Hof Arnhem, 06-11-2012, nr. 200.104.780tt
ECLI:NL:GHARN:2012:BY2314
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
06-11-2012
- Zaaknummer
200.104.780tt
- LJN
BY2314
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BY2314, Uitspraak, Hof Arnhem, 06‑11‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Cursus is een overeenkomst van opdracht. Tussentijds opzegbaar.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.104.780
(zaaknummer rechtbank 774835)
arrest van de derde civiele kamer van 6 november 2012
inzake
[[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. R. Bagasrawalla,
tegen:
de stichting Stichting PTC+,
gevestigd te Barneveld,
geïntimeerde,
hierna: de Stichting,
advocaat: mr. D. de Beijer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 juli 2012 hier over. In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 3 oktober 2012; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het griffiedossier.
2. De vaststaande feiten
2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
2.2
De Stichting is een instelling die volwassenenonderwijs verzorgt.
2.3
Bij aanmeldingsformulier van 5 september 2010 heeft [appellante] zich ingeschreven voor de cursus Paraveterinair dierenartsassistent. De cursusprijs bedroeg € 3.745,-. De Stichting heeft dit bedrag in twee termijnen, bij facturen van 13 september 2010 en
- 22.
november 2010 aan [appellante] in rekening gebracht.
2.4
De op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden van de Stichting luiden, voor zover belang, als volgt:
“Inschrijving
- -
Inschrijving door de cursist of de opdrachtgever is mogelijk via internet door het toezenden van het inschrijfformulier op onze website of schriftelijk door het toezenden van het inschrijfformulier per post of per fax.
- -
De overeenkomst voortvloeiende uit de inschrijving treedt in werking als het ondertekende of per e-mail bevestigde inschrijfformulier is ontvangen. (…)
- -
Annulering door cursist/opdrachtgever
- -
Inschrijving geldt voor de duur van de hele cursus waarvoor de cursist zich heeft aangemeld.(…)
- -
Bij annulering op of na geplande startdatum van de cursus is de volledige cursusprijs verschuldigd en is per direct opeisbaar.
- -
Bij het niet verschijnen van de cursist is de volledige cursusprijs verschuldigd. (…)”
2.5
Bij e-mail van 22 september 2010 schrijft [appellante] de Stichting onder meer: “(…) Afgelopen dinsdag 14-09-2010 ben ik gestart met de opleiding. (…) Bij de inschrijving ben ik ervan uitgegaan dat mijn werkgever de cursus zou vergoeden. Helaas is dat niet het geval. U kunt zich wellicht voorstellen dat dergelijke bedragen voor een 20jarige moeilijk zijn op te brengen. Daarom wil ik u voorstellen om het cursusbedrag in termijnen van € 250,00 per maand te betalen. Mijn werkgever stelt als eis dat ik deze cursus volg. Indien ik niet in staat ben om deze cursus te volgen, zal mijn arbeidsovereenkomst beëindigd worden. Dit stelt mij voor een moeilijk dilemma, waarbij ik hoop dat u met mijn voorstel akkoord kunt gaan. (…)”
2.6
Bij e-mail van 28 september 2010 schrijft [werkneemster], sectorcoördinator Dierenartsassistenten en Proefdierverzorging van het Cursuscentrum Dierverzorging Barneveld - het hof begrijpt namens de Stichting - aan [appellante] onder meer het navolgende: "Vanochtend hebben we elkaar telefonisch gesproken. Jij gaf aan dat je wilt stoppen met de cursus Paraveterinair Dierenartsassistent die jij 14 september jl. gestart bent. Zoals besproken ontvang ik hiervoor graag een schriftelijke annulering per aangetekende post. Graag attendeer ik je op de annuleringsvoorwaarden in onze algemene voorwaarden en dat bij annulering op of na de geplande startdatum van de cursus de volledige cursusprijs verschuldigd is. Dit betekent dat de betalingsverplichting van het volledige cursusbedrag blijft bestaan.(…) Mocht je alsnog besluiten de cursus te vervolgen dan zijn wij bereid om een betalingsregeling te treffen. Er is al eerder met jou hierover gesproken en daarbij is afgesproken dat we maandelijks automatisch eur 250 gaan incasseren. Ik hoor graag deze week van jou of je gebruik gaat maken van de betalingsregeling, je bent van harte welkom op 12 oktober a.s. weer de lessen te vervolgen.”
2.7
Bij brief van 25 oktober 2010 schrijft [appellante] onder meer aan het Cursuscentrum Dierverzorging Barneveld: "(…) Na veel nadenken ben ik tot de conclusie gekomen om te stoppen met de cursus. Ik werkte toen bij dierenkliniek [werkgever] en zij hadden mij verplicht deze cursus te volgen als ik daar wilde blijven werken. Helaas ben ik na een maand ontslagen. Vandaar dat ik met de cursus wil stoppen. Ik zie geen mogelijkheid om de cursus af te maken, temeer omdat ik de kosten zelf moet betalen. Aangezien ik nu ben aangewezen op een korte WW uitkering omdat ik een kort arbeidsverleden heb, is de cursus voor mij financieel niet op te brengen. Ik hoop dat u begrip heeft voor mijn situatie. (...)”
2.8
Bij brief van 26 oktober 2010 schrijft [werkneemster] (Dierenarts en sectorcoördinator Dierenartsassistenten, Proefdierverzorging) aan [appellante] onder meer: “Hiermee bevestigen wij de ontvangst van uw schrijven op 26 oktober 2010 waarin u annuleert voor de opleiding Paraveterinair Dierenartsassistent, die is gestart op
- 14.
september 2010. Wij hebben uw annulering verwerkt. Conform onze algemene voorwaarden vindt bij annulering na geplande startdatum geen restitutie van het cursusgeld plaats. U ontvangt binnenkort een factuur voor het 2e termijn.(…)”
2.9
Bij brief van 10 februari 2012 aan gerechtsdeurwaarder Groenewegen & Partners doet mr. Bagasrawalla, de raadsman van [appellante], vanwege kennelijk onredelijke bezwarendheid een beroep op de vernietigbaarheid van de bepaling in de algemene voorwaarden inhoudende dat bij annulering op of na de geplande startdatum van de cursus de volledige cursusprijs verschuldigd is.
2.10
Bij brief van 20 februari 2012 schrijft [werkneemster], van Groenewegen & Partners, gerechtsdeurwaarders, aan mr. Bagasrawalla onder meer als volgt: “(…) Uw brief van 10 februari jl. heb ik ontvangen. Naar aanleiding daarvan kan ik kort zijn; cliënte verwerpt het beroep van uw cliënte op de vernietigbaarheid van de betreffende bepaling in haar algemene voorwaarden. Er is geen sprake van dat deze bepaling onredelijk bezwarend zou zijn. (…)”
3. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1
De Stichting heeft in eerste aanleg, na vermeerdering van eis, nakoming gevorderd van de overeenkomst met [appellante] en onder andere betaling gevorderd van € 4.337,58, het ingevolge de overeenkomst verschuldigde cursusgeld, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen en daarbij
- -
kort weergegeven- overwogen dat de grondslag wordt erkend; het enkele feit dat de toenmalige werkgever van [appellante] de beweerdelijke toezegging om het cursusgeld voor zijn rekening te nemen niet is nagekomen en dat deze arbeidsovereenkomst is beëindigd, staat aan toewijzing van de vordering niet in de weg.
In hoger beroep komt [appellante] op tegen deze oordelen van de kantonrechter.
3.2
In het kader van de vraag of de onder 2.4 weergegeven algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW moet onder andere worden gelet op “de aard” van de overeenkomst.
3.3
Partijen hebben zich in de gedingstukken over de aard van de overeenkomst niet uitgelaten anders dan dat het betreft een overeenkomst tot het volgen van een tweejarige cursus. In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg wordt gesproken over een “cursusovereenkomst”. Partijen hebben deze overeenkomst niet nader juridisch gekwalificeerd en zich niet de vraag gesteld of het een bijzondere overeenkomst betreft waarvoor Boek 7 BW een regeling geeft.
3.4
Indien de overeenkomst tot het volgen van een tweejarige cursus moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht zoals bedoeld in artikel 7:400 BW geldt dat artikel 7:408 lid 1 BW bepaalt: “De opdrachtgever kan te allen tijde de overeenkomst opzeggen.” Ingevolge artikel 7:413 lid 2 BW kan van deze bepaling niet ten nadele van een opdrachtgever als bedoeld in artikel 7:408 lid 3 BW, te weten een natuurlijk persoon die een opdracht heeft verstrekt anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, worden afgeweken. Uit artikel 7:408 lid 3 BW volgt dat de daar bedoelde opdrachtgever, “onverminderd artikel 406, ter zake van een opzegging geen schadevergoeding verschuldigd is”. Ingevolge artikel 7:413 lid 1 BW kan hiervan jegens die opdrachtgever, te weten een natuurlijk persoon die een opdracht heeft verstrekt anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, niet worden afgeweken.
3.5
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen is van de zijde van de Stichting desgevraagd verklaard dat niet sprake is van een overeenkomst van opdracht, maar van een gewone overeenkomst, een overeenkomst sui generis. Namens [appellante] is verklaard dat sprake is van een overeenkomst van opdracht.
3.6
Het hof overweegt als volgt. In artikel 7:400 lid 1 BW is de overeenkomst van opdracht als volgt gedefinieerd: de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken.”
De cursusovereenkomst voorziet erin dat de Stichting zich jegens [appellante] verbindt tot het verrichten van werkzaamheden bestaande uit het geven van onderricht. Geen der partijen stelt zich op het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Daarmee voldoet de cursusovereenkomst aan de wettelijke omschrijving van de overeenkomst van opdracht.
Het aanbod van de Stichting tot het volgen van de opleiding Paraveterinair dierenartsassistent strekt tot het verlenen van gefixeerde diensten, ten aanzien waarvan [appellante] niet heeft gesteld dat zij als opdrachtgeefster een instructiebevoegdheid of aanwijzingsbevoegdheid heeft bedongen. In de literatuur wordt een dergelijke te verrichten prestatie van de opdrachtnemer ook wel als een pakketdienst omschreven (vgl. Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV* 2009, nr. 21 e.v. in het bijzonder nr 25). Dat in dit geval sprake is van overeenkomst van opdracht vindt in zoverre mede steun in de algemene voorwaarden van de Stichting, zoals hierboven weergegeven. Daarbij wordt immers gesproken over ‘cursist/opdrachtgever’.
3.7
De kwalificatie van de cursusovereenkomst als een overeenkomst van opdracht heeft tot gevolg dat op die overeenkomst de bepalingen van de artikelen 7:400 e.v. BW van toepassing zijn. Ingevolge artikel 7:408 lid 1 jo. artikel 7:413 lid 2 BW kon [appellante] de cursusovereenkomst te allen tijde opzeggen. De in de algemene voorwaarden onder het kopje “Annulering door cursist/opdrachtgever” vermelde regeling dat annulering na de geplande startdatum van de cursus het volledige cursusgeld verschuldigd is, mede in verband met de regeling dat de inschrijving geldt voor de duur van de hele cursus, hetgeen het hof opvat als een onmogelijkheid tot tussentijdse opzegging, is in strijd met artikel 7:408 lid 1 BW. Aangezien het beding alleen de particuliere opdrachtgever, zoals in dit geval [appellante], beschermt, is die bepaling ingevolge artikel 3:40 lid 2 BW vernietigbaar. Bij brief van
- 10.
februari 2012 heeft [appellante] de buitengerechtelijke vernietiging van deze algemene voorwaarde ingeroepen. Daarmee is deze bepaling vernietigd en kan de Stichting op grond van de algemene voorwaarden geen aanspraak maken op de volledige cursusprijs. Voor zover de Stichting met een beroep op de e-mail van [appellante] van 22 september 2010 heeft willen betogen dat zij heeft toegezegd de vordering integraal te zullen betalen, faalt dit beroep nu het [appellante] vrijstond om zich (later) te beroepen op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarde en die brief bovendien is geschreven in de situatie dat [appellante] nog voornemens was de opleiding te volgen maar zij slechts om maandelijkse termijnbetaling heeft gevraagd. Hieruit kan niet een betalingstoezegging worden afgeleid in de (later optredende) situatie dat [appellante] de overeenkomst tussentijds beëindigt.
3.8
Met betrekking tot de financiële gevolgen van de opzegging geldt dat [appellante] geen schadevergoeding aan de Stichting verschuldigd is (artikel 7:408 lid 3 BW). Wel kan de Stichting aanspraak maken op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon bij het voortijdig einde van de opdracht (artikel 7:411 BW), waarbij het hof opmerkt dat zich hier het geval voordoet, dat de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging van de opdracht en de vergoeding niet per tijdseenheid of werkzaamheid wordt voldaan; dat [appellante] het cursusgeld ook in termijnen had kunnen voldoen maakt dat niet anders.
Ook kan de Stichting aanspraak maken op de onkosten, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen, die voor de Stichting verbonden waren aan de uitvoering van de opdracht (artikel 7:406 lid 1 BW).
3.9
Het staat tussen partijen vast dat [appellante] alleen de introductiedag op
- 14.
september 2010 heeft gevolgd. De Stichting heeft aangevoerd dat er op 25 oktober 2010, toen [appellante] annuleerde, reeds drie volle cursusdagen verstreken waren (zonder aan te geven op welke data) en het onmogelijk was om eventueel een nieuwe cursist de achterstand nog te laten inlopen. Het hof overweegt dat reeds uit de e-mail van 28 september 2010, zoals weergegeven onder 2.6, blijkt dat de Stichting op die datum reeds bekend was met het voornemen van [appellante] om de cursus te staken. Het had daarmee op haar weg gelegen om op dat moment te onderzoeken of zij nog een nieuwe cursist had kunnen plaatsen. Dit geldt temeer nu uit deze e-mail blijkt dat als [appellante] alsnog de cursus zou willen vervolgen, de volgende les pas op 12 oktober 2010 zou worden gegeven, zodat de Stichting ook voldoende gelegenheid heeft gehad om een alternatief te onderzoeken. Dat een alternatief niet mogelijk was acht het hof niet zonder meer aannemelijk, zeker nu sprake is van een opleiding die twee jaar duurt en, zoals bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep is verklaard, 31 cursusdagen omvat.
3.10
In de memorie van antwoord heeft de Stichting een overzicht van de kosten per student van de onderhavige opleiding gegeven, daarbij is uitgegaan van een (standaard) aantal van 16 cursisten. Dat ziet op de kosten van de docenten, lokalen, coördinatie, lesmateriaal, schooltas, lunch en consumpties, kosten termijnbetaling van 2 facturen en de marge ter dekking van algemene overhead, in totaal een bedrag van € 3.395,- aan kosten. Voorts wordt aanspraak gemaakt op gederfde winst, naar het hof begrijpt het verschil tussen dit bedrag aan kosten en de cursusprijs van € 3.932,26. Daaruit maakt het hof op dat de Stichting zich op het standpunt stelt reeds loonkosten en/of (andere) onkosten te hebben gemaakt. Nu deze berekening evenwel uitgaat van een standaardsituatie, zoals de Stichting zelf aangeeft, dient zij concreet te specificeren en te onderbouwen welke (vaste en variabele) kosten zij in dit geval heeft gemaakt en verbonden zijn aan de uitvoering van de opdracht van [appellante]. Op het bedrag van het loon in de zin van artikel 7:411 BW dienen de besparingen die voor de Stichting uit de voortijdige beëindiging voortvloeien, in mindering te worden gebracht.
Het hof zal de Stichting in de gelegenheid stellen zich bij akte daarover uit te laten. Desgewenst mag [appellante] bij antwoordakte op de inhoud van die akte reageren.
Slotsom
3.11
Tussentijdse beëindiging van de cursus is mogelijk, de algemene voorwaarde die dit onmogelijk maakt is terecht door [appellante] vernietigd. De Stichting kan aanspraak maken op loon en onkosten, zoals nader omschreven onder 3.10. Zij zal zich daaromtrent bij akte kunnen uitlaten, waarna [appellante] bij antwoordakte kan reageren. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 4 december 2012 voor akte uitlating, als bedoeld in rechtsoverweging 3.10, aan de zijde van de Stichting;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.B. Knottnerus, G.P.M. van den Dungen en M.F.J.N. van Osch en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012.