ABRvS, 19-05-2008, nr. 200801712/2
ECLI:NL:RVS:2008:BD2579
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-05-2008
- Zaaknummer
200801712/2
- LJN
BD2579
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BD2579, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑05‑2008; (Voorlopige voorziening)
- Wetingang
art. 39 Wet bodembescherming
- Vindplaatsen
JOM 2010/590
Uitspraak 19‑05‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) ingestemd met het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ontwikkeling Zuideinde Westzaan B.V. ingediende saneringsplan voor de locatie Zuideinde 87-127 te Westzaan. Tevens heeft het college bij dit besluit bepaald dat het om een ernstig geval van bodemverontreiniging gaat waarvan de sanering spoedeisend is.
Partij(en)
200801712/2.
Datum uitspraak: 19 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) ingestemd met het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ontwikkeling Zuideinde Westzaan B.V. ingediende saneringsplan voor de locatie Zuideinde 87-127 te Westzaan. Tevens heeft het college bij dit besluit bepaald dat het om een ernstig geval van bodemverontreiniging gaat waarvan de sanering spoedeisend is.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 mei 2008, waar [verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door S.L.I. Meekel en A.J. de Laat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ontwikkeling Zuideinde Westzaan B.V is C.C. van Till als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.
Het ingediende saneringsplan dient te worden getoetst aan de bepalingen van de Wet bodembescherming. Die toetsing beperkt zich daarmee tot de aspecten die de bodemkwaliteit betreffen. De door [verzoekers] naar voren gebrachte gronden inzake het ontbreken van een kapvergunning, het door het aanbrengen van een leeflaag verhoogd worden van de bouwhoogte, de ontsluiting van het gebied en de aanwezigheid van een Rijksmonument, betreffen de uitkomst van de besluitvorming in het kader van andere wettelijke regelingen en spelen derhalve in het kader van de onderhavige besluitvorming geen rol. Het verzoek kan in zoverre geen doel treffen.
2.3.
[verzoekers] voeren aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld bij een bezwaarschriftencommissie de door hen ingediende zienswijzen toe te lichten.
Het besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure kent niet de verplichting voor het college om degenen die zienswijzen tegen het ontwerpbesluit hebben ingebracht, voorafgaande aan het nemen van het definitieve besluit tevens nog te horen. Evenmin is gebleken dat het college anderszins was gehouden [verzoekers] in dit geval te horen. Het verzoek treft in zoverre geen doel.
2.4.
[verzoekers] voeren aan dat het college het saneringsplan pas in procedure had mogen nemen nadat de procedure in zake de bouwaanvraag was afgerond. Zij stellen in dit kader dat het besluit op de verkeerde gronden is afgegeven, omdat het bouwrijp maken van het terrein aan het saneringsplan ten grondslag ligt.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij dient te beslissen op een bij hem ingediende aanvraag tot instemming met een saneringsplan. Dat het saneringsplan ten behoeve van bouwplannen is ingediend kan hierbij geen rol spelen. In zoverre kan het verzoek geen doel treffen.
2.5.
[verzoekers] voeren aan dat veel van hun zienswijzen ten onrechte niet zijn behandeld, maar naar de vrijstellingsprocedures in het kader van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn verwezen.
De voorzitter stelt vast dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de zienswijzen waar [verzoekers] op duiden de uitkomst van de besluitvorming in het kader van andere wettelijke regelingen betreffen en derhalve niet zien op aspecten die bij de totstandkoming van het bestreden besluit een rol kunnen spelen. Het verzoek treft in zoverre geen doel.
2.6.
[verzoekers] voeren aan dat er geen sprake is van spoedeisendheid van de bodemsanering. Zij wijzen in dit verband op het bestreden besluit waarin het college meldt dat uit de standaard risicobeoordeling blijkt dat de aangetroffen verontreinigingen geen onaanvaardbare risico's voor de mens, plant of dier dan wel voor verspreiding opleveren.
Daargelaten de vraag of spoedige sanering van het geval van ernstige verontreiniging noodzakelijk is, dient het college te beslissen op een bij hem ingediende aanvraag tot instemming met een saneringsplan. Dat spoedige sanering wellicht niet noodzakelijk is, maakt niet dat geen saneringsplan voor de desbetreffende locatie kan worden ingediend en evenmin dat het college daarmee niet kan instemmen. Het verzoek treft in zoverre geen doel.
2.7.
Ter zitting voeren [verzoekers] aan dat gevreesd wordt dat het aanbrengen van een leeflaag een negatieve invloed op de bodem heeft.
Op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming behoeft het saneringsplan de instemming van het college, dat slechts met het plan instemt indien door de daarin beschreven sanering naar zijn oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 van de Wet bodembescherming bepaalde. In hetgeen [verzoekers] aanvoeren ziet de voorzitter geen grond voor oordeel dat niet aan de vereisten uit artikel 38 wordt voldaan. Het verzoek treft in zoverre geen doel.
2.8.
Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2008
- 315.