Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeldeen proces-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2014270439 van de politie Zeeland-West-Brabant, DDR, Team AVIM, zaaksnaam 20VPM15001/Raguhn, verdachte 12 klant 9 [verdachte] , opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 172.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 december 2016.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 19-12-2016, nr. 02-688069-16
ECLI:NL:RBZWB:2016:8058
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
19-12-2016
- Zaaknummer
02-688069-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:8058, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19‑12‑2016; (Op tegenspraak)
Uitspraak 19‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Veroordeling ter zake van jeugdprostitutie (art. 248b Sr) tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688069-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2016, waarbij de officier van justitie mr. I.H.C.M. van Dorst en de verdediging hun standpunt kenbaar hebben gemaakt, waarna het onderzoek ter terechtzitting formeel is gesloten op 5 december 2016.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 november 2014 te Middelburg
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer]
1997 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen
met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog
niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden van zijn verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer]
en/of
- het (tong)zoenen met die [slachtoffer] en/of
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of buik en/of
vagina van die [slachtoffer]
althans een of meer ontuchtige handelingen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op het opsporingsonderzoek naar de vermissing van het slachtoffer, het onderzoek van de telefoon van het slachtoffer, het onderzoek naar de daarop aangetroffen WhatsAppberichten alsook de bekennende verklaring van verdachte en het onderzoek aan zijn telefoon.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De tenlastelegging is verkeerd ingericht. De wetgever eist dat iedere persoon die een prostituee bezoekt wetenschappelijk onderlegd is om te kunnen vast stellen dat een prostituee twee maanden jonger is dan 18 jaar. De verboden gedraging zou moeten zijn dat geen seksuele handelingen mogen worden verricht met een prostituee alvorens de leeftijd te hebben gecontroleerd aan de hand van een identiteitsbewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging
De tenlastelegging is conform de wetsbepaling in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgesteld. De tekst van de wet is als zodanig begrijpelijk en ondubbelzinnig. De wetgever heeft hiermee de keuze gemaakt om klanten van een prostituee een onderzoeksplicht naar de leeftijd op te leggen. Het is dientengevolge de verantwoordelijkheid van verdachte om zich te vergewissen van de leeftijd van de prostituee, ook al is het niet vragen van een identiteitsbewijs niet strafbaar gesteld. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit overigens een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 december 20161.;
- de aangifte van [slachtoffer]2.;
- een afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer]3.;
- het onderzoek aan de telefoon van het slachtoffer4..
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op of omstreeks 21 november 2014 te Middelburg
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer]
1997 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen
met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog
niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt,
welke ontucht bestond uit:
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden van zijn verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer]
en/of
- het (tong)zoenen met die [slachtoffer] en/of
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of buik en/of
vagina van die [slachtoffer]
althans een of meer ontuchtige handelingen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van de verdachte
Afwezigheid van alle schuld?
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, nu verdachte niet wist en ook niet kon weten dat het slachtoffer minderjarig was. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de objectivering moet worden gezien in de omstandigheid van het geval. Op de website [website] staat een button voor veilig afspreken. Als men daarop klikt komt men op een pagina met tips voor prostituees en hun klanten. Tip 15 bij de klanten luidt dat je bij twijfel altijd moet vragen om een identiteitsbewijs. De raadsman leidt hieruit af dat als er geen twijfel is over de leeftijd, er ook niet om een identiteitsbewijs hoeft te worden gevraagd. Onderaan de pagina staat het logo van de Nederlandse Politie en achter de gegevens van de prostituee staan groene vinkjes, waardoor het erop lijkt dat deze site door de politie is gecontroleerd en dat kan worden uitgegaan van de inhoud van de advertenties. Het is niet aan verdachte om onderzoek te doen. Bovendien zag het slachtoffer er ouder uit. In dat kader heeft de raadsman ook gewezen op de zogenaamde prostitutiecontrole op 11 november 2014 waarbij professioneel opgeleide politiemedewerkers geen enkel vermoeden hadden dat het slachtoffer minderjarig was. Tot slot was er geen sprake van ongebruikelijke (situationele) omstandigheden.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Bij de beoordeling van dit verweer wordt voorop gesteld dat de strekking van artikel 248b Sr ziet op het tegengaan van kinderprostitutie, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige tussen de 16 en 18 jaar oud was. De leeftijd is als geobjectiveerd bestanddeel in dit wetsartikel (en in andere wetsartikelen betreffende de zeden) opgenomen ter bescherming van minderjarigen. De wetgever geeft hiermee het grote belang aan dat hij hecht aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken. De wetenschap bij verdachte van de leeftijd van het slachtoffer is voor een bewezenverklaring niet van belang. Dat laat onverlet dat verdachte een verweer kan voeren daar waar het zijn strafbaarheid betreft. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijke relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen. Op grond daarvan had verdachte de verplichting om zeer gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer. Dat verdachte heeft gereageerd op een advertentie op een legale website maakt niet dat verdachte zomaar van de juistheid van de informatie op die website mag afgaan. Vastgesteld kan worden dat thans op de website van [website] een pagina is gewijd aan tips voor prostituees en prostituanten en dat onderaan die pagina het logo van de Nederlandse Politie staat, maar niet kan worden vastgesteld dat dit ook al het geval was in 2014. Wat hier ook van zij, het ontslaat verdachte er in elk geval niet van zelf gedegen onderzoek naar de leeftijd van de prostituee te verrichten. Nu niet is gebleken dat verdachte zich op enigerlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van het slachtoffer en uitsluitend genoegen nam met de mededeling op de website dat zij meerderjarig is, is er reeds daarom geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Het feit dat het Zeeuwse Prostitutie Controle Team (hierna: PCT) op 11 november 2014 het slachtoffer tijdens een controle heeft gesproken en niet heeft vermoed dat zij minderjarig was, doet daar niets aan af. Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, waarbij zij zich onder meer heeft gebaseerd op artikel 22b Sr en de Richtlijn van het Openbaar Ministerie met betrekking tot artikel 248b Sr. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 22b Sr blijkt dat de wetgever nadrukkelijk heeft bedoeld dat voor delicten als artikel 248b Sr uitsluitend gevangenisstraf moet worden opgelegd. Artikel 22b Sr kan alleen buiten toepassing worden gelaten als sprake is van door de wetgever niet verdisconteerde omstandigheden. In dit geval is hier geen sprake van. Ook in geval van artikel 22b, lid 3 Sr dient een substantiële gevangenisstraf te worden opgelegd. Het opleggen van één dag gevangenisstraf zoals bijvoorbeeld in de Valkenburgse zedenzaak is gedaan, is in strijd met de nadrukkelijke ratio van de wetgever. Verdachte valt, gelet op de bewezen handelingen, in categorie 2 van de Richtlijn. Uitgangspunt is een gevangenisstraf van 6 maanden. In deze zaak gelden de bijzondere kwetsbaarheid van het slachtoffer en het feit dat er penetratie heeft plaatsgevonden zonder condoom als strafverzwarende omstandigheden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De door de officier van justitie genoemde strafverzwarende omstandigheden kan de raadsman niet volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks met een minderjarige prostituee, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 248b Sr. Het betreffende meisje is slachtoffer geworden van mensenhandel door derden. In voornoemd artikel staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Blootstelling aan prostitutie op jonge leeftijd heeft vaak grote gevolgen voor de minderjarige op langere termijn en gezien hun jeugdige leeftijd kan niet worden verwacht dat zij deze op dat moment kunnen overzien. Het risico op seksueel overdraagbare aandoeningen is aanwezig bij seks zonder condoom. Jeugdprostitutie is een ernstig zedendelict. Het slachtoffer heeft in een relatief korte periode tegen betaling seks gehad met een grote hoeveelheid mannen.
Het feit van artikel 248b Sr kan zich in vele varianten van feitelijke situaties voordoen. Verdachte heeft gebruik gemaakt van de diensten van een minderjarige prostituee. Hij is met haar in contact gekomen via een advertentie op de website [website] . In deze advertentie werd onder meer vermeld dat zij meerderjarig was. Verdachte heeft met haar een afspraak gemaakt in haar woning. Bij het seksueel contact is onder meer sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer zonder daarbij gebruik te maken van een condoom. De rechtbank acht dit zéér laakbaar. Niet is gebleken dat verdachte op enige wijze de leeftijd van het slachtoffer heeft gecontroleerd. Hij vertrouwde erop dat de leeftijd vermeld op de website juist was. Door het handelen van verdachte is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelwijze bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie en dit kan hem ook worden aangerekend. Vast is komen te staan dat het om een extra kwetsbaar meisje ging. Blijkens de door het slachtoffer afgelegde verklaringen heeft zij als gevolg van hetgeen haar is overkomen te kampen met ernstige psychische problematiek en heeft zij, doordat zij ook zonder condoom seksuele handelingen heeft moeten verrichten bij klanten, twee geslachtziektes opgelopen waardoor zij mogelijk geen kinderen zal kunnen krijgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 4 november 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Ingevolge artikel 22b Sr mag in geval van veroordeling voor jeugdprostitutie geen taakstraf worden opgelegd, tenzij daarnaast ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd. Het uitgangspunt volgens de wetsgeschiedenis is een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hetgeen gelet op de ernst van het feit ook gerechtvaardigd is. Hierin zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte al verdisconteerd. Slechts bij bijzondere omstandigheden waar de wetgever geen rekening mee heeft gehouden is afwijking van dit artikel mogelijk.
De rechtbank overweegt dat, hoewel voorop staat dat verdachte de leeftijd van de prostituee had moeten controleren en hij dit ten onrechte heeft nagelaten, zij het aannemelijk acht dat verdachte heeft gedwaald omtrent de leeftijd van het slachtoffer en dat hij er vanuit ging dat zij minimaal 18 jaar was, zoals ook vermeld stond in de advertentie op internet. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte bewust op zoek is geweest naar een minderjarige prostituee. Er waren geen bijzondere situationele omstandigheden op grond waarvan hij gespitst had moeten zijn op de mogelijke minderjarigheid van het slachtoffer dan wel op misbruik van haar. Op basis van het uiterlijk van het slachtoffer was kennelijk ook niet zonder meer duidelijk dat zij nog geen 18 jaar was. Dit maakt de rechtbank op uit de omstandigheid dat de leden van het Zeeuwse PCT die op 11 november 2014 naar aanleiding van een advertentie op de website [website] in persoon met ‘ [pseudoniem slachtoffer] ’, zijnde het slachtoffer [slachtoffer] , hebben gesproken niet direct hebben ingegrepen. Er was een vermoeden dat deze ‘ [pseudoniem slachtoffer] ’ misbruikt werd, maar uit het dossier blijkt niet dat er op dat moment ook een vermoeden bestond dat zij minderjarig was.
Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de gevolgen voor het slachtoffer, is het verwijt dat deze verdachte kan worden gemaakt dan ook minder groot dan in het geval dat iemand welbewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist respectievelijk gegronde reden had te vermoeden dat zij minderjarig was.
De rechtbank is overigens van oordeel dat het Zeeuwse PCT naar aanleiding van de bevindingen tijdens genoemde controle onvoldoende adequaat heeft opgetreden. Gelet op de omstandigheden waaronder het slachtoffer toen is aangetroffen (het zich niet kunnen legitimeren en het niet kunnen dan wel willen beantwoorden van eenvoudige vragen over haar huidige woonplaats en wie de advertentie had geplaatst, de afspraak dat niet aan haar maar aan een ander moest worden betaald, dat die ander ook het gesprek met de politie voerde terwijl dit een bekende was van de politie waardoor op dat moment door de politie niet werd uitgesloten dat zij misbruik maakte van het slachtoffer) had het op de weg van de politie gelegen om direct, en niet pas een dag later, het door het slachtoffer opgegeven adres te controleren en nader onderzoek te doen naar de relatie van het slachtoffer en degene die op dat moment bij haar was en kennelijk de regie voerde. Als dit wel was gebeurd, had de politie al direct op 11 november 2014 kunnen ingrijpen en was voorkomen dat het slachtoffer in de daaropvolgende periode tot en met 1 december 2014 was uitgebuit. Dit neemt echter niet weg dat verdachte zich wel degelijk van de leeftijd van het slachtoffer had moeten vergewissen. Dat hij dat niet heeft gedaan is een verantwoordelijkheid die niet wordt weggenomen door het nalaten van de politie op 11 november 2014.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware strafmodaliteit. Zij acht een taakstraf het meest passend. Op grond van artikel 22b Sr is het uitsluitend opleggen van deze strafmodaliteit voor dit strafbare feit niet mogelijk. De rechtbank laat het onvoldoende adequate optreden van de politie op 11 november 2014 wel in het voordeel van verdachte meewegen bij het bepalen van de strafmaat. Zij is daarop maar ook gelet op de omstandigheid dat verdachte niet op zoek is geweest naar een minderjarige prostituee van oordeel dat in dit geval geen substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte moet worden opgelegd. Ook met het oog op generale preventie is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur niet nodig. Immers, door onder meer de recente publiciteit rond de Valkenburgse zedenzaak en ook deze zaak, is wel duidelijk geworden dat voor klanten van prostituées een onderzoekplicht geldt naar de leeftijd van de prostituee. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van één dag opleggen in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uur. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuelehandelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nogniet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) dag;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Borm, voorzitter, mr. K.M. de Jager en
mr. G.H. Nomes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst en
mr. A.P.M. Philipsen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 december 2016.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑12‑2016
Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , pagina 39, eerste, tweede en derde alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
Het geschrift, te weten een afschrift van de akte van geboorte van [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 1997.
Het proces-verbaal van verdenking, pagina 105, 106 en 107 en de WhatsAppberichten, pagina 114 en 115 van voornoemd eindproces-verbaal.