, en wij zagen dat op deze onderplaat nog een gedeelte van reclame voor een autobedrijf aanwezig was. Wij zagen dar er op deze plaat nog met witte letters de tekst ‘ [naam] ’ aanwezig was. De rest van de plaat was beschadigd. Daar wij op 29 december 2019, omstreeks 10.00 uur, op de kruising te Roosendaal van [straatnamen] in het kader van het onderzoek naar het schietincident een onderzoek hadden verricht, en wij diverse verse sporen op het wegdek aantroffen, waaronder stukjes van een onderplaat/omlijsting van een kentekenplaat met reclame, hebben wij met deze stukjes een schade inpassing gedaan. Wij zagen dat het op het wegdek van [straatnamen] aangetroffen zwarte stukje plastic de tekst: ‘ [naam] ’ bevatte en dat dit stukje exact overeenkwam met het ontbrekende stuk op de kentekenplaathouder/omlijsting. Het door ons op de rijbaan aangetroffen stukje behoorde bij het gedeelte wat op de achterzijde van de Volkswagen Polo was bevestigd. Tevens hadden wij eerder op [straatnaam] enkele verse sporen/resten aangetroffen van een wieldop. Deze waren eveneens veilig gesteld en kwamen overeen met de wieldoppen welke op de Polo zaten. Wij zagen verder dat de wieldop van het linker voorwiel geheel ontbrak en dat de band welke om de velg van het linker voorwiel (bestuurderszijde) zat geheel aan flarden was gereden.
Wij zagen dat een personenauto van het merk Seat type Ibiza, station model, wit van kleur voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] , aan de voorzijde verse schade vertoonde aan de voorbumper en motorkap. Wij zagen dat de omlijsting van de kentekenplaat aan de voorzijde alsmede de kentekenplaat zelf schade vertoonden. De omlijsting was bijna geheel verdwenen. Wij zagen dat deze Seat aan de achterzijde was voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] , en wij zagen dat aldaar een omlijsting om de kentekenplaat was aangebracht met de reclame tekst ‘ [bedrijf 2] [telefoonnummer 1] ’. Tijdens ons eerder genoemde onderzoek op [straatnamen] hadden wij eveneens wat stukjes plastic aangetroffen afkomstig van een omlijsting van een kentekenplaat met daarop de tekst: ‘ [naam] ’ Het was derhalve aannemelijk dat deze stukjes afkomstig waren van de voorzijde van de Seat.
18. Het proces-verbaal technisch onderzoek d.d. 10 april 2020, p. 203 t/m 219, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [naam] :
(pagina 205)
Voertuigonderzoek:
Kenteken: [kenteken 2]
Merk: Seat
Type: Ibiza
Kleur: wit
(pagina 213)
Kenteken: [kenteken 1]
Merk: Volkswagen
Type: Polo
Kleur: zwart
(pagina 216)
Schade inpassing
Ik heb de beide voertuigen in een positie gebracht, waarbij het schadebeeld van beide voertuigen nagenoeg overeen kwam. Bij deze schade inpassing zag ik, dat het schade beeld van beide betrokken voertuigen, qua hoogte overeen kwam.
(pagina 218)
Conclusie
Uit het aangetroffen schadebeeld welke na onderzoek bij beide voertuigen werd aangetroffen kan de volgende vermoedelijke toedracht worden geconcludeerd.
- de Seat bevond zich voor of tijdens de aanrijding in rechtuit gaande positie;
- de Volkswagen bevond zich voor of tijdens de aanrijding in rechtuit gaande positie;
- gezien de sporenoverdracht zijn beide voertuigen met elkaar in contact geweest.
19. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2020, p. 76, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op 29 december 2019 vond er omstreeks 01.57 uur een schietpartij plaats op de [straatnaam] te Roosendaal. Naar aanleiding van een ingesteld buurtonderzoek bleek dat er aan de voorzijde van de woning [straatnaam] te Roosendaal een camera bevestigd was. Deze camera was gericht op [straatnaam] en de overzijde, [straatnaam] alwaar de schietpartij was begonnen. Door mij werden deze camerabeelden bekeken. Hierop was het volgende te zien:
- Om 01.55.21 uur komt er een kleine zwarte auto [straatnaam] inrijden. Deze auto stopt en verdwijnt uit het zicht vanwege een boom die het zicht verder belemmerd;
- Om 01.55.29 uur komt er een witte auto via [straatnaam] inrijden;
- Om 01.55.51 uur rijdt de witte auto, een stationwagen model, via [straatnaam] weer [straatnaam] in. De witte auto stopt ter hoogte van de voornoemde zwarte auto;
- Om 01.55.59 uur rijdt de zwarte auto weg verder [straatnaam] in en wordt gevolgd door de witte stationwagen. Beide voertuigen slaan rechtsaf verder [straatnaam] in en verdwijnen uit beeld.
20. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2020, p. 149, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Middels een vordering werd van het bedrijf [bedrijf 1] te Roosendaal, een huurovereenkomst en bijbehorende factuur ontvangen, betreffende de huur van de personenauto, merk Seat Ibiza ST, voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Uit de huurovereenkomst bleek het navolgende:
- als gebruiker stond de personalia van verdachte [medeverdachte] vermeld;
- de huurovereenkomst werd aangegaan en ondertekend op 23 december 2019;
- de huurperiode betrof 23 december 2019, 15 uur t/m 30 december 2019, 15 uur;
- de gehuurde auto betrof een Seat Ibiza, kleur wit, kenteken [kenteken 2] ;
- het opgegeven rijbewijsnummer stond op naam van verdachte [medeverdachte] ;
- de gebruiker ondertekende de overeenkomst met de naam: [medeverdachte] .
Uit de factuur bleek het navolgende:
- de factuur datum betrof van 23 december 2019;
- de factuur betrof een bedrag van € 280,01;
- de factuur was ondertekend door: [medeverdachte] .
21. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2020, p. 296-297, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op 4 januari 2020 werd verdachte [medeverdachte] buiten heterdaad aangehouden in verband met het schietincident, gepleegd te Roosendaal op 29 december 2019. [medeverdachte] was ten tijde van zijn aanhouding in het bezit van twee mobiele telefoons van het merk Nokia, beide van het model TA-1034.
Uit een analyse van de historische gegevens is gebleken dat alleen de IMEI-nummers [nummer] (toestel 1) en [nummer] (toestel 2) actief zijn geweest over de gevraagde periode. Uit analyse is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (No hit Ciot) gekoppeld is aan IMEI-nummer [nummer] . Aan het IMEI-nummer [nummer] is het telefoonnummer [nummer] (No-hit Ciot) (het hof begrijpt: gekoppeld).
[telefoonnummer 2]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] heeft op 29 december 2019 voor het laatst contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] om 00.57 uur, zijnde een uitgaand gesprek. Uit bevraging bij het CIOT is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 3] op naam staat van het bedrijf [bedrijf 3] , gevestigd aan de [adres 4] . De gespreksduur betrof 55 seconden.
22. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 maart 2022, voor zover inhoudende:
Ik heb vaker in de Seat Ibiza gezeten en gereden met [medeverdachte] , wij maakten daar beiden gebruik van. Ik was erbij toen [medeverdachte] een bestelling plaatste bij [bedrijf 3] . Wij zijn daar samen in de Seat Ibiza naartoe gegaan.
23. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 maart 2022, voor zover inhoudende:
[verdachte 1] en ik maakten allebei gebruik van de gehuurde Seat Ibiza. Op 29 december 2019 rond 01.00 uur of 01.30 uur heb ik [bedrijf 3] , een dönerzaak, gebeld met een bestelling en [verdachte 1] en ik zijn daar samen in de Seat Ibiza naartoe gegaan.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het primair bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Op basis van de bovenstaande gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Schietincident en achtervolging
Op 29 december 2019 omstreeks 01.55 uur heeft verbalisant [verbalisant 1] het verzoek gekregen naar [straatnaam] te gaan in verband met een schietpartij aan [straatnaam] te Roosendaal. Aldaar aangekomen heeft de verbalisant aangever [slachtoffer] aangetroffen, wie zichtbaar geëmotioneerd en angstig was. De verbalisant zag dat er twee schotinslagen in de bestuurdersdeur zaten en heeft in deuropening van de bestuurdersdeur een projectiel aangetroffen. Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte, die kort na het incident is afgelegd, – kort weergegeven – verklaard dat vanuit de witte Seat Ibiza, bestuurd door [verdachte 1] , 10 tot 12 keer op hem is geschoten door de bijrijder [medeverdachte] en dat tijdens de door hen ingezette achtervolging zijn auto een aantal keer door de Seat Ibiza is geramd.
Het in de aangifte door [slachtoffer] beschreven schietincident en de daaropvolgende achtervolging vinden steun in de camerabeelden, welke zijn gemaakt vanaf de voorzijde van de woning aan [straatnaam] te Roosendaal. Op deze camerabeelden is namelijk onder andere te zien dat op het door aangever [slachtoffer] genoemde tijdstip een kleine zwarte auto, waarvan het hof op basis van voormelde bewijsmiddelen vaststelt dat dit de auto van de aangever betreft, [straatnaam] in komt gereden, en dat vervolgens een witte auto, waarvan het hof op basis van de bewijsmiddelen vaststelt dat dit de Seat Ibiza betreft, via [straatnaam] komt ingereden, om kort daarna weer via [straatnaam] in te rijden en ter hoogte van de zwarte auto te stoppen en dat enkele seconden later de zwarte auto wegrijdt verder [straatnaam] in, gevolgd door de witte auto.
Voorts vindt het door [slachtoffer] beschreven schietincident en de daaropvolgende achtervolging bevestiging in verscheidene objectieve onderzoeksresultaten.
Zo blijkt uit de hiervoor weergegeven gebezigde bewijsmiddelen dat voor de woning aan [straatnaam] te Roosendaal een huls is aangetroffen. Voorts is gebleken dat op de door aangever [slachtoffer] genoemde route op [straatnaam] ter hoogte van nummers 171 en 365 twee hulzen zijn aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat deze hulzen zijn afgeschoten, gelet op dat de slaghoedjes waren ingedrukt. Daarnaast is uit indicatief onderzoek van het NFI gebleken dat de resultaten van het onderzoek kunnen worden verwacht als de drie hulzen zijn verschoten met één vuurwapen. Daarnaast zijn ter hoogte van nummer 268 op [straatnaam] auto-onderdelen aangetroffen, evenals op de kruising van [straatnaam] en [straatnaam] . Tevens is het hof gebleken dat op [straatnaam] , de locatie waar aangever [slachtoffer] de Seat Ibiza voor het laatst heeft gezien, ter hoogte van nummer 117 een witte Seat Ibiza ST met kenteken [kenteken 2] is aangetroffen, evenals slipsporen, welke slipsporen terug te volgen waren naar de [straatnaam] , kruising [straatnamen] .
Zoals uit de hiervoor weergegeven gebezigde bewijsmiddelen blijkt, is de auto van aangever [slachtoffer] onderworpen aan forensisch onderzoek en zijn in het portier van de bestuurderszijde twee schotbeschadigingen aangetroffen, waarvan naast het opbergvakje van het portier en in het zitkussen van de bestuurdersstoel doorschotbeschadigingen zijn aangetroffen. Tevens is op de vloer aan de bestuurderszijde een projectiel aangetroffen en is in de bumper aan de linker achterzijde eveneens een schotbeschadiging aangetroffen, welk gegeven naar het oordeel van het hof steun geeft aan de verklaring van aangever [slachtoffer] dat tijdens de achtervolging ook nog op zijn auto is geschoten. Uit indicatief onderzoek van het NFI is gebleken dat de resultaten van het onderzoek kunnen worden verwacht als de twee aangetroffen projectielen (ook wel kogels genoemd) (het projectiel op de vloer aan de bestuurderszijde en het projectiel in de deuropening van de bestuurdersdeur) zijn verschoten uit de loop van één vuurwapen.
Daarnaast is gebleken dat de auto van aangever [slachtoffer] en de voornoemde Seat Ibiza meerdere beschadigingen hadden en zijn enkele onderdelen terug te herleiden naar de auto van de aangever en is het aannemelijk dat enkele hiervoor vermelde aangetroffen auto-onderdelen van de Seat Ibiza afkomstig zijn. Tevens is uit het aangetroffen schadebeeld gebleken dat de auto van aangever [slachtoffer] en de Seat Ibiza met elkaar in contact zijn geweest.
Tussenconclusie
Het hof is op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat het door [slachtoffer] beschreven schietincident en de daaropvolgende achtervolging bevestiging vindt in verscheidene objectieve onderzoeksresultaten en het hof acht de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien hiervan dan ook geloofwaardig. Gelet hierop is voor het hof vast komen te staan dat op de auto van aangever [slachtoffer] op 29 december 2019 te Roosendaal, terwijl [slachtoffer] zich in deze (rijdende) auto bevond, vanaf een korte afstand met een vuurwapen meerdere schoten zijn gelost door de bijrijder van bovengenoemde Seat Ibiza, terwijl [slachtoffer] doende was met het parkeren van zijn auto. Voorts is voor het hof vast komen te staan dat hierna een achtervolging heeft plaatsgevonden en dat hierbij wederom schoten zijn gelost, waarbij de auto van aangever [slachtoffer] is geraakt en tevens is geramd door voornoemde Seat Ibiza.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of, zoals aangever [slachtoffer] heeft verklaard, de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich ten tijde van het schietincident en de daaropvolgende achtervolging in de Seat Ibiza hebben bevonden en derhalve de chauffeur en de schutter betreffen.
Verweren verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is in het dossier om te komen tot een bewezenverklaring. Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte heeft de verdediging – kort weergegeven, voor zover van belang – het navolgende aangevoerd:
De verklaringen van aangever [slachtoffer] zijn onbetrouwbaar, nu de aangever een (groot) belang heeft om een belastende verklaring af te leggen omtrent medeverdachte [medeverdachte] , gelet op het tussen hen lopende conflict. De aangever kan de bestuurder van de Seat Ibiza niet, dan wel enkel een silhouet, hebben gezien en kan niet hebben geconstateerd wie deze persoon was en gelet daarop heeft hij gereconstrueerd wie dit moet zijn geweest.
Uit het gegeven dat medeverdachte [medeverdachte] om 00.57 uur naar [bedrijf 3] heeft gebeld, kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte en [medeverdachte] aldaar tezamen op een later tijdstip dan 21.30 uur – 22.30 uur hebben gegeten en gelet op de omstandigheid dat de verdachte om 00.56 uur naar [medeverdachte] heeft gebeld en slechts 1 minuut later door [medeverdachte] naar [bedrijf 3] is gebeld, is het zeer onwaarschijnlijk dat de verdachte in de aanwezigheid van [medeverdachte] was ten tijde van dit laatste telefoongesprek.
De omstandigheid dat in de Seat Ibiza slechts één DNA-spoor (op de PA-zonneklep) van de verdachte is aangetroffen kan niet bijdragen aan het bewijs en de omstandigheid dat geen DNA van de verdachte onder andere op het stuur is aangetroffen is ontlastend. Daarnaast is er geen DNA van de verdachte op de hulzen aangetroffen.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij de auto onder bedreiging heeft moeten afstaan, vindt steun in het dossier, onder andere in de omstandigheid dat op basis van het DNA-onderzoek in de auto DNA is aangetroffen van verder onbekend gebleven personen, dat er een baken/tracker is aangetroffen en dat de verdachte al vanaf zijn eerste verhoor hieromtrent heeft verklaard.
Er zijn aanwijzingen in het dossier aanwezig dat aangever [slachtoffer] de schietpartij in scene heeft gezet, gelet op de lage schotinslagen, de discrepanties tussen de verklaringen van aangever en de camerabeelden, zijn kennis over het vuurwapen en de camera’s in de omgeving.
De verdachte heeft een alibi, nu uit het onderzoek in zijn laptop is gebleken dat op 29 december 2019 om 01.03 uur is ingelogd. Dat de moeder van de verdachte afwijkend heeft verklaard over die nacht is gelegen in de omstandigheid dat deze verklaring ruim 6 maanden na het tenlastegelegde is afgelegd en zij zenuwachtig was.
In de verklaringen van de moeder van aangever [slachtoffer] kan geen steun worden gevonden voor de betrokkenheid van de verdachte.
Er is niet voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ten aanzien van de (onbetrouwbare) verklaringen van aangever [slachtoffer] is geen enkel steunbewijs voorhanden in het dossier.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Betrokkenheid verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Tijdens zijn verhoren bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft medeverdachte [medeverdachte] telkens verklaard dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. In de kern komen zijn verklaringen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep erop neer dat hij en de verdachte de Seat Ibiza hebben gehuurd en zij daar beiden gebruik van maakten, dat zij in de nacht van het incident omstreeks 01.00 uur of 01.30 uur een bestelling hebben geplaatst bij [bedrijf 3] , een dönerzaak, in Roosendaal, hun bestelling daar hebben opgehaald met voornoemde Seat Ibiza en dat de verdachte hem vervolgens heeft afgezet en de auto heeft meegenomen.
Ook de verdachte heeft verklaringen afgelegd omtrent het tenlastegelegde tijdens zijn verhoren bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. In de kern komt de inhoud van zijn verklaringen erop neer dat hij en de medeverdachte [medeverdachte] gebruik maakten van de door hen gehuurde Seat Ibiza en dat hij en de verdachte de avond voor het tenlastegelegde bij [bedrijf 3] in Roosendaal zijn geweest. De verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij na het bezoek aan [bedrijf 3] medeverdachte [medeverdachte] heeft afgezet en dat hij vervolgens de Seat Ibiza onder bedreiging heeft moeten afstaan nabij de straat van zijn ouders, [straatnaam] De verdachte heeft verklaard dat dit zich omstreeks 22.00 uur à 23.00 uur heeft afgespeeld en dat hij vervolgens is gaan gamen op zijn laptop.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat dit alternatief geschetste scenario door de verdachte ongeloofwaardig is. De door de verdachte afgelegde verklaringen bevatten op verschillende punten tegenstrijdigheden. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij zijn auto heeft moeten afstaan aan één persoon, ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat het om twee personen ging en ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard zich niet te kunnen herinneren om hoeveel personen het gaat. Daarnaast heeft hij bij de politie een signalement gegeven van de persoon die de auto van hem heeft afgenomen, terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep geen beschrijving meer kon geven van deze persoon. Tevens heeft hij op 4 januari 2020 bij de politie verklaard dat hij zijn laptop bij zijn oma heeft opgehaald en vervolgens naar zijn ouders is gegaan om te gamen, terwijl hij later heeft verklaard dat hij direct na het afzetten van de verdachte naar zijn ouders is gegaan. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij die nacht koffie heeft gezet voor zijn moeder, terwijl uit de verklaring van de moeder van de verdachte, getuige [getuige 1] , volgt dat zij de verdachte die nacht niet heeft gezien. Tot slot heeft de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met niemand heeft besproken dat de auto hem was afgenomen, terwijl hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij contact heeft opgenomen met het verhuurbedrijf.
Voorts is het hof van oordeel dat ten aanzien van het alternatief geschetste scenario ieder begin van aannemelijkheid ontbreekt, nu hiertoe in het politiedossier geen enkele aanwijzing te vinden is. Niet is gebleken dat de verdachte enige actie heeft ondernomen om het gestelde afnemen van zijn auto te melden aan bijvoorbeeld het verhuurbedrijf of de politie. Daarnaast is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat hij bij de woning van zijn ouders is geweest, nu, zoals hiervoor al vermeld, zijn moeder heeft verklaard hem niet gezien te hebben en dit op grond van het onderzoek aan de laptop van de verdachte ook niet kan worden bevestigd. Uit dit onderzoek is enkel gebleken dat om 01.03 uur is ingelogd op deze laptop. Het hof is echter van oordeel dat het feitelijk onmogelijk is dat de verdachte degene is geweest die heeft ingelogd op de laptop, zoals hierna zal worden overwogen.
Op grond van een analyse van de historische telefoongegevens van medeverdachte [medeverdachte] kan worden vastgesteld dat hij in de nacht van 29 december 2019 heeft gebeld naar het bedrijf [bedrijf 3] , gevestigd aan de [adres 4] . Dit telefoongesprek heeft om 00.57 uur plaatsgevonden en heeft 55 seconden geduurd.
Op grond van de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en de historische telefoongegevens van [medeverdachte] concludeert het hof dat kan worden vastgesteld dat nadat de medeverdachte [medeverdachte] op 29 december 2019 om 00.57 uur telefonisch een bestelling had gedaan bij [bedrijf 3] , gevestigd aan de [adres 4] , zij hier samen in de Seat Ibiza, welke door de medeverdachte werd gehuurd, naartoe zijn gereden. Volgens de Routeplanner van ANWB, wat een algemeen toegankelijke bron betreft, bedraagt de afstand tussen de [adres 4] en [straatnaam] te Roosendaal, waar zich volgens de verdachte de laptop zou bevinden, 1,8 kilometer en is dit 6 minuten rijden. Hierbij merkt het hof op dat de verdachte en [medeverdachte] zich nog naar de [adres 4] moesten begeven op het moment dat door hen om 00.57 uur de bestelling werd geplaatst, dat zij vervolgens hun bestelling bij [bedrijf 3] moesten ophalen, dat de verdachte [medeverdachte] nog moest afzetten, om vervolgens naar [straatnaam] te rijden waar hij onder bedreiging de Seat Ibiza heeft moeten afstaan en vervolgens nog moest inloggen op zijn laptop. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het feitelijk onmogelijk is dat de verdachte degene is geweest die om 01.03 uur ingelogd heeft op zijn laptop.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven.
Hoewel uit het dossier niet kan worden opgemaakt op welke locatie de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich bevonden ten tijde van het telefoongesprek om 00.57 uur, volgt uit hun verklaringen wel dat zij naar [bedrijf 3] aan de [adres 4] zijn gereden teneinde de door hen gemaakte bestelling op te halen. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich minder dan één uur voor het schietincident, wat heeft plaatsgevonden omstreeks 01.55 uur, tezamen in de bij dit schietincident gebruikte Seat Ibiza bevonden, op een, volgens de Routeplanner van de ANWB, afstand van 2,9 kilometer.
Tussenconclusie
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer] extra kritisch bekeken dient te worden, gelet op het langer lopend conflict tussen medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] . Echter, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, te weten de omstandigheid dat de verklaringen van [slachtoffer] door objectieve onderzoeksbevindingen wordt ondersteund, dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen alibi hebben en dat zij zich minder dan één uur voor het schietincident tezamen in de bij hen in gebruik zijnde en bij het schietincident gebruikte Seat Ibiza bevonden in de omgeving van het schietincident, ziet het hof geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de herkenning door [slachtoffer] van de verdachte en [medeverdachte] en worden de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] terzijde geschoven. Gelet op al de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich ten tijde van het schietincident en de daaropvolgende achtervolging in de Seat Ibiza hebben bevonden en derhalve de chauffeur en de schutter betreffen.
Uit het voorgaande volgt dat de verweren van de verdediging met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde, zoals hiervoor onder I en II weergegeven, geen verdere bespreking behoeven. Dit geldt ook voor het verweer van de verdediging, zoals hiervoor weergegeven onder V, dat aangever [slachtoffer] het schietincident in scene heeft gezet, nu het hof de verklaringen van [slachtoffer] geloofwaardig acht. Ten overvloede merkt het hof op dat ieder begin van aannemelijkheid ontbreekt met betrekking tot deze stelling van de verdediging.
Zoals hiervoor overwogen, is het hof van oordeel dat de verdachte geen alibi heeft en dat het feitelijk onmogelijk is dat hij degene is geweest die op 29 december 2019 om 01.03 heeft ingelogd op zijn laptop, waardoor het verweer van de verdediging, zoals hiervoor weergegeven onder VI, ook geen verdere bespreking behoeft. Daarbij overweegt het hof ten overvloede dat het hof geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van de moeder van de verdachte, getuige [getuige 1] . Het verweer zoals hiervoor verwoord onder VIII behoeft ook geen verdere bespreking, nu uit het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat er wel degelijk steunbewijs is voor de verklaring van aangever [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging, zoals hiervoor weergegeven onder III, dat de omstandigheid dat in de Seat Ibiza één DNA-spoor van de verdachte is aangetroffen, niet tot het bewijs kan worden gebezigd, behoeft geen bespreking, nu het hof deze omstandigheid niet in de bewijsconstructie heeft opgenomen. Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat stoelt op de stelling dat de omstandigheid dat er geen DNA van de verdachte is aangetroffen op onder andere het stuur ontlastend is, overweegt het hof dat dit verweer geen hout snijdt, nu uit de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] volgt dat zij zich in die Seat Ibiza hebben bevonden en het hof vermag derhalve niet in te zien wat de relevantie is van het niet meer aantreffen van DNA van de verdachte. Tot slot overweegt het hof met betrekking tot de omstandigheid dat van de verdachte geen DNA op de hulzen is aangetroffen dat dit niet ontlastend is, nu de verdachte bijvoorbeeld ook handschoenen kan hebben gedragen ten tijde van het laden van het vuurwapen of dat medeverdachte [medeverdachte] het vuurwapen met handschoenen heeft geladen.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging, zoals hiervoor weergegeven onder IV, dat de verklaring van de verdachte steun vindt in het dossier overweegt het hof dat, zoals hiervoor overwogen, het hof de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde heeft geschoven. De omstandigheid dat in de Seat Ibiza ook DNA van een verder onbekend gebleven persoon is aangetroffen, maakt dit niet anders, nu de Seat Ibiza een huurauto betrof en hieraan naar het oordeel van het hof derhalve geen conclusies kunnen worden verbonden. Ook het aantreffen van een tracker/baken bij het takelbedrijf leidt, gelet op het vorenstaande, niet tot een ander oordeel.
Het standpunt van de verdediging, zoals hiervoor weergegeven onder VII, dat in de verklaringen van de getuige [getuige 2] geen steun kon worden gevonden voor de betrokkenheid van de verdachte, behoeft geen bespreking nu het hof deze verklaringen niet tot het bewijs heeft gebezigd.
Het hof verwerpt de verweren in al hun onderdelen.
Medeplegen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat als de verdachte niet als feitelijk pleger van het feit kan worden aangemerkt, de verdachte eveneens niet als medepleger van het feit kan worden beschouwd. Er is in het dossier geen bewijs voorhanden waaruit een samenwerking of een substantiële rol dan wel bijdrage van de verdachte aan het schietincident blijkt. Een nauwe en bewuste samenwerking of een bepaalde rol van de verdachte kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen geldt als uitgangspunt dat de uitleg van dit begrip vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplegers. Dat vergt bij bewezenverklaring van medeplegen aan het tenlastegelegde delict dat er bij de verdachte sprake dient te zijn van een – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte de bestuurder van de Seat Ibiza is geweest en dat medeverdachte [medeverdachte] als bijrijder in deze auto zat. Beide verdachten hebben substantiële handelingen verricht in het hiervoor weergegeven feitencomplex. De verdachte heeft de Seat Ibiza naast de auto van de aangever gezet, waarna door [medeverdachte] op de auto van aangever [slachtoffer] is geschoten. Hierop is aangever [slachtoffer] met zijn auto gevlucht en is door de verdachte de achtervolging ingezet, waarbij hij de auto van de aangever meerdere keren heeft geramd, terwijl deze door de verdachte werd beschoten.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, om van medeplegen te kunnen spreken.
Het hof verwerpt het verweer.
Poging doodslag
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht er geen enkel bewijs voorhanden is dat er sprake was van opzet om raak te schieten en dat er sprake is van bedreiging ex artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen niet ten laste is gelegd.
Uit het voorgaande blijkt dat het hof van oordeel is dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich ten tijde van het schietincident en de daaropvolgende achtervolging in de Seat Ibiza hebben bevonden en derhalve de chauffeur en de schutter betreffen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee vol opzet – hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven. De medeverdachte [medeverdachte] heeft als bijrijder van dichtbij enkele keren in de richting van [slachtoffer] geschoten, terwijl hij zijn auto aan het inparkeren was. Hierbij zijn in het portier van de bestuurderszijde twee schotbeschadigingen aangetroffen, waarvan één beschadiging zich ongeveer in het midden van het portier bevond. Bovendien is ter hoogte van de verstelgrendel van de bestuurdersstoel in het zitkussen een ronde beschadiging aangetroffen, evenals aan de rechter voorzijde van het zitkussen, waarvan geconcludeerd kan worden dat het een doorschotbeschadiging betrof van de eerder genoemde schotbeschadiging ongeveer midden in het portier. Het met een vuurwapen meermalen op korte afstand gericht schieten op de bestuurderskant van de auto van [slachtoffer] , op de plek waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond, is naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat dit niet anders kan worden geduid dan als een bewust handelen gericht op het doden van [slachtoffer] . Daar komt bij dat niet enkel op dat moment op de auto van [slachtoffer] schoten zijn gelost. Nadat [slachtoffer] is gevlucht in zijn auto, is tijdens de achtervolging, waarbij de Seat Ibiza voorts diverse keren de auto van [slachtoffer] heeft geramd, de auto van [slachtoffer] nog door tenminste één kogel geraakt. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het opzet van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] was gericht op de dood van [slachtoffer] .
Eindconclusie
Op grond van al het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 29 december 2019 te Roosendaal schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op aangever [slachtoffer] .
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:
medeplegen van poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de overschrijding van de redelijke termijn zal verdisconteren in de op te leggen straf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag door (vanuit een rijdende auto) meerdere malen met een vuurwapen te schieten in de richting van het slachtoffer [slachtoffer] , terwijl het slachtoffer zich in een (rijdende) auto bevond. Hiertoe hebben de verdachte en de medeverdachte hun auto naast de auto van het slachtoffer gezet en heeft de medeverdachte van korte afstand met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer geschoten. Hierop is het slachtoffer in zijn auto gevlucht, waarna de verdachte en zijn medeverdachte de achtervolging hebben ingezet. Hierbij heeft de medeverdachte meermalen schoten gelost in de richting van de auto van het slachtoffer. De auto van het slachtoffer is meermalen geraakt en daarnaast is hij tijdens de achtervolging meermalen van achteren geramd. Het schietincident en de bijbehorende achtervolging hebben midden in een woonwijk plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachte doelgericht en berekenend te werk zijn gegaan, waarbij zij zich bewust richting het slachtoffer hebben gegeven. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Dat dit niet tot dodelijke verwondingen heeft geleid, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte en de medeverdachte is te danken. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lang de psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Bovendien leiden gewelddadige feiten als de onderhavige die zich op straat afspelen tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
In het nadeel van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Door zijn proceshouding heeft de verdachte geen schuldbesef of berouw getoond.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan – vanwege de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en in verband met een juiste normhandhaving – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt. Oplegging van een gevangenisstraf voor de duur zoals door de rechtbank is opgelegd of zoals door de verdediging is bepleit, acht het hof evenmin passend, nu een dergelijke afdoening geen recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder mee toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, nu het een gedetineerde verdachte betreft. Daarnaast heeft als uitgangspunt in deze zaak tevens te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep niet is overschreden. De verdachte is op 4 januari 2020 in verzekering gesteld, zijnde het moment dat hij er mee bekend is geraakt dat tegen hem een strafvervolging zou kunnen worden ingesteld. Het vonnis in eerste aanleg dateert van ruim 11 maanden later, te weten 15 december 2020, en derhalve is dit vonnis binnen de redelijke termijn gewezen. Namens de verdachte is op 16 december 2020. hoger beroep ingesteld en het hof wijst heden, 24 maart 2022, arrest. In hoger beroep is de behandeling ter terechtzitting aldus afgerond met een eindarrest binnen ruim 15 maanden nadat hoger beroep is ingesteld en derhalve is ook in deze fase geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen verdiscontering in de straf dient plaats te vinden.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof, met de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om de vrijheidsbeperkende maatregel van een contactverbod ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof zal geen rekening houden met het inwerkingtreden van de Wet straffen en beschermen en het later aanvangen van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals door de verdediging is verzocht. Naar het oordeel van het hof geven de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte daartoe geen aanleiding.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 13.404,77, waarvan € 3.404,77 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 6.404,77, bestaande uit € 3.404,77 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige gedeelte van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging ter zake van de materiële schade bepleit dat dit gedeelte van de vordering afgewezen dient te worden dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze schadepost onvoldoende onderbouwd is en het vaststellen van deze schade een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.044,77. De benadeelde partij heeft een offerte in het geding gebracht ter zake van de begrote kosten voor herstel van de schade aan de auto, te weten een bedrag ter hoogte van € 3.044,77. Het gaat hier om zaaksbeschadiging waarbij volgens vaste jurisprudentie de objectieve herstelkosten toewijsbaar zijn, waarbij geabstraheerd wordt van de omstandigheid of concreet herstel heeft plaatsgevonden. De overgelegde offerte geeft voldoende inzicht in de objectieve herstelkosten. Het verweer dat het hier slechts om een offerte gaat, wordt daarmee gepasseerd. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 3.044,77 aan materiële schade toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van het bewezenverklaarde met zich mee dat de in dit verband relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ex artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangenomen. Daarnaast blijkt uit de slachtofferverklaring in eerste aanleg dat de benadeelde partij te kampen heeft met de nodige psychische klachten als gevolg van het handelen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Voorts blijkt uit de brief van GZ-psycholoog [naam] dat [slachtoffer] sinds het schietincident last heeft van slaapproblemen, angstklachten, is hij steeds op zijn hoede, is hij schrikachtig en geprikkeld en heeft hij geen eetlust. In detentie zijn die klachten verergerd en heeft hij ook last van hyperventilatie en paniekaanvallen. In de PI Middelburg is gestart met EMDR-traumabehandeling. Dit verliep moeizaam, omdat [slachtoffer] nog steeds het gevoel had in gevaar/onveilig te zijn. Daarbij sliep hij erg slecht, durfde hij niet goed te slapen door nachtmerries en was hij moe, gespannen en prikkelbaar. Hij heeft medicatie voorgeschreven gekregen met als diagnose: PTSS-klachten na achtervolging. In juli 2020 zijn deze klachten sterk toegenomen, omdat hij in detentie een vriend van de verdachte heeft getroffen waarna hij een verzoek heeft gedaan tot spoedoverplaatsing naar Rotterdam. Eind oktober 2020 sloot [slachtoffer] zich op in zijn cel, omdat hij bang was dat vrienden van de verdachte hem wat zouden aandoen. Op 10 november 2020 werd opnieuw gestart met de EMDR-behandeling in verband met de PTSS-klachten. Hij heeft veel moeite met het op papier zetten van zijn verhaal en kijken naar de foto’s en liever gaat hij de confrontatie met deze pijnlijke herinneringen uit de weg. [slachtoffer] is bang de verdachten buiten tegen te zullen komen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocate van [slachtoffer] , mr. N.M.E. Verpaalen, te kennen gegeven dat de door [slachtoffer] gevolgde therapie in de penitentiaire inrichting onvoldoende is geweest en hij zich wederom heeft aangemeld voor EMDR-therapie, dat hij nog dagelijks bezig is met het tenlastegelegde en dat hij niet ter terechtzitting aanwezig is omdat hij de confrontatie met de verdachte en de medeverdachte niet aan kan.
Gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het bijzonder de gediagnosticeerde PTSS, zoals hiervoor omschreven, acht het hof acht naar maatstaven van billijkheid een bedrag van € 3.000,00 als rechtstreeks door het primair bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans ten aanzien van het resterende deel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 6.404,77. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 juli 2019 onder parketnummer 20-002399-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. De omstandigheid dat de eerder opgelegde voorwaardelijke straf betrekking had op een volstrekt ander feit dan het primair bewezenverklaarde, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, is naar het oordeel van het hof niet van belang en maakt dit oordeel van het hof niet anders, nu er sprake was van overtreding van de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich niet schuldig mocht maken aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 6.404,77 (zesduizend vierhonderdvier euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 3.404,77 (drieduizend vierhonderdvier euro en zevenenzeventig cent) als vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.404,77 (zesduizend vierhonderdvier euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit
€ 3.404,77 (drieduizend vierhonderdvier euro en zevenenzeventig cent) aan materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 juli 2019, parketnummer 20-002399-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 24 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.C. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.