Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533 en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. Keulen.
Rb. Noord-Nederland, 18-12-2018, nr. 18/830420-12
ECLI:NL:RBNNE:2018:5201
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
18-12-2018
- Zaaknummer
18/830420-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2018:5201, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 18‑12‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:6404
- Wetingang
art. 57 Wetboek van Strafrecht; art. 273a Wetboek van Strafrecht; art. 273f Wetboek van Strafrecht; art. 285a Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 18‑12‑2018
Inhoudsindicatie
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft vandaag een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor arbeidsuitbuiting en het meermalen beïnvloeden van een getuige. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan arbeidsuitbuiting door het slachtoffer gedurende een lange periode in een café te laten werken, hem stelselmatig te slaan en hem te bedreigen. Verder heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan beïnvloeding van een getuige en deze getuige tijdens verschillende confrontaties bedreigd. De rechtbank heeft de door de verdediging gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweren en bewijsuitsluitingsverweren verworpen. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van stelselmatige zware mishandeling.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830420-12
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/830182-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17, 24 en 26 september 2018 en 1 en 2 oktober 2018. Op 4 december 2018 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten buiten aanwezigheid van partijen.
Verdachte is niet bij de inhoudelijke zitting verschenen; wel is verschenen mr. D.E. Wiersum, advocaat te Haarlem, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra en
mr. G. Wilbrink.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging en/of aanvulling van en na verbetering van kennelijke taal- en schrijffouten in de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
t.a.v. parketnummer 18/830420-12
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 13 juni 2011, te Delfzijl, in de gemeente Delfzijl, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens)
A.(sub 1)
- een ander, te weten [slachtoffer 1] , door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [slachtoffer 1] , heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of
B.(sub 4)
- een ander, te weten [slachtoffer 1] , met een of meer van de onder A. genoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of
C.(sub 6)
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] ,
immers heeft/is verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- -
een kamer aan die [slachtoffer 1] verhuurd, althans die [slachtoffer 1] gehuisvest (in een pand aan de [straatnaam] , aldaar) en/of
- -
die [slachtoffer 1] werkzaamheden in [bedrijf 1] (gelegen aan of hij de [straatnaam] aldaar) laten verrichten en/of
- -
die [slachtoffer 1] gecontroleerd op de werkplek en/of
- -
die [slachtoffer 1] (stelselmatig) geslagen (op/tegen het gezicht en/of andere lichaamsdelen) met de hand en/of met de vuist(en) en/of met een stok en/of met een schep en/of met (een) deegroller en/of met (een) andere voorwerp(en) en/of
- -
dreigend met een (vlees) mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van (het lichaam) van die [slachtoffer 1] gestoken en/of
- -
met een sleutel, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in/langs de kaak, althans in het gezicht, van die [slachtoffer 1] gestoken en/of gesneden en/of
- -
aan die [slachtoffer 1] (dreigend) medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat die [slachtoffer 1] het pand, waarin die [slachtoffer 1] gehuisvest was en zijn werkzaamheden verrichtte, niet mocht verlaten (zonder de toestemming van verdachte) en/of
- -
aan die [slachtoffer 1] (dreigend) medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat wanneer hij weg zou gaan en/of met de politie zou gaan praten een/of meer van zijn familieleden zou(den) worden mishandeld en/of
- -
die [slachtoffer 1] gedwongen zijn kamer boven het pand (waarin hij gehuisvest was en werkzaam was) te verlaten en in een schuur/hok te gaan slapen en/of
- -
die [slachtoffer 1] een uitkering via de Sociale Dienst laten aanvragen waarna die [slachtoffer 1] de aan hem betaalde uitkering volledig moest overdragen aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- -
die [slachtoffer 1] niet betaald voor zijn werkzaamheden en/of
- -
die [slachtoffer 1] dagelijks -zonder betaling- laten werken (tot (ongeveer) 14 uren per dag en/of 7 dagen per week) en/of
- -
die [slachtoffer 1] de opdracht gegeven een of meer hennepkwekerijen op te bouwen en/of in te richten en/of te verzorgen en/of de oogst te verzorgen, waarna de opbrengst van die hennepkwekerij(en) volledig moest worden overgedragen aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- -
die [slachtoffer 1] bij verlies van de opbrengst van die hennepkwekerij(en) een schuld in rekening gebracht waarvoor die [slachtoffer 1] weer moest gaan werken (om zo die schuld af te betalen) en/of
- -
die [slachtoffer 1] in een van verdachtes en/of verdachtes mededader(s) afhankelijke positie en/of door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecontroleerde positie gebracht
in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich telkens niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte en/of zijn mededader(s),
terwijl een of meer van voornoemd(e) feit(en) zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad, bestaande uit een bloedende hoofdwond, voor de geneeskundige behandeling waarvan een of meer hechting(en) zijn aangebracht en/of door welke wond een blijvend litteken in het aangezicht is ontstaan;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 augustus 2006, te Delfzijl, in de gemeente Delfzijl, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens)
A.(sub 1)
- een ander, te weten [slachtoffer 1] , door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [slachtoffer 1] , heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of
B.(sub 4)
- een ander, te weten [slachtoffer 1] , met een of meer van de onder A. genoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de onder A. genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of
C.(sub 6)
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] ,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- -
een kamer aan die [slachtoffer 1] verhuurd, althans die [slachtoffer 1] gehuisvest (in een pand aan de [straatnaam] (nr. 9), aldaar) en/of
- -
die [slachtoffer 1] werkzaamheden in [bedrijf 1] (gevestigd aan of bij de [straatnaam] , aldaar) laten verrichten en/of
- -
die [slachtoffer 1] gecontroleerd op de werkplek en/of
- -
die [slachtoffer 1] (stelselmatig) geslagen (op/tegen het gezicht en/of andere lichaamsdelen) met de hand en/of met de vuist(en) en/of met een stok en/of met een schep en/of met (een) andere voorwerp(en) en/of
- -
dreigend met een (vlees)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van (het lichaam) van die [slachtoffer 1] gestoken en/of
- -
aan die [slachtoffer 1] (dreigend) medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat die [slachtoffer 1] het pand, waarin die [slachtoffer 1] gehuisvest was en zijn werkzaamheden verrichtte, niet mocht verlaten (zonder de toestemming van verdachte en/of verdachtes mededader(s)) en/of
- -
aan die [slachtoffer 1] (dreigend) medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat wanneer hij weg zou gaan en/of met de politie zou gaan praten een/of meer van zijn familieleden zou(den) worden mishandeld en/of
- -
die [slachtoffer 1] niet betaald voor zijn werkzaamheden en/of
- -
die [slachtoffer 1] dagelijks -zonder betaling- laten werken (tot (ongeveer) 14 uren per dag en/of 7 dagen per week) en/of
- -
die [slachtoffer 1] de opdracht gegeven een of meer hennepkwekerijen op te bouwen en/of in te richten en/of te verzorgen en/of de oogst te verzorgen, waarna de opbrengst van die hennepkwekerij(en) volledig moest worden overgedragen aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- -
die [slachtoffer 1] bij verlies van de opbrengst van die hennepkwekerij(en) een schuld in rekening gebracht waarvoor die [slachtoffer 1] weer moest gaan werken (om zo die schuld af te betalen) en/of
- -
die [slachtoffer 1] in een van verdachtes en/of zijn mededader(s) afhankelijke positie en/of door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecontroleerde positie gebracht
in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich telkens niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte en/of verdachtes mededader(s);
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 juni 2011, te Delfzijl, althans in de gemeente Delfzijl, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar letsel (te weten: (ondermeer) zwaar gekneusde ribben en/of een of meer (diepe) barstwond(en)/snijwond(en) in het hoofd, voor welke geneeskundige behandeling waarvan een of meer hechting(en) zijn aangebracht en/of enige tijd opname in een ziekenhuis noodzakelijk was,
heeft toegebracht, door deze opzettelijk (stelselmatig) (telkens)
- met (kracht) met de hand(en) en/of met de vuist(en) en/of met (een) stok(ken) en/of met een deegroller en/of met een schep en/of met (een) bierflesje(s)) en/of bierblikje(s) en/of met een of meer ander(e) voorwerpen op het hoofd en/of op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- met een sleutel, althans met een hard en/of scherp voorwerp, in het gezicht, althans in het hoofd, te steken en/of te snijden.
t.a.v. parketnummer 18/830182-15
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 31 mei 2015 te Delfzijl, (althans) in de gemeente Delfzijl, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, zich opzettelijk mondeling jegens [slachtoffer 2] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij verdachte (telkens) opzettelijk mondeling tegen die [slachtoffer 2] gezegd
- -
zakelijk weergegeven- dat verdachte door hem, [slachtoffer 2] , niet op vakantie kan en/of dat de verklaring van [slachtoffer 2] het zwaarst weegt en/of dat [slachtoffer 2] maar moet zeggen dat hij het allemaal heeft overdreven en/of
- -
zakelijk weergegeven- dat die [slachtoffer 2] moest verklaren dat hij de verklaringen die hij eerder bij de politie had afgelegd niet zelf had nagelezen en/of dat de politie andere dingen in de verklaringen had gezet en/of
- -
dat die [slachtoffer 2] moest verklaren dat hij in het verleden ruzie had gehad met [medeverdachte 1] en daarom aangifte had gedaan maar dat hij nu geen ruzie meer heeft met [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 1] een goede man was en niets verkeerds heeft gedaan en/of
- -
die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: “als je iets goed doet, krijg je ook iets goeds” en/of “als je iets fout doet, dan weet je wel wat er gebeurt” en/of “ [medeverdachte 2] komt de 11e vrij en [medeverdachte 1] komt de 19e vrij en dan komt hij jou wel tegen” en/of “jij gelooft toch ook in het hiernamaals”,
althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking.
2. Inleiding
Deze zaak is het resultaat van het onderzoek IJsland, dat met name gericht was op het onderzoeken van verdenkingen van uitbuiting en grootschalige hennepteelt door de leden van de familie [achternaam verdachten] . De directe aanleiding voor dit onderzoek was de melding van [getuige 1] op 9 juni 2011 dat haar broer, [slachtoffer 1] , al lange tijd zou worden vastgehouden en mishandeld in [bedrijf 1] aan de [straatnaam] te Delfzijl (hierna ook wel genoemd “het café”), een horecagelegenheid die (feitelijk) uitgebaat zou worden door verdachte. Op 13 juni 2011 is [slachtoffer 1] door de politie uit het café gehaald en elders ondergebracht. In 2012 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van uitbuiting en mishandeling en heeft [getuige 1] een officiële verklaring afgelegd. Naar aanleiding van deze verklaringen is in mei 2012 het onderzoek IJsland opgezet. Hoewel binnen het onderzoek meerdere personen als verdachte zijn aangemerkt, heeft het onderzoek zich voornamelijk toegespitst op verdachte, zijn broer [medeverdachte 1] en diens zoon [medeverdachte 2] .
3. Voorwaardelijk verzoek tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en/of tot bewijsuitsluiting
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat, indien de rechtbank komt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of bewijsuitsluiting op grond van de gevoerde verweren in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] , dit oordeel, voor zover relevant voor de zaak van verdachte, moet doorwerken in zijn zaak. Nu de rechtbank in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] niet is gekomen tot het oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans niet voor zover het gaat om onderdelen die ook voor de zaak van deze verdachte van belang zijn, en de rechtbank ook geen grond heeft gezien om te beslissen tot bewijsuitsluiting, treden de voorwaarden waaronder dit verzoek is gedaan niet in en behoeft dit geen verdere bespreking meer.
4. Bewijsuitsluiting
4.1
Opmerkingen vooraf
De raadsman heeft op grond van artikel 359a, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aangevoerd dat verschillende vormverzuimen in het onderhavige onderzoek dienen te leiden tot bewijsuitsluiting, rekening houdend met het belang van de geschonden voorschriften, de ernst van de geconstateerde vormverzuimen en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. De rechtbank zal hierna de door de raadsman gevoerde bewijsuitsluitingsverweren per onderdeel beoordelen. Bij deze beoordeling wordt telkens het in paragraaf 4.2 opgenomen juridisch kader in acht genomen.
4.2.
Het juridisch kader van artikel 359a Sv
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, dient de rechter te beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Het ‘voorbereidend onderzoek’ genoemd in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit.
Bij voornoemde beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang, waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een onherstelbaar vormverzuim kan uitsluitend sprake zijn indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt slechts aan de orde indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijke) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.1.Toepassing van bewijsuitsluiting kan daarnaast noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, zoals bij schending van het recht op rechtsbijstand bij het politieverhoor.2.Tot slot is toepassing van bewijsuitsluiting niet onder alle omstandigheden uitgesloten als sprake is van de, zeer uitzonderlijke, situatie dat het desbetreffende vormverzuim, naar uit objectieve gegevens blijkt, zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.3.
Beoordeling verweren strekkende tot bewijsuitsluiting
4.3
Auditieve registratie verhoor [slachtoffer 1]
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat alle verhoren van [slachtoffer 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat het verhoor van [slachtoffer 1] van 21 februari 2012 in strijd met de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ niet auditief is vastgelegd. Dit is een ernstig en onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Bewijsuitsluiting van alle verhoren van [slachtoffer 1] is noodzakelijk ter verzekering van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, nu het recht van de verdediging om het bewijsmateriaal te kunnen toetsen onherstelbaar is aangetast.
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verhoren van [slachtoffer 1] meegenomen kunnen worden genomen voor het bewijs, nu er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Het ontbreken van een auditieve vastlegging van het verhoor van 21 februari 2012 levert niet op voorhand een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op, omdat de verplichting om een aangifte van mensenhandel auditief te registreren niet ziet op het verkrijgen van het bewijs. De verklaring van [slachtoffer 1] is dus niet door het verzuim verkregen. Daarnaast is geen sprake van schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, aangezien de verdediging aangever [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris heeft kunnen horen. Verder is sprake van een betrouwbare verklaring, nu de verklaring van [slachtoffer 1] door andere bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund. Bovendien is [slachtoffer 1] nogmaals gehoord door de politie, ditmaal met inachtneming van de destijds geldende aanwijzingen, en heeft hij aangegeven te blijven bij zijn eerder afgelegde verklaring op 21 februari 2012.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de destijds geldende ‘Aanwijzing mensenhandel 2008’ en de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’, de aangifte van [slachtoffer 1] op 21 februari 2012 auditief had moeten worden geregistreerd. Er werd immers – en zo was voor de betrokken verbalisanten gelet op de inhoud van de verklaring van [slachtoffer 1] ook kenbaar - aangifte gedaan van arbeidsuitbuiting met zware mishandeling, een strafbaar feit waar destijds een gevangenisstraf van 15 jaren op stond gesteld.
Desondanks is zijn verklaring niet auditief vastgelegd. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een ernstig vormverzuim op in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Het belang van het geschonden voorschrift is het achteraf kunnen toetsen van de afgelegde verklaring. Het nadeel voor de verdediging is daarin gelegen dat achteraf niet meer kan worden vastgesteld hoe de precieze vraagstelling is geweest en wat de aangever exact heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdediging geleden nadeel nadien in voldoende mate is gecompenseerd, waardoor kan worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim. De rechtbank overweegt daartoe dat de overige verklaringen die door [slachtoffer 1] zijn afgelegd in lijn met de hiervoor genoemde aanwijzingen wel auditief zijn geregistreerd. Bovendien is de verdediging in de gelegenheid gesteld om [slachtoffer 1] vragen te stellen tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris. De rechtbank acht toepassing van bewijsuitsluiting van de verhoren van [slachtoffer 1] , gelet op het voorgaande, derhalve niet noodzakelijk ter verzekering van het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en volstaat met de constatering van het vormverzuim. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
4.4
[slachtoffer 1] verhoord door de politie terwijl het dossier onder de rechter-commissaris was
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het verhoor van [slachtoffer 1] van 28 januari 2015 dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat dit een verhoor door de politie betreft terwijl de zaak ten tijde van dat verhoor onder de rechter-commissaris was. Door voorafgaand aan het verhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris [slachtoffer 1] te laten horen door de politie, zonder de rechter-commissaris daarvan op de hoogte te stellen en zonder de verdediging in de gelegenheid te stellen daarbij aanwezig te zijn, heeft de officier van justitie niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen en zich geen rekenschap gegeven van de belangen van de verdediging. De raadsman heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 april 2014.4.
Standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat de zaak verwezen was naar de rechter-commissaris teneinde verschillende getuigen te horen niet betekent dat er geen onderzoek meer mocht worden verricht door de politie, zoals het horen van aangever [slachtoffer 1] . Er bestond daarnaast geen verplichting om de verhoren door de politie alleen plaats te laten vinden in het bijzijn van de verdediging. Het verweer van de raadsman moet derhalve verworpen worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de politie [slachtoffer 1] op 28 januari 2015 heeft verhoord. De zaak was op dat moment verwezen naar de rechter-commissaris teneinde verschillende getuigen, alsmede aangever [slachtoffer 1] te horen. Op 18 mei 2015 is aangever [slachtoffer 1] vervolgens door de rechter-commissaris gehoord.
De rechtbank stelt voorop dat er in beginsel geen rechtsregel is die zich tegen de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken verzet. Bovendien is door de raadsman niet omschreven waarom in dit geval toch sprake is van enig nadeel voor de verdediging. De rechtbank is bovendien van oordeel dat, mocht er door voornoemde gang van zaken al enig nadeel zijn geleden door de verdediging, dit nadeel is gecompenseerd door de – door de verdediging benutte - mogelijkheid om [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris te ondervragen.
De rechtbank overweegt tot slot dat de vergelijking met de Limburgse zaak van 2 april 2014, gelet op de feitelijke gang van zaken, niet opgaat. In die zaak was sprake van een situatie waarin de politie een getuige had gehoord, zonder de verdediging of de rechter-commissaris daarvan op de hoogte te stellen, terwijl de verdediging uitdrukkelijk had verzocht de getuige niet buiten haar aanwezigheid te horen en de rechter-commissaris reeds op korte termijn een getuigenverhoor gepland had.
De rechtbank verwerpt, gelet op het hiervoor overwogene, het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting.
5. Beoordeling van het bewijs
5.1
Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/830420-12
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de stukken in het dossier, met dien verstande dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. [slachtoffer 1] bevond zich op het moment dat hij de kamer boven het café aan de [straatnaam] betrok op psychisch, sociaal en financieel vlak in een kwetsbare positie. Verdachte was zowel werkgever als huurbaas van [slachtoffer 1] , waardoor sprake was van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Verdachte kon bovendien beschikken over het geld van [slachtoffer 1] , in het bijzonder zijn uitkering. Daardoor maakte verdachte hem nog kwetsbaarder en afhankelijker. Verdachte zorgde er daarnaast voor dat [slachtoffer 1] – al dan niet vermeende - schulden bij hem opbouwde en beknotte hem in zijn vrijheid om het café te verlaten. [slachtoffer 1] verrichtte op structurele basis, 7 dagen per week, 14 uren per dag, werkzaamheden voor verdachte in het café en in zijn hennepplantages, zonder dat hij daarvoor betaald kreeg. Als er een hennepplantage van verdachte werd opgerold, moest [slachtoffer 1] de schuld op zich nemen. Verder werd [slachtoffer 1] stelselmatig door verdachte mishandeld en bedreigd. De officier van justitie acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte in de periode 1 januari 2005 tot en met 13 juni 2011 [slachtoffer 1] heeft uitgebuit door dwang en geweld, door een andere feitelijkheid, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie met het oogmerk van uitbuiting. Verdachte heeft [slachtoffer 1] door inzet van voornoemde middelen bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van huishoudelijke arbeid waar hij voordeel uit heeft getrokken.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu niet vaststaat welk letsel wanneer is opgelopen door toedoen van verdachte. Daarnaast kunnen de letsels niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Parketnummer 18/830182-15
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beïnvloeding van getuige [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.2
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/830420-12
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde primair aangevoerd dat vrijspraak moet volgen nu de aangifte van [slachtoffer 1] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, omdat er op basis van de stukken in het dossier onvoldoende bewijs is voor de in de tenlastelegging genoemde uitbuitingsmiddelen. Er is ten eerste geen sprake van misbruik van een kwetsbare positie naar aanleiding waarvan aangever [slachtoffer 1] gedwongen is gehuisvest, nu [slachtoffer 1] niet is aan te merken als een kwetsbaar persoon en hij zelf op zoek was naar woonruimte. Daarnaast is geen sprake geweest van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, nu [slachtoffer 1] betaald kreeg voor zijn werkzaamheden en uit het dossier niet is gebleken dat hij schulden opbouwde bij verdachte of dat hij door verdachte werd beknot in zijn bewegingsvrijheid. Van dwang of (dreiging met) geweld is voorts niet gebleken, aangezien de aangifte van [slachtoffer 1] op dat punt onvoldoende wordt ondersteund door letselverklaringen of overige bewijsmiddelen.
Tot slot heeft de raadsman, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van de strafbaarstelling van uitbuiting,5.aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen voor het ‘voordeel trekken uit de uitbuiting’, nu deze uitbuitingsvariant bedoeld is voor achtergronddaders, terwijl verdachte juist verweten wordt dat hij zelf de uitbuiter is geweest.
Parketnummer 18/830182-15
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde beïnvloeding van getuige [slachtoffer 2] . Daartoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar is en onvoldoende door andere bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte tegen [slachtoffer 2] slechts gezegd heeft dat hij moet vertellen wat hij weet. Het voorgaande levert geen beïnvloeding op in de zin van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
5.3
Oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage I bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen
5.3.1
Parketnummer 18/830420-12
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 en 2
Aan verdachte is onder 2 uitbuiting ten laste gelegd in de periode 1 januari 2005 tot en met 31 augustus 2006. Onder 1 is uitbuiting tussen 1 september 2006 en 13 juni 2011 ten laste gelegd. De uitbuiting in deze periodes is kennelijk apart ten laste gelegd vanwege de wetswijziging van 1 september 2006, waardoor artikel 273a Sr (oud) is komen te vervallen en is vervangen door artikel 273f Sr (oud). De rechtbank zal de uitbuiting in deze aaneensluitende periodes hierna gezamenlijk bespreken, nu het beoordelingskader van de genoemde artikelen niet van elkaar verschilt.
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273a eerste lid, aanhef, sub 1, sub 4 en sub 6 Sr (oud) en artikel 273f, eerste lid, aanhef, sub 1, sub 4 en sub 6 Sr (oud). De wettekst van sub 1 en sub 6 stelt voor strafbaarheid de expliciete voorwaarde dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Hoewel die voorwaarde voor strafbaarheid niet expliciet in sub 4 wordt genoemd, moet ook voor strafbaarheid van hetgeen is vermeld in sub 4 worden uitgegaan van ‘uitbuiting’. De in sub 4 omschreven gedragingen kunnen dus alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.6.
In zaken waarin gedragingen gericht op uitbuiting in arbeid of diensten van een ander, anders dan seksuele uitbuiting van die ander, zijn ten laste gelegd, stelt de rechtbank voorop dat de vraag dient te worden beantwoord of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van artikel 273a, eerste lid, dan wel artikel 273f, eerste lid, Sr (oud). Die beantwoording is sterk verweven met de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.7.
Voor een bewezenverklaring van de subonderdelen 1 en 4 van voornoemde artikelen is voorts vereist dat sprake is van toepassing van een dwangmiddel, te weten: geweld, dreiging met geweld, dreiging met een feitelijkheid, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van gedwongen huisvesting van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht bij dat oordeel met name de verklaring van aangever [slachtoffer 1] zelf van belang. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij een dringend belang had bij huisvesting, omdat hij door een huurachterstand op straat was gezet, en dat het zijn eigen keuze was om de kamer boven het café aan de [straatnaam] in Delfzijl te betrekken .8.Daarnaast is ook overigens met betrekking tot de huisvesting van [slachtoffer 1] niet gebleken van het oogmerk van uitbuiting bij verdachte. De rechtbank zal verdachte, gelet op het voorgaande, zowel ten aanzien van het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde, vrijspreken van subonderdeel 1.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ten laste gelegde uitbuitingsgedragingen onder subonderdeel 4 als volgt. Zowel uit de aangifte van [slachtoffer 1] als uit de daaraan voorafgaande contacten van zijn zus [getuige 1] met de politie leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 1] al langere tijd werd bedreigd en mishandeld door verdachte. Het voorgaande vindt steun in andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder verschillende getuigenverklaringen en medische verklaringen en de constatering dat [slachtoffer 1] gewond was toen hij op 13 juni 2011 uit het café werd gehaald door de politie. Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage I onder parketnummer 18/830420-12, blijkt dat [slachtoffer 1] door verdachte werd mishandeld in het kader van een tussen hen bestaande feitelijke arbeidsrelatie. Op het moment dat [slachtoffer 1] kwam werken in het café aan de [straatnaam] was verdachte uitbater van dat café. Destijds was sprake van een formele arbeidsrelatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Vanaf het moment dat het café op naam van [slachtoffer 1] werd gezet, veranderde dit niets aan de feitelijke arbeidsverhouding: er was weliswaar niet langer sprake van een formele arbeidsrelatie, maar de feitelijke arbeidsrelatie bleef ongewijzigd. [slachtoffer 1] werd in zijn werkzaamheden aangestuurd door verdachte en aan hem diende hij voor alle werkzaamheden rekening en verantwoording af te leggen. Doordat [slachtoffer 1] in de context van voornoemde arbeidsverhouding stelselmatig door verdachte werd mishandeld verrichtte hij zijn werkzaamheden onder continue dreiging van een nieuwe mishandelingen. Bovendien dreigde verdachte regelmatig dat hij [slachtoffer 1] ’s familie iets aan zou (laten) doen. [slachtoffer 1] mocht deze bedreiging naar het oordeel van de rechtbank serieus nemen gelet op het feit dat hij zelf stelselmatig werd mishandeld door verdachte. Door de combinatie van feitelijke mishandelingen enerzijds en de verbale bedreigingen anderzijds heeft verdachte ervoor gezorgd dat [slachtoffer 1] in een afhankelijkheidspositie werd gebracht, waaraan hij zich redelijkerwijs niet kon onttrekken.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen het opzet had om [slachtoffer 1] in een uitbuitingssituatie te brengen en te houden, nu [slachtoffer 1] door verdachte, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in een situatie is gebracht en gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze had dan zich beschikbaar te (blijven) stellen tot het verrichten van arbeid. Dat [slachtoffer 1] wellicht (tijdelijk) met deze arbeid en de omstandigheden waaronder die verricht moest worden heeft ingestemd doet niet ter zake, omdat hem door geweld en dreiging met geweld een reële, vrije keuze werd onthouden om zich aan de situatie te onttrekken. De rechtbank acht daarom het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met betrekking tot subonderdeel 4. De rechtbank ziet echter geen aanwijzingen voor betrokkenheid van een medeverdachte en spreekt verdachte daarom vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank overweegt tot slot met betrekking tot het ten laste gelegde voordeel trekken uit de uitbuiting als volgt. Subonderdeel 6 is zowel van toepassing op de situatie dat de profijttrekker dezelfde is als degene die heeft uitgebuit, als de situatie waarin dit afzonderlijke personen zijn. In beide gevallen dient wel vast komen te staan dat verdachte daadwerkelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting en dat zijn opzet daar (ook) op was gericht. De rechtbank stelt vast dat het onderzoek wel aanknopingspunten biedt voor de veronderstelling dat verdachte zulk voordeel heeft gehad, in het bijzonder de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij niet of nauwelijks werd vergoed voor zijn werkzaamheden en dat hij zijn uitkering bij verdachte moest inleveren, maar wettig en overtuigend (steun)bewijs voor deze veronderstelling ontbreekt, terwijl er ook aanwijzingen zijn voor het tegendeel (zoals de aangiftes loonheffingen die als bijlage 6 bij het proces-verbaal financieel onderzoek zijn gevoegd). De rechtbank zal verdachte daarom, zowel ten aanzien van het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde, vrijspreken van subonderdeel 6.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3
De rechtbank acht de ten laste gelegde stelselmatige zware mishandeling van [slachtoffer 1] niet wettig en overtuigend bewezen, nu het letsel van [slachtoffer 1] zoals opgelopen bij diverse gelegenheden niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in strafrechtelijke zin. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
5.3.2
Parketnummer 18/830182-15
De verdachte wordt beïnvloeding van de getuige [slachtoffer 2] verweten. De rechtbank stelt voorop dat de strafbaarstelling van beïnvloeding van getuigen als bedoeld in artikel 285a Sr strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te kunnen leggen.9.Van ‘beïnvloeden’ in de zin van voornoemd artikel is sprake indien de uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voor een bewezenverklaring van beïnvloeding van getuigen is niet vereist dat sprake is geweest van intimidatie,10.hoewel intimidatie in de regel wel een sterke aanwijzing oplevert dat de desbetreffende uitlating ertoe strekt om de verklaringsvrijheid aan te tasten.11.Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden, zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.12.Daar komt bij dat evenmin hoeft komen vast te staan dat de uiting van verdachte ertoe strekte om de getuige ertoe te bewegen een verklaring af te leggen die niet waarheidsgetrouw is. Artikel 285a Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan de persoon zelf is om te bepalen hoe de inhoud van zijn verklaring in overeenstemming met zijn eigen, mogelijk gebrekkige, herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.13.Ook het via derden benaderen van een persoon kan een uiting in de zin van artikel 285a Sr opleveren.14.Het bestanddeel ‘kennelijk’ heeft geen betrekking op het opzet van de verdachte, maar op de perceptie van derden, onder wie in het bijzonder de getuige. De uiting moet van dien aard zijn dat de getuige daaruit in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat zij ertoe strekt zijn verklaringsvrijheid aan te tasten.15.Het bestanddeel ‘ernstige reden hebben om te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd’ wordt in de jurisprudentie ruim uitgelegd. Er moet een gerede kans bestaan dat iemand een verklaring zal afleggen.
De rechtbank overweegt allereerst met betrekking tot het door de verdediging gevoerde betrouwbaarheidsverweer dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] . Daarbij is in de eerste plaats van belang dat deze verklaringen gedetailleerd en onderling consistent zijn, en bovendien steun vinden in de verklaring van de getuige [getuige 10] dat verdachte inderdaad met [slachtoffer 2] gesproken heeft over diens af te leggen verklaring, en de bevindingen van de rechter-commissaris, inhoudende dat [slachtoffer 2] zeer angstig overkwam voorafgaand aan het geplande verhoor op 1 juni 2015. Daarnaast ziet de rechtbank ook niet in waarom [slachtoffer 2] een belang zou hebben bij het belasten van verdachte. [slachtoffer 2] wilde immers, zo blijkt uit zijn verklaring, juist helemaal geen bemoeienis met het onderhavige politieonderzoek omdat hij in het verleden al de nodige problemen had gehad met de broer van verdachte, [medeverdachte 1] , zoals ook uit het proces-verbaal blijkt, en de situatie net weer rustig was.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage I onder parketnummer 18/830182-15, vast dat verdachte tussen 1 april en 31 mei 2015 de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan in de richting van [slachtoffer 2] , terwijl verdachte wist dat [slachtoffer 2] een verklaring bij de rechter-commissaris moest gaan afleggen. De rechtbank overweegt dat de ten laste gelegde uitlatingen naar hun aard en inhoud kennelijk bedoeld waren om de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 2] te beïnvloeden en dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de ten laste gelegde beïnvloeding van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Nu de rechtbank geen aanwijzing heeft dat verdachte dit feit in nauwe samenwerking met een ander heeft gepleegd zal zij de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde ‘medeplegen’.
6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 18/830420-12 en het onder parketnummer 18/830182-15 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
t.a.v. parketnummer 18/830420-12
1.
hij in de periode van 1 september 2006 tot en met 13 juni 2011, te Delfzijl,
- [slachtoffer 1] , door geweld en dreiging met geweld heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers heeft verdachte
- -
[slachtoffer 1] werkzaamheden in [bedrijf 1] , gelegen aan de [straatnaam] , laten verrichten en
- -
[slachtoffer 1] stelselmatig geslagen tegen het gezicht en andere lichaamsdelen met de hand en met de vuisten en met een stok en met een schep en met een deegroller en
- -
[slachtoffer 1] dreigend medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat wanneer hij weg zou gaan en met de politie zou gaan praten een of meer van zijn familieleden zou(den) worden mishandeld,
in welke afhankelijkheidssituatie [slachtoffer 1] zich telkens niet kon en durfde te verzetten en onttrekken aan die uitbuiting door hem, verdachte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 augustus 2006, te Delfzijl
- [slachtoffer 1] , door geweld en dreiging met geweld heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers heeft verdachte
- -
[slachtoffer 1] werkzaamheden in [bedrijf 1] , gevestigd aan de [straatnaam] , laten verrichten en
- -
[slachtoffer 1] stelselmatig geslagen tegen het gezicht en andere lichaamsdelen met de hand en met de vuisten en met een stok en met een schep en
- -
aan die [slachtoffer 1] dreigend medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat wanneer hij weg zou gaan en met de politie zou gaan praten een of meer van zijn familieleden zou(den) worden mishandeld,
in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer 1] zich telkens niet kon en durfde te verzetten en onttrekken aan die uitbuiting door hem, verdachte;
t.a.v. parketnummer 18/830182-15
hij in de periode van 1 april 2015 tot en met 31 mei 2015 te Delfzijl, meermalen, zich opzettelijk mondeling jegens [slachtoffer 2] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij verdachte telkens opzettelijk mondeling tegen die [slachtoffer 2] gezegd
- -
zakelijk weergegeven- dat verdachte door hem, [slachtoffer 2] , niet op vakantie kan en dat de verklaring van [slachtoffer 2] het zwaarst weegt en dat [slachtoffer 2] maar moet zeggen dat hij het allemaal heeft overdreven en
- -
zakelijk weergegeven- dat die [slachtoffer 2] moest verklaren dat hij de verklaringen die hij eerder bij de politie had afgelegd niet zelf had nagelezen en dat de politie andere dingen in de verklaringen had gezet en
- -
dat die [slachtoffer 2] moest verklaren dat hij in het verleden ruzie had gehad met [medeverdachte 1] en daarom aangifte had gedaan maar dat hij nu geen ruzie meer heeft met [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 1] een goede man was en niets verkeerds heeft gedaan en
- -
die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: “als je iets goed doet, krijg je ook iets goeds” en “als je iets fout doet, dan weet je wel wat er gebeurt” en “ [medeverdachte 2] komt de 11e vrij en [medeverdachte 1] komt de 19e vrij en dan komt hij jou wel tegen” en “jij gelooft toch ook in het hiernamaals”.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
7. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. parketnummer 18/830420-12
1. mensenhandel;
2. mensenhandel;
t.a.v. parketnummer 18/830182-15
het opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter/ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
8. Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 18/830420-12 en het ten laste gelegde onder parketnummer 18/830182-15 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat gelet op de ernst en de hoeveelheid van feiten slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast is. Bij de hoogte van de strafeis heeft de officier van justitie met name rekening gehouden met de ernstige inbreuk die verdachte over een lange periode heeft gemaakt op de menselijke waardigheid, de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer van uitbuiting. Bij de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het destijds geldende lagere strafmaximum op arbeidsuitbuiting.
Eventuele strafvermindering in verband met tijdsverloop acht de officier van justitie niet aan de orde, nu geen sprake is van onredelijke vertraging en in de wijze waarop de zaak door de autoriteiten is behandeld geen onvolkomenheden zitten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verschillende vormverzuimen dienen te leiden tot strafvermindering in de zin van artikel 359a Sv. Ten eerste is het verhoor van [slachtoffer 1] van 21 februari 2012 in strijd met de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangever, getuigen en verdachten’ niet auditief vastgelegd, zoals door de raadsman aangevoerd in paragraaf 4.3. Voorts is sprake geweest van inbeslagname van geheimhoudersstukken waar het openbaar ministerie in strijd met de wet kennis van heeft genomen. Verder heeft de raadsman, in lijn met zijn standpunt zoals weergegeven in paragraaf 4.4, bepleit dat strafvermindering moet volgen omdat [slachtoffer 1] op 28 januari 2015 door de politie is verhoord terwijl de zaak ten tijde van dat verhoor onder de rechter-commissaris was. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat strafvermindering moet volgen nu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de strenge voorwaarden waaronder de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst is geweest een strafmatigende factor dient te zijn. Verdachte heeft immers zijn paspoort in moeten leveren, waardoor hij gedurende lange tijd zijn gezin in Turkije niet heeft kunnen opzoeken. Bovendien hebben de strenge schorsingsvoorwaarden geleid tot depressieve klachten bij verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten
Verdachte heeft verschillende ernstige strafbare feiten begaan. Ten eerste heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan arbeidsuitbuiting van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft [slachtoffer 1] gedurende een periode van ruim 6 jaren gedwongen zich (bijna) alle dagen van de week, gedurende een groot aantal uren per dag, beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid in [bedrijf 1] in Delfzijl. Verdachte heeft daarbij structureel hevig geweld toegepast jegens [slachtoffer 1] wanneer hem iets niet zinde en dreigde daarbij [slachtoffer 1] ’s familie iets aan te doen als hij zou vertrekken. [slachtoffer 1] heeft zich als gevolg van deze dreigende en gewelddadige omstandigheden niet aan de uitbuitingssituatie kunnen en durven onttrekken. Door zo te handelen heeft verdachte, gebruikmakend van het overwicht dat hij had op [slachtoffer 1] , misbruik gemaakt van diens kwetsbare positie. Hij heeft daarbij op indringende wijze inbreuk gemaakt op [slachtoffer 1] ’s lichamelijke en geestelijke integriteit en voorts op de vrijheid die hij zou moeten hebben om zijn eigen leven vorm te geven. De rechtbank rekent verdachte het voorgaande zwaar aan.
Verder heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan de beïnvloeding van een getuige. Verdachte was ervan op de hoogte dat deze getuige een verklaring moest gaan afleggen bij de rechter-commissaris over een lopende strafzaak tegen verdachte. Verdachte was kennelijk bang dat de getuige een belastende verklaring over hem zou afleggen en heeft daarom meermalen geprobeerd om de getuige een verklaring af te laten leggen in de door verdachte gewenste zin. Hierbij heeft verdachte zelfs een kennis van de getuige ingezet om hem naar een ontmoeting lokken. Ook heeft verdachte getuige [slachtoffer 2] tijdens verschillende confrontaties bedreigd.
De rechtbank tilt zwaar aan dit strafbare feit, temeer nu de getuige door alles wat er gebeurd is uiteindelijk geen verklaring meer heeft durven afleggen bij de rechter-commissaris. Een ieder die getuige is geweest van voor een strafzaak relevante feiten, behoort daarover ten overstaan van een rechter in vrijheid en onbelemmerd te kunnen verklaren. Beperkingen van deze vrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. Verdachte heeft op onaanvaardbare wijze getracht de uitkomst van zijn strafzaak te beïnvloeden door de verklaringsvrijheid van de getuige aan te tasten.
Uitgangspunten bij de strafbepaling
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer op zijn plaats. Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen straf overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat de LOVS-oriëntatiepunten geen uitgangspunt bieden voor de straftoemeting bij arbeidsuitbuiting. De rechtbank zal daarom de aard en duur van de uitbuiting, de mate waarin geweld is gebruikt en de bijkomende omstandigheden afwegen. Verder zal de rechtbank rekening houden met de verschillende strafmaxima die in de bewezenverklaarde periode op arbeidsuitbuiting gesteld stonden. Voor het beïnvloeden van een getuige bieden de LOVS-oriëntatiepunten wel een uitgangspunt, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De rechtbank zal de omstandigheid dat de beïnvloeding meermalen heeft plaatsgevonden en gepaard is gegaan met bedreigingen als strafverhogende factoren meewegen bij de bepaling van de strafmaat.
De rechtbank neemt, alles overwegende, als uitgangspunt voor de totale straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 47 maanden.
Beoordeling van de strafmaatverweren
De raadsman heeft gepleit voor strafvermindering als rechtsgevolg van verschillende vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze verweren uit van het juridische kader van artikel 359a Sv, zoals weergegeven in paragraaf 4.2. Van strafvermindering als rechtsgevolg van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kan slechts sprake zijn indien aannemelijk is dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.16.
De rechtbank heeft in paragraaf 4.3 geoordeeld dat het niet auditief registreren van het verhoor van [slachtoffer 1] van 21 februari 2012 weliswaar een vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv, maar dat het nadeel dat verdachte daardoor heeft ondervonden reeds voldoende is gecompenseerd. De rechtbank zal daarom aan voornoemd vormverzuim niet de consequentie van strafvermindering verbinden.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat strafvermindering moet volgen nu [slachtoffer 1] op 28 januari 2015 door de politie is gehoord terwijl de zaak onder de rechter-commissaris was, heeft de rechtbank in paragraaf 4.4 overwogen dat ook in dit geval, mocht er al enig nadeel zijn geleden, dit nadeel reeds voldoende is gecompenseerd. De rechtbank zal daarom ook op dit punt niet overgaan tot strafvermindering.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verweer dat de inbeslagname van geheimhoudersstukken waar het openbaar ministerie in strijd met de wet kennis van zou hebben genomen als volgt. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken van enig nadeel voor verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en zal derhalve niet overgaan tot strafvermindering.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het verweer van de raadsman dat ziet op strafvermindering als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn bekeken of de zaak van verdachte tijdig is afgedaan. Een verdachte heeft immers recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is onder meer afhankelijk van de complexiteit van de zaak, de invloed die de verdediging heeft gehad op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Nu sprake is van een complexe zaak, waarin veel onderzoek moest worden verricht, terwijl de lange duur van het onderzoek in deze zaak mede is gelegen in het grote aantal onderzoekswensen dat is ingediend door de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van schending van de redelijke termijn. De rechtbank constateert wel dat er sprake is van een groot tijdsverloop en ziet daarin aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te matigen.
De rechtbank ziet tot slot, in lijn met het standpunt van de verdediging, ook in de stringente voorwaarden waaronder de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst is geweest aanleiding om de op te leggen straf te matigen. De rechtbank betrekt bij dat oordeel mede het feit dat verdachte gedurende anderhalf jaar geen gebruik heeft kunnen maken van zijn paspoort, terwijl zijn gezin in Turkije verbleef.
Conclusie
De rechtbank zal aan verdachte, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
9. Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 273a (oud) en 273f (oud) en 285a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Bijlage
De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd onder parketnummer
18/830420-12 en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 18/830420-12 en het onder parketnummer 18/830182-15 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2018.
Bijlage I
Parketnummer 18/830420-12
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 en 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Groningen d.d. 21 februari 2012, opgenomen in map C-1 op pagina 1 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
[verdachte] bood mij werk aan bij het café aan de [straatnaam] in Delfzijl. Vanaf de tweede maand dat ik daar werkte begon het geweld op te zetten. Ik kreeg op een gegeven moment klappen met de hand en daarna met voorwerpen. Ik kreeg klappen op mijn gezicht, maar ook op mijn lichaam. Mijn lichaam werd uitgekozen, omdat daar geen letsel zichtbaar zou zijn. Ik had kost en inwoning erbij, maar mocht beperkt eten, want dat werd nagekeken en als er teveel weg was kreeg ik weer klappen. Dat gebeurde nooit openlijk, ik werd dan meegenomen naar de keuken en daar werd ik geslagen. Ik werd geslagen door [verdachte] . De mishandelingen werden steeds heftiger, want eerst was het met de vlakke hand en toen ging hij over op vuistslagen en werd ik met de vuist geslagen. Op een gegeven moment begon hij mij ook met voorwerpen te slaan zoals een deegroller en keukengerei. Ik werd wekelijks mishandeld en dat heeft jaren zo geduurd. Na twee jaar zo wekelijks mishandeld te zijn werd het erger en werd ik meerdere keren mishandeld met een schep en andere voorwerpen. Ik ben toen ongeveer twintig keer bij de dokter geweest en vertelde de dokter toen dat ik gevallen was of op straat in elkaar werd geslagen. Ik kan een aantal voorbeelden benoemen. [verdachte] was boos en beschuldigde mij dat ik gestolen had, maar ik ontkende dat. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij begon te slaan met stukken hout en stokken. Daar lag bouwafval en daar begon mij meerdere keren hard mee te slaan. Ik voelde dat hij mij meerdere keren op mijn rug sloeg en ik wilde mij verdedigen en stak mijn handen omhoog. Ik mocht mij niet verdedigen, daar werd hij nog kwader van. Ik werd toen keihard op mijn handen geslagen met stukken hout en stokken. Ik kreeg toen meerdere verwondingen op mijn handen, dat waren open schaafwonden. Die had ik op mijn handen en op mijn rug. Ik ben met die verwondingen naar de dokter geweest, omdat mijn handen behoorlijk gekneusd waren. Ik kon mijn handen niet bewegen. Mijn handen werden door de dokter verbonden en ik heb daar twee weken mee gelopen. Ik had geen andere keuze en ik moest werken. Ik kon eigenlijk niet werken. Klanten hebben mijn verwondingen wel gezien.
Ongeveer vier of vijf jaar geleden ben ik met een deegroller drie of vier keer op mijn hoofd geslagen door [verdachte] , waardoor ik een bloedende barstwond op mijn hoofd kreeg. Er lag overal bloed en dat moest ik later zelf ook nog schoonmaken. Ik ben toen met deze verwonding naar het ziekenhuis gegaan. De wond is toen gehecht. Ik ben ook mishandeld met een pizzastok. De sluiting van de coffeeshop was naar aanleiding van een politie-inval waarbij hash en weed werd aangetroffen en in beslag genomen. Daar kreeg ik de schuld van, want [verdachte] verweet mij dat ik tegen de politie had gezegd dat er hash lag en dat ik een verkeerde verklaring had afgelegd bij de politie, ik zou hen erbij gelapt hebben. Ik heb toen ook, nadat de politie weg was, klappen gehad. De politie was weg en ik zag en voelde dat ik meerdere keren opzettelijk met kracht werd geslagen met de volle vuist door [verdachte] . Ik werd toen geraakt overal op mijn lichaam en ook op mijn hoofd. Die klappen deden mij pijn, ik ben daarna naar de dokter geweest. Ik had zwaar gekneusde ribben.
Op een andere dag werd ik meerdere keren met een stang op mijn rug werd geslagen. Alle bovenstaande mishandelingen hebben mij pijn en letsel toegebracht. Ik had meerdere striemen op mijn rug zitten, omdat ik met die houten pizzastok werd geslagen. [verdachte] sloeg zo ontzettend hard met die stok dat die stok doormidden ging. Vorig jaar, vlak voordat ik door de politie werd weggehaald, ben ik ook zwaar mishandeld. Ik werd toen geslagen met een bierblik, bierfles, sleutel, schep en stukken hout. Ik was murw en in die negen jaar volledig gehersenspoeld. Ik durfde nergens meer tegenin te gaan. Het was omstreeks vier uur in de morgen dat ik daar lag te slapen en toen kwam [verdachte] binnen. [verdachte] sloeg mij met een vol bierblikje bovenop mijn hoofd. Daardoor kreeg ik een snijwond op mijn hoofd en die begon enorm te bloeden. Ik zag vervolgens dat hij met een vol bierflesje voluit op mijn hoofd sloeg, waardoor een open wond op mijn hoofd ontstond. Het bierflesje werd kapotgeslagen op mijn hoofd. Vervolgens pakte hij een pandeksel en ik zag en voelde dat hij mij met die pandeksel sloeg. Hij sloeg mij op mijn gezicht en op mijn hoofd. Ik zag en voelde vervolgens dat hij een sleutel over mijn linkerkaak trok. Ik kreeg daardoor een open verwonding op mijn kaak, dat is een litteken geworden. Ik moest vervolgens met hem mee naar de keuken en daar moest ik mijn handen uitsteken. Ik zag en voelde dat [verdachte] met een schep op mijn handen sloeg.
Op weer een andere dag ben ik meerdere keren geslagen met stukken hout en stokken. Ik had ook een oog volledig dicht zitten, mijn andere oog was gedeeltelijk dichtgeslagen. Mijn handen waren ook enorm opgezet en gekneusd, doordat ik daar keihard op geslagen werd. Mijn bovengebit is gedeeltelijk afgebroken aan de bovenzijde. Ik was toen behoorlijk mishandeld. [verdachte] was dronken en de mishandelingen hebben vier uur geduurd. Af en toe nam [verdachte] een pauze van twintig minuten en kon ik mijn verwondingen verzorgen, maar dan kwam hij er weer aan en begonnen de mishandelingen weer. Ik ben ook meerdere keren op mijn kniebanden geslagen door [verdachte] . Voorgaande mishandelingen hebben mij pijn gedaan en letsel toegebracht.
Ik was de laatste jaren een gevangene in het bedrijf. Ik werd bang gemaakt dat als ik weg ging of bij de politie zou gaan praten, mijn familie de klos zou zijn en dan met name mijn zus. Zij dreigden dat mijn zus dan mishandeld zou worden of mijn zusje en mijn vader. Ik ben ervan overtuigd dat zij hun bedreigingen ten uitvoer zouden gaan brengen. Ik heb doodsangsten uitgestaan voor mijzelf en mijn familie en daarom ben ik nooit eerder naar buiten gekomen met mijn verhaal. [verdachte] vertelde mij meerdere keren dat zij mensen die uit de school waren geklapt, zwaar mishandeld hadden. Ik ben de afgelopen negen jaar niet vrij geweest in mijn bewegingsvrijheid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Districtsrecherche Eenheid Noord d.d. 26 juni 2013, opgenomen in map C-1 op pagina 11 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik kreeg een contract aangeboden voor het werk in het café. Ik bleef daar werken vanwege bedreigingen. Ik werd zeer zwaar onder druk gezet door [verdachte] . Kennissen en buren hebben mij minstens 5 à 6 keer aangesproken of zij mij misschien konden helpen. De momenten dat zij mij aanspraken waren de momenten dat ik weer eens klappen had gehad van [verdachte] . U vraagt mij naar de behandeling in het ziekenhuis ten gevolge van een zware mishandeling, een hoofdwond. Ik ben in het Delfzicht ziekenhuis geweest. Over de gehele periode ben ik wel 7 à 8 keer in dit ziekenhuis geweest. [verdachte] blijft heel lang doorslaan. Ik werd in alle ruimtes in de zaak geslagen. Ook waar klanten bij waren. De klanten hebben dan echt wel gehoord dat ik geslagen werd. Ik heb gehuild. Ik wilde mij niet laten helpen, omdat ik bang was dat anderen wat werd aangedaan. U houdt mij voor dat ik tijdens een mishandeling door [verdachte] wel twintig keer op mijn handen werd geslagen en vraagt mij hoe ik nog kon werken. Ook al had ik pijn ik moest werken van [verdachte] . Als ik dat niet deed dan kreeg ik weer klappen.
3. Een geneeskundige verklaring d.d. 31 januari 2005, opgemaakt door H.C. v.d. Veen, arts-assistent, namens D.E.A. Mahmoud, chirurg, opgenomen in map C-1 op pagina 189:
Op 16-1-05 zag ik [slachtoffer 1] . Bij lichamelijk onderzoek werd een onrustige patiënt gezien met maximale EMV score. In het aangezicht enkele haematomen, aan de linker orbitarand, aan het voorhoofd en de neus had een afwijkende stand, de neusgaten waren doorgankelijk en er was geen sprake van crepitaties aan het neusbeen. Aan de rechter ringvinger is een forse snijwond met intacte peesfunctie. Concluderend is er sprake van een trauma capitis met mogelijk een commotio cerebri en tevens een snijwond van de rechter ringvinger. De snijwond aan de ringvinger werd gehecht en de patiënt werd opgenomen ter observatie.
4. Een geneeskundige verklaring d.d. 8 juni 2011, opgemaakt door H. Koerts, arts-assistent, namens dr. De Froe, neuroloog, opgenomen in map C-1 op pagina 190 e.v. van het dossier IJsland:
Hierbij breng ik u op de hoogte van het bezoek van [slachtoffer 1] aan de spoedeisende hulp van het OZG, locatie Delfzicht op 08/06/2011.
Lichamelijk onderzoek:
Inspectie aangezicht/ hoofd: dichtzittend linkeroog door hematoom, meerdere hematomen frontaal. Tweetal schaafwonden parletaal, ongeveer 2 à 3 cm.
Palpatie: drukpijn suborbitaal bdz. Geen aanwijzingen voor palpabele richel.
Pupillen: isocoor en reactief.
Hersenzenuwen: globaal niet afwijkend.
Puim: Inspectie thorax: gb. VAG, geen verlengd in - experium, geen bijgeluiden. Normale AF.
Inspectie rechter hand: forse zwelling dorsale zijde hand. Drukpijn metacarpalia I t/m V.
Beweging vingers gestoord door stijfheid en pijn.
Inspectie rechter hand: Schaafwond dig II rechts aan onderzijde nagel, ongeveer 1 cm. Nagel intact.
Conclusie:
1) Commotie cerebri (hersenschudding)
2) Distorsie hand (verdraaide/gekneusde hand)
5. Een geneeskundige verklaring d.d. 16 februari 2011, opgemaakt door A. Boersma, arts-assistent, namens J.F. Ashruf, chirurg, opgenomen in map C-1 op pagina 194 e.v. van het dossier IJsland:
Lichamelijk onderzoek:
Longen: vesiculair ademgeruis over beide longen.
Hoofd rechts boven: wondje van 1 cm.
Thorax: drukpijn linker ribbenboog.
Aanvullend onderzoek: X-thorax: geen ribfracturen
Conclusie: hoofdwond, geen ribfracturen.
Beleid: hoofdwond gereinigd en verbonden.
6. Een schriftelijk bescheid d.d. 26 juni 2013, inhoudende een aanvraagformulier medische informatie ten aanzien van [slachtoffer 1] , opgenomen in Map C-1 op pagina 205 e.v. van het dossier IJsland:
Welke letsels dan wel afwijkingen -zowel in- als uitwendig- heeft u bij betrokkene geconstateerd?
- -
Borstklachten (sept. 2008)
- -
Kneuzing neus (mei 2009)
- -
Ribkneuzingen en hoofdwond (feb. 2011)
- -
Hersenschudding en kneuzing hand (juni 2011)
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Groningen d.d. 29 januari 2013, opgenomen in map C-1 op pagina 162 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op 9 juni 2011 werden wij benaderd door [getuige 1] . [getuige 1] deelde ons in diverse sessies mede dat haar broer stelselmatig werd mishandeld en bedreigd door [verdachte] . [slachtoffer 1] was op bezoek geweest bij [getuige 1] en had verwondingen en blauwe plekken in het gezicht die hij camoufleerde met make-up. [getuige 1] had veelvuldig telefonisch contact met haar broer over het reilen en zeilen van de pizzeria en zij wist dat haar broer een verbod had om contact met haar te hebben. Zij wist dat haar broer stelselmatig werd mishandeld, maar de laatste weken waren de mishandelingen vaker en extremer volgens haar. [slachtoffer 1] had namelijk al meerdere keren aan zijn zuster kenbaar gemaakt dat hij voor zijn leven vreesde. Daar kwam bij dat hij recentelijk met een koekenpan keihard op zijn hoofd was geslagen en dat de aard van het geweld extreme vormen had aangenomen. Volgens [getuige 1] wilde haar broer vluchten, maar durfde hij het niet aan. Nu zij geen contact kon krijgen met hem vreesde zij voor het ergste. [slachtoffer 1] had zijn zus al meerdere keren te kennen gegeven dat [achternaam verdachten] , als hij zou vluchten, hun familie, waaronder haar, iets aan zou doen. Hij twijfelde er geen moment aan dat dit zou gaan gebeuren.
Op zondag 12 juni 2011 sprak verbalisant [verbalisant] in het pand aan de [straatnaam] te Delfzijl met [slachtoffer 1] . Hij constateerde toen dat [slachtoffer 1] in de zaak aan het werk was en dat hij een grote zonnebril droeg waarmee hij een opgezwollen blauw oog afdekte. Verbalisant [verbalisant] heeft kort gesproken met [slachtoffer 1] en heeft hem gevraagd of hij weg kon. [slachtoffer 1] reageerde kort, gejaagd en angstig en deelde mede dat hij absoluut niet weg kon.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 28 mei 2013, opgenomen in map C-2 op pagina 77 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
[slachtoffer 1] ging op kamers wonen aan de [straatnaam] te Delfzijl. Dit was een coffeeshop en hij woonde daar boven. [slachtoffer 1] ging daar toen ook werken. De eigenaar was [verdachte] . [slachtoffer 1] hielp in zijn algemeenheid mee om deze zaak op te bouwen. Mij is opgevallen dat [slachtoffer 1] regelmatig verwondingen had. Ik heb zelf gezien dat hij een keer onder de krassen zat. Ook heb ik regelmatig blauwe
ogen bij [slachtoffer 1] gezien. Zijn kaak, zijn mond en vanuit zijn nek heb ik ook allerlei verwondingen gezien. We spreken nu over een periode van misschien wel 10 jaar. [slachtoffer 1] belde mij 3 à 4 jaar geleden ‘s nachts op of ik thuis was, hij wilde stiekem langskomen. [slachtoffer 1] kwam bij mij in de woning en ik zag dat het bloed uit een wond op zijn hoofd stroomde. Volgens [slachtoffer 1] had [verdachte] hem geslagen met een deegroller en een schep. Volgens [verdachte] had [slachtoffer 1] uit de kas gestolen, zogenaamd. Ik zag een grote snee maar niet diep genoeg om te laten hechten. [slachtoffer 1] bleef nooit echt lang want hij was bang dat mij of mijn gezin wat zou overkomen.
[slachtoffer 1] vertelde mij over de laatste keer dat hij aan de [straatnaam] was het volgende is gebeurd. [slachtoffer 1] vertelde mij dat hij achter in de kroeg door [verdachte] in elkaar was geslagen met een lat, een schep en met vuisten. [slachtoffer 1] kreeg in de kroeg zelfs volle flessen drank en bierflesjes naar zich toe gegooid. [slachtoffer 1] probeerde weg te komen en hij liep naar achteren, hij werd met een grote ijzeren pannendeksel in de keuken geslagen door [verdachte] . [slachtoffer 1] kroop tijdens dit voorval naar achteren, maar het geweld ging door met een lat en een schep. [slachtoffer 1] werd toen overal op zijn lichaam geraakt. Ik zag het letsel van [slachtoffer 1] . Hij was gewond aan zijn hoofd. Zijn kaak, zijn nek en zijn handen waren opengeslagen. Ik kreeg [slachtoffer 1] niet mee. [slachtoffer 1] was bang dat hij nog meer problemen met [verdachte] zou krijgen. [slachtoffer 1] kwam langs en ik heb het letsel op zijn lichaam gezien. De verwondingen zaten op zijn benen, rug, buik, armen en gezicht en hij heeft mij toen dit hele verhaal verteld. Ik zag [slachtoffer 1] gemiddeld 1 keer per maand en elke keer had [slachtoffer 1] wel zichtbaar letsel. [slachtoffer 1] wilde niet naar de politie, omdat hij teveel wist over de [achternaam verdachten] 's en dan zou iedereen binnen onze familie gevaar lopen.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 28 oktober 2014, opgenomen in map C-3 op pagina 22 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Vanuit de achterzijde van onze woning hebben wij uitzicht op de achterzijde van het horecabedrijf aan de [straatnaam] . Circa 3 à 4 jaar geleden op een zomeravond werd ik wakker van lawaai of gegil. Ik keek de jongen, die daar al meer dan 2 jaar werkte, in het gezicht en ik zag dat tegenover hem een Turkse man stond, die ik daar wel vaker gezien had. Ik zag dat de Turkse man met een schep, een spade met een lange steel, slaande bewegingen maakte in de richting van het hoofd van de jongen. Ik zag dat de man de jongen meerdere malen op zijn hoofd raakte met de schep. Terwijl de jongen met de schep geslagen werd, zag ik dat de jongen met beide handen/armen de slagen met de schep probeerde af te weren en hoorde ik dat hij schreeuwde. U toont mij een foto van [slachtoffer 1] . Ja, dat is de jongen die ik bedoel en over wie ik in mijn verklaring spreek.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 31 oktober 2014, opgenomen in map C-3 op pagina 27 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
[slachtoffer 1] werkte in een horecazaak aan de [straatnaam] . Dit was ongeveer in dezelfde periode dat ik er ook werkte, zo’n 10 jaar geleden. Hij woonde boven de zaak en werkte voor de kost en inwoning. Ik heb vaker gezien dat [slachtoffer 1] blauwe plekken of verwondingen had. De verwondingen zaten op zijn buik of rug.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 12 november 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 184 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
[verdachte] heeft [slachtoffer 1] bij ons in de kamer mishandeld. [verdachte] sloeg [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] kroop in elkaar, maar [verdachte] bleef hem slaan en trappen. [slachtoffer 1] werd over zijn hele lichaam geraakt. De klappen kwamen vooral op het hoofd van [slachtoffer 1] terecht.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 23 juli 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 207 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
De dag dat de politie [slachtoffer 1] uit de zaak in het centrum van Delfzijl weghaalde werd ik gebeld door [getuige 1] . Ik hoorde [getuige 1] zeggen dat [slachtoffer 1] onderdak moest hebben voor de nacht en dat hij de volgende dag naar Duitsland zou worden gebracht. [slachtoffer 1] durfde niet weg te gaan, hij was gewoon te bang. Toen ik [slachtoffer 1] voor de eerste keer tegenkwam had hij verwondingen. [slachtoffer 1] zei toen dat hij ruzie had gehad, maar vertelde mij niet wat er was gebeurd. Ik denk dat ik 10 jaar geleden [slachtoffer 1] voor de eerste keer met verwondingen heb gezien. Ik kwam [slachtoffer 1] steeds vaker in het centrum van Delfzijl tegen. Ik zag toen vaker dat [slachtoffer 1] bont en blauw was, een tand miste en constant om zich heen keek, omdat hij dacht dat hij achtervolgd werd. Ik vroeg aan [slachtoffer 1] of hij weer in elkaar geslagen was. Ik zag dat [slachtoffer 1] knikte, maar verder zei hij niets. Ik vroeg aan [slachtoffer 1] waarom hij niet eerder weg was gegaan. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] niet durfde, omdat zijn familie werd bedreigd. [slachtoffer 1] vertelde dat hij hoofdzakelijk werd mishandeld door de twee bazen van het café, namelijk [naam 1] en [naam 2] .
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 23 juli 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 214 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 6] :
Ik heb in totaal gezien dat [slachtoffer 1] drie keer gewond was. De ene keer had hij blauwe ogen, de andere keer had hij zijn gelaat kapot en een kapotte rib. Ik ben ook veel bij [slachtoffer 1] in de zaak geweest en hij had bijna altijd wel verwondingen in zijn gezicht. [slachtoffer 1] vertelde mij dat hij door [verdachte] werd mishandeld. Negen van de tien keer had [verdachte] dit gedaan. De laatste keer voordat [slachtoffer 1] weg was, met Pinksteren, is [slachtoffer 1] bewerkt met een honkbalknuppel en een schep. Ik kwam zeven dagen in de week langs in de zaak. Ik keek dan altijd even hoe het ging met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] vertelde mij dat hij niet weg durfde te gaan, omdat [verdachte] zei: "Als jij weg gaat pak ik je familie, ik pak [getuige 1] en haar kinderen". [slachtoffer 1] ging niet naar de politie, omdat hij te bang was dat zijn familie iets zou worden aangedaan. Toen ik [slachtoffer 1] wegbracht had hij verwondingen. [slachtoffer 1] vertelde dat hij een paar dagen daarvoor met voorwerpen was aangevallen door [verdachte] .
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 17 september 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 343 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 7] :
[slachtoffer 1] sliep in een kamer boven de bar. U toont mij een foto van Jozef [slachtoffer 1] (geb. [geboortedatum]-1977). Ja, dit is de [slachtoffer 1] die werkzaam was achter de bar in [bedrijf 2] . Ik kwam wel eens in [bedrijf 2] en heb in totaal 2 à 3 keer gezien dat [slachtoffer 1] ’ gezicht kapot was. Daarmee bedoel ik dat hij blauwe ogen had, dat zijn neus scheef stond of dat hij dikke lippen en andere verwondingen aan zijn hoofd had. Ik denk dat [verdachte] de mishandelingen pleegde. Het gebeurde namelijk vaak als [verdachte] er was. De volgende dag zag ik dan de verwondingen bij [slachtoffer 1] . Ik was een keer alleen in de zaak samen met [verdachte] en [slachtoffer 1] . Verder was er niemand. [verdachte] schreeuwde en sprak luid tegen [slachtoffer 1] . De volgende dag kwam ik weer in [bedrijf 2] en stond [slachtoffer 1] achter de bar. Ik zag dat [slachtoffer 1] aan zijn gezicht gewond was. Ik schrok ervan en vroeg aan [slachtoffer 1] of [verdachte] dit gedaan had, waarop [slachtoffer 1] zijn gezicht in zijn handen verborg en begon te huilen. Hij zou nooit zeggen wie dit gedaan had, maar voor mij was het duidelijk dat [verdachte] [slachtoffer 1] had geslagen en mishandeld.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris d.d. 27 augustus 2015, als los document gevoegd bij het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 8] :
Ik heb [slachtoffer 1] twee keer met letsel gezien. Tussen beide keren zaten enkele jaren. Dat zal ongeveer 4 of 5 jaar geleden zijn geweest. De laatste keer dat [slachtoffer 1] mishandeld is, is hij naar Duitsland verhuisd. Dat was in 2010/2011. Hij had letsel aan zijn gezicht. Hij had behoorlijke blauwe plekken in zijn gezicht. [slachtoffer 1] vertelde mij dat hij zich niet meer veilig voelde. [slachtoffer 1] voelde zich bedreigd.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 29 oktober 2014, opgenomen in map C-3 op pagina 54 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 9] :
In de periode tussen 2005 en 2007 werkte ik in pizzeria [bedrijf 1] , gevestigd aan de [straatnaam] te Delfzijl. [verdachte] was de baas en de eigenaar van de pizzeria. [verdachte] en [slachtoffer 1] hadden vaak ruzie. Ik heb ook wel eens gezien dat [verdachte] [slachtoffer 1] sloeg. Dit betrof een duw in zijn rug of een klap met de vlakke hand tegen de wang van [slachtoffer 1] . Ik heb wel eens verwondingen gezien bij [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft mij toen wel verteld dat [verdachte] dit had gedaan. Ik heb wel eens een blauw oog gezien bij [slachtoffer 1] en ik heb ook wel eens een gat in zijn hoofd gezien. Ik heb gezien dat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft geslagen. Wij stonden toen samen achter de bar. Het gebeurde niet dagelijks maar het kwam wel vaker voor. De foto die u mij toont van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1977, is de [slachtoffer 1] over wie ik in mijn verklaring spreek.
17. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 18 juni 2014 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , opgenomen in map F-4, van het dossier IJsland:
[medeverdachte 2] = [medeverdachte 2]
[medeverdachte 1] = [medeverdachte 1]
12.20
uur:
[medeverdachte 2] Ik zei: [getuige 4] , houd maar in je achterhoofd dat mijn oom zijn straf heeft gehad. Ja, wat mij betreft heeft hij zijn straf gehad, zei ze. Hahaha, ja het is goed, nu heb ik een gerust gevoel, zei ze. Maar hij moet je vader op zijn blote knieën dankbaar zijn, zegt ze.
[medeverdachte 1] Ja, dat weet ik wel. Vriend, niemand kon bij die man in de buurt komen. iedereen mishandelde hij, iedereen die kwam mishandelde hij. (De laatste zin herhaalt [medeverdachte 1] 6 keer).
18. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 21 juni 2014 tussen [medeverdachte 2] en [getuige 4] , opgenomen in map F-4, van het dossier IJsland:
I= [medeverdachte 2]
T= [medeverdachte 1]
11.19
uur:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het over de veeleisendheid van [verdachte] . [medeverdachte 1] begint zich op te winden.
[medeverdachte 1] Jij bent zelf die jongen telkens en om de haverklap aan het slaan, en maar slaan, en maar slaan en dan ook nog praatjes. Hij is toch geen slaaf? En dan zit [verdachte] binnen en dan moet ik komen. Ik kom godverdomme niet! Wat kan ik doen als ik kom?
[medeverdachte 2] Ja, wat kan je doen als je komt?
[medeverdachte 1] Wat heb ik bij de advocaat kunnen doen? Hij kan zelf toch ook praten?
Parketnummer 18/830182-15
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Contact [slachtoffer 2] ivm veiligheid van Districtsrecherche Groningen d.d. 29 mei 2015, opgenomen in de map ‘2e Procesdossier [verdachte] ’ d.d. 6 augustus 2015 op pagina 27 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op vrijdag 29 mei 2015 hoorden wij de heer [slachtoffer 2] zeggen dat [verdachte] ook al contact met hem had gezocht. Ongeveer een maand tot anderhalf maand geleden kwam hij [verdachte] tegen en moest hij meekomen. [verdachte] liet hem twee volle dozen zien met onder andere verschillende verklaringen die bij de politie waren afgelegd. Hij zag zelfs een lijst met gsm nummers die door de politie waren afgetapt. Het leek alsof [verdachte] een compleet politiedossier in zijn bezit had, vertelde de heer [slachtoffer 2] . [verdachte] confronteerde [slachtoffer 2] met zijn aangiften/verklaringen en zei tegen hem dat hij het allemaal had overdreven in zijn verklaringen. De heer [slachtoffer 2] gaf aan dat [verdachte] het volgende tegen hem zei:
- -
Door jou kan ik niet op vakantie;
- -
Jouw verklaring weegt het zwaarst;
- -
Zeg maar dat je het allemaal overdreven hebt.
De heer [slachtoffer 2] vertelde dat hij afgelopen week ook diverse keren is gebeld door [verdachte] . [verdachte] wilde met hem afspreken om met hem te praten. De heer [slachtoffer 2] vertelde dat [verdachte] hem wil bewegen zijn verklaring bij de rechter-commissaris aan te passen in het voordeel van de familie [achternaam verdachten] . Wij hoorden dat [slachtoffer 2] erg bang was om een verklaring af te leggen, omdat hij bang is dat hij en zijn gezin weer lastig zal worden gevallen zoals een aantal jaren geleden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Beïnvloeding getuige [slachtoffer 2] door [verdachte] van Districtsrecherche Groningen d.d. 10 juni 2015, opgenomen in de map ‘2e Procesdossier [verdachte] ’ op pagina 29 e.v. voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op maandag 1 juni 2015 is de heer [slachtoffer 2] voor de rechter-commissaris in Groningen
verschenen voor het afleggen van een verklaring. De heer [slachtoffer 2] heeft aan de rechter-commissaris gemeld dat hij op zondag 31 mei 2015 opnieuw was bedreigd. Daarom is er op dat moment geen verklaring van de heer [slachtoffer 2] opgenomen. Op woensdag 3 juni 2015 hebben wij een bezoek gebracht aan het woonadres van [slachtoffer 2] . De heer [slachtoffer 2] vertelde aan ons dat hij op zondag 31 mei 2015 opnieuw door [verdachte] benaderd was door andere mensen erbij te betrekken. Zondag 31 mei 2015 werd hij door een vriend gebeld en deze wilde kaas van hem kopen. De vriend vertelde ook dat hij nog iets met de heer [slachtoffer 2] wilde bespreken. De heer [slachtoffer 2] vertelde dat hij naar die vriend is gegaan om kaas af te leveren. Daar aangekomen wilde [verdachte] met hem praten en had dus een vriend van [slachtoffer 2] ingeschakeld om hem te kunnen spreken. [verdachte] gaf aan dat [slachtoffer 2] anders moest verklaren bij de rechter-commissaris. Hij moest onder andere vertellen dat de verklaringen die hij eerder bij de politie afgelegd had, zelf niet had nagelezen en dat de politie andere dingen in de verklaringen had gezet. De heer [slachtoffer 2] moest ook zeggen dat hij in het verleden ruzie had gehad met [medeverdachte 1] en daarom aangifte had gedaan, maar dat hij nu geen ruzie meer heeft en dat [medeverdachte 1] een goede man was en niets verkeerds heeft gedaan. De heer [slachtoffer 2] gaf aan dat het gesprek intimiderend was. [verdachte] zei onder meer het volgende:
- -
Als je iets goeds doet, krijg je ook iets goeds;
- -
Als je iets fout doet, dan weet je wel wat er gebeurt;
- -
[medeverdachte 2] komt de 11e vrij en [medeverdachte 1] komt de 19e vrij en dan komt hij jou wel tegen;
- -
Jij gelooft toch ook in het hiernamaals.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris d.d. 7 december 2015, als los document gevoegd bij het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
In mei 2015 had [verdachte] alle verklaringen die ik had afgelegd bij zich. Dat was bij de coffeeshop in Delfzijl. Hij heeft me geprobeerd over te halen om mijn verklaringen af te zwakken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het kabinet rechter-commissaris d.d. 1 juni 2015, opgenomen in de map ‘2e Procesdossier [verdachte] ’ op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de rechter-commissaris:
Met betrekking tot het voorgenomen getuigenverhoor van [slachtoffer 2] , geb. [geboortedatum]
1976, wonende te Delfzijl (hierna: getuige), verklaart de rechter-commissaris als volgt. Getuige heeft gedurende het gesprek met de rechter-commissaris aangegeven, zich bedreigd te voelen door met name [medeverdachte 1] en [verdachte] . Getuige vertelde de rechter-commissaris dat hij op zondag 31 mei 2015 andermaal zou zijn bedreigd door [verdachte] en dat deze getracht heeft zijn op maandag 1 juni 2015 af te leggen verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris te beïnvloeden. Getuige gaf in dat gesprek aan, zeer angstig te zijn voor de gevolgen van een eventueel af te leggen verklaring en om die reden er van af te willen zien. De rechter-commissaris heeft waargenomen dat getuige ten tijde van het gesprek zeer angstig was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 12 juni 2015, opgenomen in de map ‘2e Procesdossier [verdachte] ’ op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 10] :
Ik had [slachtoffer 2] gebeld op 31 mei 2015 en hij zei tegen mij dat hij wel even langs wilde komen
om te praten. Hij zei dat hij even frisse lucht wilde halen en kwam daarna langs. [verdachte] kwam ook. [slachtoffer 2] had gezegd dat hij moest getuigen. [verdachte] was er ook bij toen ik dat tegen [slachtoffer 2] zei.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Nieuwe contactgegevens J. [getuige 11] van Districtsrecherche Groningen d.d. 10 juni 2015, opgenomen in de map ‘2e Procesdossier [verdachte] ’ op pagina 26 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 10 juni 2015 belde de heer [getuige 11] naar de recherche in Delfzijl. Hij vertelde dat hij vanochtend had gehoord dat [verdachte] was aangehouden door de politie. Hij had wel het vermoeden waarvoor [verdachte] was aangehouden, namelijk het beïnvloeden van getuigen. [getuige 11] vertelde dat hij nog tegen hem, [verdachte] , had gezegd dat hij dat niet moest doen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑12‑2018
Vgl. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079.
HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. Keulen.
Rechtbank Limburg, 2 april 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:3022.
Kamerstukken II 1996-1997, 25 437, nr. 3, p. 9.
HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598.
Verklaring [slachtoffer 1] d.d. 21 februari 2012, opgenomen in map C-1 op pagina 1 e.v.
HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7093.
HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908, NJ 2018/34.
Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge op 4 september 2018, ECLI:NL:PHRL2018:913.
HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910, NJ 2008/315.
HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2092.
Hof Arnhem-Leeuwarden 23 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10097.
Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge op 4 september 2018, ECLI:NL:PHRL2018:913.
HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533.