Hof Amsterdam, 15-02-2011, nr. 200.072.457/01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8540
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
15-02-2011
- Zaaknummer
200.072.457/01
- LJN
BQ8540
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8540, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑02‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Uitspraak 15‑02‑2011
Inhoudsindicatie
bevoegdheid Nederlandse rechter, terugbetaling bruidsgave
Partij(en)
(Bij vervroeging)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 15 februari 2011 in de zaak met zaaknummer 200.072.457/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. C.W.A. van Dam te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 25 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 26 mei 2010 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 439998 / FA RK 09-7692.
1.3.
De zaak is op 5 januari 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
1.5.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn [in] 2006 naar Marokkaans recht op het Marokkaanse Consulaat te Amsterdam gehuwd. Zij hebben de Marokkaanse nationaliteit.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw de man veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van € 2.000,- ter zake van vergoeding voor de bruidsgave.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek tot betaling van het bedrag van € 2.000,- alsnog af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Bevoegdheid
4.1.
Vooreerst is aan de orde de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van het onderhavige geschil.
4.2.
In artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is onder meer bepaald dat indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing is gegeven die voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, zich onbevoegd verklaart.
4.3.
De vrouw heeft door indiening van een verzoekschrift op 28 september 2009 een zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank in Amsterdam, en daarbij onder meer verzocht om vergoeding van een bruidsgave. Gebleken is dat de man over (onder meer) hetzelfde onderwerp op 28 augustus 2008 een procedure tussen partijen aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank te Nador, Marokko. Bij vonnis van die rechtbank van 16 juni 2010 is onder meer vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een bedrag van 5.600 Marokkaanse dirham ter zake van vergoeding bruidsgave. Zolang niet één van partijen de exequaturprocedure op grond van artikel 431 Rv tot een eind heeft gebracht, en bij gebreke van een executieverdrag op basis waarvan bedoeld vonnis voor wat betreft vergoeding bruidgave in Nederland zou kunnen worden geëxecuteerd dan wel van rechterlijk verlof op grond van artikel 985 Rv, is echter niet voldaan aan het vereiste van een voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbare beslissing, zodat artikel 12 Rv toepassing mist.
4.4.
De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd van het inleidend verzoek van de vrouw voor zover dit de vergoeding van de bruidsgave betreft, kennis te nemen.
De bruidsgave
4.5.
Ter onderbouwing van haar verzoek de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.000,- ter zake van bruidsgave verwijst de vrouw naar een tussen partijen gesloten huwelijksakte van 27 maart 2006 waarin onder meer staat vermeld dat de man haar nog een bedrag van € 2.000,- ter zake van bruidsgave verschuldigd is.
4.6.
De man voert aan dat hij tijdens het huwelijk op genoemd bedrag reeds aflossingen heeft gedaan, en dat hij voor het overige ter zake van de bruidsgave bij voornoemd vonnis door de rechtbank in Marokko is veroordeeld tot betaling van een bedrag van 5.600 Marokkaanse dirham, het equivalent van ongeveer € 510,-. Ter terechtzitting heeft de man laten weten dat dit bedrag inmiddels via de kas van de rechtbank op een Marokkaanse bankrekening van de vrouw is gestort, zodat hij de vrouw thans ter zake de bruidsgave niets meer verschuldigd is.
4.7.
Tegenover dit betoog van de man - met overlegging van vorenbedoeld vonnis van de rechtbank in Marokko, waarin onder meer is overwogen dat de vrouw recht heeft op de helft van de vastgestelde bruidsgave nu partijen gescheiden zijn vóór de consummatie van het huwelijk - heeft de vrouw haar stelling dat de man haar nog altijd een bedrag van € 2.000,- verschuldigd is, dan wel enig ander bedrag, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat de man aan zijn terugbetalingsverplichting ter zake van de bruidsgave, voor zover rechtens nog verschuldigd, jegens de vrouw heeft voldaan.
4.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking van de rechtbank zal worden vernietigd voor zover dit de bruidsgave betreft. Het inleidend verzoek van de vrouw zal op dat punt alsnog worden afgewezen.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het inleidend verzoek alsnog af voor zover dit betreft het verzoek om betaling van € 2.000,- ter zake van bruidsgave;
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, M.M.A. Gerritzen-Gunst en E.A. Maan in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2011.