type: CFEMMcoll:
Rb. Amsterdam, 27-11-2013, nr. HA RK 13-156
ECLI:NL:RBAMS:2013:8227
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
27-11-2013
- Zaaknummer
HA RK 13-156
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:8227, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 27‑11‑2013
- Wetingang
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 150; Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 1019w; Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 1019aa; Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) 19
- Vindplaatsen
JA 2014/31
Uitspraak 27‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. De door verzoeker gestelde toedracht van het ongeval is niet vast komen te staan. Verweerder niet aansprakelijk voor de schade die verzoeker ten gevolge van het ongeval heeft geleden. Begroting kosten. De omstandigheid dat aan verzoeker een toevoeging is verleend, maakt niet dat een begroting van de kosten achterwege dient te blijven. De kosten van het voorlopig getuigenverhoor kunnen niet als buitengerechtelijk worden aangemerkt, zodat deze in het kader van de deelgeschilprocedure niet door verweerder behoeven te worden vergoed.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/543620 / HA RK 13-156
Beschikking van 27 november 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerster,
advocaat mr. C.J. van Weering te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Aegon genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift ex artikel 1019w Rv met producties, ingekomen ter griffie op 13 juni 2013,
- -
de tussenbeschikking van 18 juli 2013, waarin een mondelinge behandeling is gelast,
- -
het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift, gehouden op 15 oktober 2013, met het daarin genoemde verweerschrift met één productie.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Op 7 maart 2009 is [verzoeker] slachtoffer geworden van een verkeersongeval op de kruising van [straatnaam 1] met [straatnaam 2] (hierna: het ongeval). [verzoeker] reed op zijn spartamet, met kenteken [(...)], op [straatnaam 1] in de richting van [straatnaam 2] en wilde linksaf slaan, het langs [straatnaam 2] gelegen fietspad op. [verzoeker] is, in plaats van het fietspad, [straatnaam 2] opgereden en is in botsing gekomen met een van links komende Opel Corsa, met kenteken [(...)] (hierna: de Opel) en daarna met een van rechts komende Nissan pick-up, met kenteken [(...)] (hierna: de Nissan). Vóór [verzoeker] vanaf [straatnaam 1] [straatnaam 2] opreed, bevond zich direct achter hem een Renault Clio, met kenteken [(...)] (hierna: de Clio).
Op onderstaande luchtfoto is een situatieschets te zien van vlak vóór het ongeval.
2.2.
[verzoeker], die reeds leed aan de ziekte MS en een ontsteking op zijn hersenstam heeft, is ten gevolge van het ongeval ernstig gewond geraakt.
2.3.
De Clio was ten tijde van het ongeval op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid bij Aegon.
2.4.
De Opel werd bestuurd door [naam 1] (hierna: [naam 1]), de Nissan werd bestuurd door [naam 2] (hierna: [naam 2]) en in de Clio zaten [naam 3] en [naam 4] (hierna: [naam 3 en 4]).
2.5.
Een registratieset van de politie Amterdam-Amstelland (met registratienummer [(...)]) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“BEKNOPTE OMSCHRIJVING ONGEVAL
14.1 [
[rb: [verzoeker]] bereed [straatnaam 1] te [plaats], komende vanuit [straatnaam 1] en wilde [straatnaam 3] [rb: bedoeld is [straatnaam 2]] te [plaats] oversteken.
14.1
Stak [straatnaam 3] over en zag daarbij de 14.2 [rb: de Opel] over het hoofd.
14.2
bereed [straatnaam 3] te [plaats] kudrv [straatnaam 4] en gidrv [straatnaam 2] te [plaats].
(…)
14.2
zag plots van rechtsaf de fietser [rb: [verzoeker]] aan komen”
Bij deze registratieset is de volgende situatieschets van vlak na het ongeval opgenomen.
2.6.
Een schriftelijke getuigenverklaring van [naam 2], gedateerd 6 december 2009, luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
“(…)
3. Heeft u de aanrijding zien gebeuren? Zo ja, wat heeft u precies gezien?
(…)
Ja Het was erg druk op [straatnaam 3] om links af te slaan naar [straatnaam 1]
in tegenovergestelde richting waren ook veel auto’s die rechts af gingen.
Ik wachte tot het wat rustiger werd links van mij in [straatnaam 1] v/a de Makro
stond (…) [verzoeker] op z’n Spartamet te wachten om over te steken. Er kwam de Renault Clio aanrijden die rechts af wilde vanuit [straatnaam 1] naar [straatnaam 3] deze raakte (…) [verzoeker] waardoor hij gelanceerd werd tegen de auto van (…) [naam 1] (…) deze reed gelukkig niet te hard maar (…) [verzoeker] kreeg ook hier een tik van de auto, waarna hij door de lucht ging en vervolgens mijn auto raakte, zij, boven motorkap en bumper en bleef vervolgens buiten westen op de straat liggen.
(…)
5. Wie is er volgens u schuldig voor het ongeval? Waarom bent u van mening dat deze persoon en/of voertuig schuldig is voor het ongeval?
De bestuurster van de Renault Clio, omdat zij aankwam rijden om rechts af te slaan en de spartamet raakte waardoor deze gelanceerd werd
(…)”
2.7.
[verzoeker] heeft Aegon aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Aegon heeft geen aansprakelijkheid erkend.
2.8.
Op verzoek van [verzoeker] hebben op 13 juni 2012, 15 oktober 2012 en 1 maart 2013 voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden. Achtereenvolgens zijn [verzoeker], [naam 3], [naam 1], [naam 2] en [naam 4] gehoord. De in dat kader opgemaakte processen-verbaal luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) [verzoeker] (…) verklaart
(…) Voor het ongeval was ik naar de Makro aan de [straatnaam 1] in [plaats] geweest. Ik was op mijn Sparta Met. Toen ik daar wegreed op de [straatnaam 1] reed ik richting [straatnaam 2]. Voor [straatnaam 2] wilde ik linksaf het fietspad opgaan om later bij het stoplicht rechtdoor te gaan of over te steken. Zover is het echter niet gekomen. Ik kan me herinneren dat ik op [straatnaam 1] reed. Het volgende moment dat ik me herinner is dat ik op [straatnaam 2] was en dat er allemaal auto’s om me heen reden. Ik wilde zo snel mogelijk daar weg, naar de overkant. Ik zag een hoge stoep aan de overkant en wist op dat moment niet hoe ik daar overheen zou moeten komen. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik wakker wordt in het ziekenhuis. Ik weet niet wat er verder gebeurd is.
(…) Het was druk op de weg, er waren veel auto’s. Ik kan me geen specifieke auto’s herinneren, ook niet de auto’s die bij het ongeval betrokken zouden zijn.
Ik werd in eerste instantie vervolgd voor het veroorzaken van dit ongeval. Toen ik bij de rechter was, was daar ook [naam 5], die in de stukken mevr. [naam 2] wordt genoemd. Zo kwam ik te weten dat ik was aangereden. (…)”
“[naam 3] (…) verklaart
(…) De dag van het ongeval was een zaterdag, ik was met mijn vrouw naar de Makro aan de [straatnaam 1] geweest om inkopen te doen. We waren met de auto van mijn vrouw, dat was een grijze Renault Clio met kenteken [(...)]. (…) Toen wij vertrokken reden we op [straatnaam 1] richting [straatnaam 3]. Wij wilden rechtsaf slaan richting de Arena. Ik reed. Aangezien het druk was stond ik in de rij om rechtsaf te kunnen slaan. Toen ik aan de beurt was om rechtsaf te slaan, stond ik stil voor het fietspad en voor de opgang. Ik kon op dat moment nog niet rechtsaf slaan in verband met de drukte. (…) Er stond een file op [straatnaam 3] op de rechter baan vanwege de stilstaande auto’s op de [straatnaam 1] richting de Makro. Op de tweede baan op [straatnaam 3] richting de Arena reed het verkeer wel. Op het moment dat ik vooraan in de rij en stil stond passeerde aan mijn linkerzijde, tussen mij en de stilstaande auto’s op de andere weghelft, een fietser. Deze fietser stak het fietspad over, reed [straatnaam 3] op en werd daar op de tweede baan aangereden door een auto. Ik zag de fietser mij passeren toen deze mij bij het bestuurdersraam voorbij kwam. Door de aanrijding met de auto, een donkerrode of kerskleurige Opel Corsa, kwam de fiets of de fietser tegen een andere auto, een grote Jeep. Deze Jeep reed op [straatnaam 3], kwam uit de richting van de Arena en wilde linksaf afslaan [straatnaam 1] in.
De fietser heeft mijn auto niet geraakt en ik heb de fietser ook niet geraakt. U houdt mij voor dat gesteld is dat ik de fietser zou hebben aangereden. Ik vind dat absurd. Van een aanrijding kan geen sprake zijn omdat ik stil stond en rechtsaf wilde slaan en de fietser mij links passeerde en rechtdoor wilde oversteken.
Na de aanrijding heb ik mijn auto in de berm geparkeerd en heb ik 112 gebeld. (…)”
“(…) [naam 1] (…) verklaart
(…) Ik heb een brief ontvangen met een oproep om te komen getuigen in deze zaak. Ik heb daarop contact opgenomen met advocaat Quispel, die mij zei dat de brommer een zetje zou hebben gehad van een andere auto. Ik heb Quispel daarop een email gestuurd en daarin geschreven dat ik graag mijn steentje wil bijdragen, maar dat ik niet heb gezien dat de brommer een zetje heeft gehad.
Ik reed op die dag, dat kan 7 maart 2009 zijn, in mijn grijze Opel Corsa. (…) Ik reed in de richting van de Arena op een weg die uit twee banen bestond. Op de rechter baan stond het verkeer stil. Daarom reed ik op de linkerbaan. Ik reed ongeveer 35 tot 40 km per uur. Ineens kwam er een brommer of een fietser van rechts die tegen mijn motorkap kwam. Ik heb nog geremd, maar dat mocht niet baten. (…)”
“(…) [naam 2] (…) verklaart:
(…) U houdt mij voor productie 4 bij het verzoekschrift. Dat is inderdaad mijn eerdere schriftelijke verklaring. Die verklaring heb ik opgesteld voorafgaand aan de eerdere zitting op verzoek van de advocaat van [verzoeker]. Ik blijf ook vandaag bij hetgeen in die verklaring staat opgenomen.
Ten aanzien van het ongeval kan ik mij nog het volgende herinneren. Het was een zaterdag en ik was op weg naar de Makro. Ik bevond mij op [straatnaam 2], rijdend vanuit de ArenA. Ik wilde links afslaan naar de straat waar de Makro zich bevindt, de [straatnaam 1]. Daartoe stond ik stil op de meest linker uitvoegstrook. Ik moest wachten op de auto’s die van de andere kant voorbij kwamen. Het gedeelte van de weg dat ik nog moest oversteken, bestaat uit twee rijbanen. Op de linker rijbaan, de rijbaan waarnaast ik stilstond, bevond zich rijdend verkeer. De rijbaan daarnaast stond gedeeltelijk stil. Er bevond zich een file van auto’s die ook rechtsaf wilde slaan [straatnaam 1] op. Er was dus een file voor de afslag. Ik stond stil en keek naar links om te zien of ik al kon rijden. Ik zag [verzoeker] voor het eerst toen hij aan de achterkant werd geraakt door de Clio. Ik zag dat hij daardoor begon te slingeren en dat zijn stuur de deur aan de bestuurderskant van de Clio raakte. Vervolgens slingerde [verzoeker] verder [straatnaam 2] op en werd hij geraakt door een auto van een meneer die ik de dominee noem. (…) Deze auto raakte [verzoeker] aan de zijkant. Hierdoor werd [verzoeker] als het ware gelanceerd en landde hij met zijn Spartamed op mijn motorkap. (…) Ik heb toen wat ik gezien heb aan de politie verteld. De vrouw die in de Clio reed, zei dat zij [verzoeker] niet had geraakt. Ik ben met de politie naar haar auto toegelopen en heb gewezen op de twee deuken in de deur van de Clio. De vrouw ontkende dat zij [verzoeker] had geraakt en zei dat die deuken er al zaten. (…) In de deur van de Clio zaten twee putten waar het handvat van de Spartamed de deur had geraakt. (…)
Op vragen van [naam 6] antwoord ik als volgt:
(…) Toen [verzoeker] werd geraakt door de Clio, zag ik dat de Clio teneinde de bocht naar rechts te nemen een beetje naar links was uitgeweken en daardoor raakte de Clio [verzoeker]. (…)”
“[naam 4] (…) verklaart
(…) Over de gang van zaken voorafgaand aan het ongeval kan ik me het volgende herinneren. Mijn man en ik hadden boodschappen gedaan bij de Makro en wilden met de auto terug naar [plaats]. We reden [straatnaam 1] uit en wilden in de richting van de Arena gaan. Het was druk. Op [straatnaam 1] stond een file tot aan [straatnaam 3] en er stond op de eerste rijbaan van [straatnaam 3] richting [straatnaam 1] een file en er stonden ook een paar auto’s te wachten op [straatnaam 3] vanuit de Arena om af te slaan naar [straatnaam 1]. Toen we bij een verhoging in het wegdek op [straatnaam 1] kwamen, werden we links ingehaald door een fietser. Die fietser ging rechtdoor. [straatnaam 3] heeft twee weghelften en de tweede rijstrook van de eerste weghelft was bijna leeg. Op de eerste rijstrook van de eerste weghelft stond de file. Een auto die reed op de tweede rijstrook van de eerste weghelft botste tegen de fietser aan. Op de hoek van [straatnaam 3] en [straatnaam 1] heeft mijn man, die de auto bestuurde, de auto geparkeerd. Hij heeft 112 gebeld. (…) Ik weet zeker dat onze auto de fietser niet heeft geraakt. (…) In onze auto zitten wel meer deuken. Ik weet niet precies hoe de deuken die u mij toont en die staan op de eerste foto erin zijn gekomen. Ik weet ook niet of die deuken er op het moment van ongeval al zaten. De fietser reed op een normale snelheid rechtdoor toen hij ons passeerde.
(…)”
3. Het deelgeschil
3.1.
De rechtbank begrijpt dat [verzoeker] verzoekt om voor recht te verklaren dat Aegon aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval van 7 maart 2009 heeft geleden en nog zal lijden en voorts om de kosten van dit deelgeschil te begroten conform zijn opgave en Aegon in deze kosten te veroordelen, een en ander – voor zover mogelijk – uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
[verzoeker] legt hieraan – kort gezegd – ten grondslag dat de verzekerde van Aegon artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) heeft overtreden door hem van achteren aan te rijden, waardoor hij met zijn spartamet [straatnaam 2] op is geduwd en in botsing is gekomen met de Opel en de Nissan. De verzekerde van Aegon heeft daarmee volgens [verzoeker] onrechtmatig jegens hem gehandeld en Aegon is hiervoor op grond van artikel 6 WAM rechtstreeks aan te spreken. [verzoeker] meent dat een beslissing over de aansprakelijkheid de weg zal vrijmaken voor het schaderegelingstraject en dat dit geschil zich derhalve leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
Aegon voert verweer en betwist de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval. Volgens Aegon heeft haar verzekerde [verzoeker] niet van achteren aangereden en was zij slechts getuige van het ongeval. Aegon betwist dan ook dat zij aansprakelijk is voor de door [verzoeker] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Leent het verzoek zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter vragen om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv).
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of Aegon aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] ten gevolge van het ongeval heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de aard van dit geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure en dat de beslechting van dit deelgeschil de weg vrij zal kunnen maken voor verdere schikkingsonderhandelingen en aldus zal kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. De rechtbank acht in dat kader van belang dat Aegon de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval betwist, maar dat [verzoeker] ter zitting (onweersproken) heeft gesteld dat hij, naast de reeds bij het verzoekschrift in het geding gebrachte stukken, waaronder de processen-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor, geen andere bewijsmiddelen meer kan aanwenden. Vast staat dus dat alle feiten bekend zijn en dat nader onderzoek naar de toedracht van het ongeval niet aangewezen is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure en zal thans overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Aansprakelijkheid
4.3.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat Aegon aansprakelijk is voor de schade die hij bij het ongeval heeft opgelopen en voert daartoe aan dat de verzekerde van Aegon artikel
19 RVV heeft overtreden, welk artikel bepaalt dat een bestuurder in staat moet zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. [verzoeker] stelt dat hij op zijn spartamet op [straatnaam 1] van achteren is aangereden door de Clio, waardoor hij [straatnaam 2] op is geduwd en in botsing is gekomen met de Opel Corsa en de Nissan.
4.4.
Ter onderbouwing van de door hem gestelde toedracht van het ongeval wijst [verzoeker] op de schriftelijke verklaring van [naam 2] van 6 december 2009 (zie hiervoor onder 2.6) en op de getuigenverklaring die zij in het kader van het voorlopig getuigenverhoor heeft afgelegd (zie hiervoor onder 2.8). In haar schriftelijke verklaring heeft [naam 2] verklaard dat [verzoeker] met zijn spartamet stond te wachten op [straatnaam 1] om over te steken en dat de Clio, die rechts af wilde slaan vanuit [straatnaam 1] naar [straatnaam 2], kwam aanrijden en [verzoeker] raakte waardoor hij gelanceerd werd tegen de Opel. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft [naam 2] verklaard dat zij bij de inhoud van deze verklaring blijft. Verder heeft [naam 2] tijdens het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat zij [verzoeker] voor het eerst zag toen hij aan de achterkant werd geraakt door de Clio, dat hij daardoor begon te slingeren, waardoor zijn stuur de deur aan de bestuurderskant van de Clio raakte en dat hij vervolgens verder slingerde [straatnaam 2] op, waar hij werd geraakt door de Opel. Voorts heeft [naam 2] verklaard dat de Clio, teneinde de bocht naar rechts te nemen, een beetje naar links uitweek, waardoor hij [verzoeker] raakte. Volgens [verzoeker] dient veel waarde gehecht te worden aan de verklaringen van [naam 2]. Zij stond op het moment van de (vermeende) aanrijding immers stil in haar Nissan en had vanaf de plek waar zij zich bevond goed zicht op wat er is gebeurd. De verklaringen van [naam 2] zijn consistent en duidelijk en op basis van haar waarnemingen kan de aansprakelijkheid van Aegon worden vastgesteld, aldus [verzoeker].
4.5.
Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft Aegon de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval betwist. Aegon trekt het waarheidsgehalte van de verklaring van [naam 2] in twijfel. Aegon voert daartoe allereerst aan dat [naam 2] vanuit de positie waar zij zich bevond een aanrijding tussen [verzoeker] en de Clio niet goed kan hebben waargenomen. Op het moment van de (vermeende) aanrijding was [naam 2] doende om op een druk kruispunt linksaf te slaan, zodat zij al haar aandacht daarvoor nodig had, aldus Aegon. Voorts wijst Aegon erop dat de verklaring van [naam 2] ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor in strijd is met haar eerdere schriftelijke verklaring. Indien [verzoeker] van achteren zou zijn aangereden met de voorkant van de Clio en rechtdoor [straatnaam 2] op zou zijn gelanceerd althans geduwd, is het onmogelijk dat [verzoeker] zich vervolgens naast de Clio bevond en met zijn stuur de linkerkant van de Clio heeft geraakt. Ook haar verklaring dat de Clio naar links zou zijn uitgeweken om een bocht naar rechts te nemen en dat [verzoeker] daarbij met de linker zijkant van de Clio zou zijn geraakt, is volgens Aegon onwaarschijnlijk, omdat de bocht naar rechts een stuk verder is gelegen dan de plek waar het ongeval heeft plaatsgevonden. De verklaringen van [naam 2] zijn inconsistent en innerlijk tegenstrijdig en worden niet ondersteund door de overige getuigenverklaringen en/of de registratieset van de politie, zodat aan haar verklaringen geen waarde kan worden gehecht, aldus steeds Aegon.
4.6.
De rechtbank overweegt dat de stelplicht en de bewijslast terzake de toedracht van het ongeval ingevolge artikel 150 Rv op [verzoeker] rusten.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan door Aegon, niet komen vast te staan. Met Aegon is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [naam 2] inconsistent en innerlijk tegenstrijdig zijn. De rechtbank acht tevens van belang dat [naam 2] zelf bij het ongeval betrokken was met haar Nissan, zodat haar verklaringen niet zonder meer als objectief kunnen worden gekwalificeerd. Bovendien overweegt de rechtbank dat de verklaringen van [naam 2] de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval, namelijk dat hij van achteren is aangereden waardoor hij [straatnaam 2] op is geduwd, niet (geheel) onderschrijven. [naam 2] heeft immers (ook) verklaard dat [verzoeker] ten gevolge van de aanrijding begon te slingeren en met zijn stuur de deur aan de bestuurderskant van de Clio raakte. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen met de stelling dat [verzoeker] van achteren zou zijn aangereden en naar voren werd geduwd. Hetzelfde heeft te gelden voor de verklaring van [naam 2] dat de Clio naar links zou zijn uitgeweken om een bocht naar rechts te nemen. Daargelaten dat het onwaarschijnlijk is dat de Clio deze beweging op de plaats waar de (vermeende) aanrijding zou hebben plaatsgevonden, heeft gemaakt, gelet op de locatie van de bocht naar rechts, kan de rechtbank deze verklaring niet plaatsen in het licht van de stelling van [verzoeker] dat hij van achteren is aangereden door de Clio en naar voren werd geduwd. Die stelling impliceert immers dat [verzoeker] recht van achteren moet zijn aangereden door de Clio. De schade aan de linker zijkant van de Clio waar [naam 2] over verklaart, is evenmin te plaatsen in dit verband. De rechtbank overweegt voorts dat noch voor de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval, noch voor de verklaringen van [naam 2] hieromtrent, steun wordt gevonden in de overige getuigenverklaringen of bewijsmiddelen. Zo is niet gesteld of gebleken dat de voorzijde van de Clio beschadigd was. Zowel [verzoeker] zelf als [naam 1] verklaren zich niet te kunnen herinneren, althans niet te hebben gezien dat [verzoeker] door de Clio is geraakt. [naam 3 en 4] verklaren gelijkluidend omtrent de toedracht van het ongeval en getuigen beiden dat hun Clio [verzoeker] niet heeft geraakt. Deze verklaringen worden ondersteund door de registratieset van de politie, waarin [naam 3 en 4] slechts als getuigen worden aangemerkt (zie situatieschets politie hiervoor onder 2.5). Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [naam 2] de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval niet kunnen staven.
4.8.
Nu [verzoeker] geen andere bewijsmiddelen aan de door hem gestelde toedracht van het ongeval ten grondslag heeft gelegd, concludeert de rechtbank dat de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval niet vast is komen te staan. Niet gebleken is dat [verzoeker] is aangereden door de Clio. Derhalve kan Aegon niet aansprakelijk worden gehouden voor de schade die [verzoeker] ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Het verzoek van [verzoeker] zal dus worden afgewezen.
De kosten
4.9.
[verzoeker] heeft de rechtbank op grond van artikel 1019aa Rv verzocht om de kosten van dit deelgeschil te begroten conform zijn opgave en Aegon in deze kosten te veroordelen. [verzoeker] begroot zijn totale kosten op EUR 18.824,06. Ter onderbouwing hiervan heeft [verzoeker] een factuur in het geding gebracht van zijn voormalige advocaat van
EUR 5.333,68. Verder stelt [verzoeker] dat zijn huidige advocaten, mrs. Van Buuren en Quispel, 64,48 uur aan zijn dossier hebben besteed (inclusief het voorlopig getuigenverhoor en het opstellen van het verzoekschrift in de deelgeschilprocedure) tegen uurtarieven van respectievelijk EUR 185,00 en EUR 150,00 per uur, hetgeen leidt tot een totaalbedrag van EUR 13.490,38 inclusief 6% kantoorkosten en inclusief de verschuldigde btw.
4.10.
Aegon betwist dat de kosten die [verzoeker] stelt te hebben gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen, nu van aansprakelijkheid geen sprake is. Verder voert Aegon aan dat de kosten die [verzoeker] vordert niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, althans dat niet beoordeeld kan worden of ze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, omdat [verzoeker] geen schadebegroting in het geding heeft gebracht, zodat niet kan worden beoordeeld hoe de door [verzoeker] opgevoerde kosten zich verhouden tot de totale schade. Verder voert Aegon aan dat een deel van de door [verzoeker] gevorderde kosten geen verband houden met dit deelgeschil, zodat deze in ieder geval niet voor vergoeding in aanmerking komen. Tot slot wijst Aegon erop dat [verzoeker] procedeert op basis van een toevoeging, zodat hij ter zake geen schade lijdt.
4.11.
De rechtbank overweegt dat, ondanks de afwijzing van het verzoek, op de voet van artikel 1019aa Rv in beginsel begroting dient plaats te vinden van de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt in het kader van de deelgeschilprocedure. Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat is in het onderhavige geval echter gesteld noch gebleken. De rechtbank zal derhalve overgaan tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek op de voet van artikel 1019aa Rv.
4.12.
De omstandigheid dat [verzoeker] op toevoegingsbasis procedeert, waarop een resultaatsbeoordeling zal plaatsvinden, doet aan het voorgaande niet af. Uit artikel 34g van de Wet op de rechtsbijstand volgt dat een toevoeging in beginsel met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, indien (a) de rechtszoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde, of (b) op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft. Niet uit te sluiten is derhalve dat, voor zover aansprakelijkheid in een eventuele vervolgprocedure alsnog komt vast te staan, de verleende toevoeging zal worden ingetrokken. De omstandigheid dat aan [verzoeker] een toevoeging is verleend, maakt derhalve niet dat een begroting van de kosten achterwege dient te blijven.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de kosten van de voormalige advocaat van [verzoeker] ten bedrage van EUR 5.333,68 verband houden met de onderhavige deelgeschilprocedure. Dat deze kosten het gevolg zijn van het ongeval is daartoe onvoldoende. Blijkens de specificatie bij de in het geding gebrachte factuur van de voormalige advocaat van [verzoeker] betreft het werkzaamheden die hebben plaatsgevonden in de periode van maart 2009 tot en met januari 2012 en houden de werkzaamheden (in ieder geval deels) verband met de strafrechtelijke procedure die in het kader van het ongeval is gevoerd en met een aansprakelijkstelling van Centraal Beheer, de verzekeraar van de Nissan. Aegon is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet gehouden om deze kosten te vergoeden, zodat de rechtbank deze kosten niet mee zal nemen in haar begroting van de kosten van deze deelgeschilprocedure.
4.14.
Ten aanzien van de gestelde kosten van de huidige advocaten van [verzoeker] overweegt de rechtbank als volgt. [verzoeker] heeft geen specificatie van deze kosten in het geding gebracht. Aegon heeft de redelijkheid van deze kosten in zijn algemeenheid betwist, maar heeft geen concrete bezwaren gemaakt tegen het door [verzoeker] gestelde aantal bestede uren en de gehanteerde uurtarieven, met dien verstande dat Aegon betwist dat de kosten die verband houden met het voorlopig getuigenverhoor voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank is met Aegon van oordeel dat de kosten van het voorlopig getuigenverhoor niet als buitengerechtelijk kunnen worden aangemerkt, zodat deze in het kader van deze deelgeschilprocedure niet door Aegon behoeven te worden vergoed. Aangezien een specificatie ontbreekt, kan de rechtbank echter niet vaststellen welk deel van de opgevoerde uren aan het voorlopig getuigenverhoor is besteed. Gelet op het gebrek aan onderbouwing enerzijds en de beperkte betwisting anderzijds zal de rechtbank een schatting maken van het deel van de gemaakte kosten dat in redelijkheid ten laste van Aegon dient te komen en dit bedrag begroten op EUR 7.000,00, inclusief 6% kantoorkosten, btw en EUR 267,00 aan griffierecht.
4.15.
Gelet op het feit dat de aansprakelijkheid van Aegon in deze zaak niet vast is gesteld, zal het verzoek van [verzoeker] om Aegon te veroordelen tot betaling van de met het deelgeschil samenhangende kosten worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het verzochte af,
5.2.
begroot de kosten van de behandeling van dit verzoek aan de zijde van [verzoeker] op EUR 7.000,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Aalders en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2013.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑11‑2013