Einde inhoudsopgave
Besluit personenvervoer 2000
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2019
- Bronpublicatie:
26-06-2019, Stb. 2019, 242 (uitgifte: 09-07-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-10-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-09-2019, Stb. 2019, 296 (uitgifte: 18-09-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Personenvervoer algemeen
1.
De artikelen 14, 70 tot en met 74, 76 tot en met 79, 87, 88, eerste lid, 89 tot en met 93, 97 tot en met 99, 101, 103, 105 en 106 van de wet en de artikelen 12 tot en met 23, 26, 28 tot en met 30, hoofdstuk 4, hoofdstuk 6 met uitzondering van de artikelen 73, 74 en 78, 118, 120, 121, 124 en 126, van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing op voor een ieder openstaand personenvervoer per auto dat niet volgens een dienstregeling wordt verricht:
- a.
krachtens een door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 20 van de wet, met een vervoerder gesloten overeenkomst, welke tot stand is gekomen na een aanbestedingsprocedure krachtens de Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen voor het plaatsen van opdrachten voor dienstverlening,
- b.
op afroep van reizigers, voorzover dat vervoer binnen een door de vervoerder bepaalde tijd vooraf bij hem is besteld en
- c.
in de plaats van een opgeheven of in aanvulling op een bestaande openbaar vervoervoorziening.
2.
De artikelen 27, 28, 31, 32 en 44 van de wet en de artikelen 31 tot en met 34 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing op vervoer als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat wordt gelezen voor:
- a.
concessie: in artikel 6, eerste lid, van het besluit bedoelde overeenkomst;
- b.
concessiehouder: vervoerder;
- c.
aan de concessie te verbinden voorschriften: in de overeenkomst te regelen onderwerpen;
- d.
concessiegebied: gebied waarvoor de overeenkomst is gesloten;
- e.
dienstregeling: dienstkenmerken, zijnde het gebied waarbinnen en de tijdstippen waartussen vervoer wordt verricht, de vooraanmeldingstijd en de ophaal- of aankomstmarge.
3.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, zijn de bij en krachtens hoofdstuk III, paragrafen 4a en 4b, van de wet gestelde regels van overeenkomstige toepassing op het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voor zover dat vervoer wordt verricht in opdracht van een bestuursorgaan behorend tot een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 63a van de wet. Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van Verordening (EG) 1370/2007 regels worden gesteld met betrekking tot dit artikellid.