Rb. Noord-Nederland, 12-11-2014, nr. C/17/131647 / FA RK 13-2266
ECLI:NL:RBNNE:2014:5453
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
12-11-2014
- Zaaknummer
C/17/131647 / FA RK 13-2266
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2014:5453, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 12‑11‑2014; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2014-0339
Uitspraak 12‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-wijzigingsbeding kinderalimentatie
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/131647 / FA RK 13-2266
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 12 november 2014
inzake
1. [de man],
wonende te [woonplaats man],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudende te Leeuwarden,
en
2. [minderjarige 1],
wonende te [woonplaats minderjarige 1],
hierna te noemen [minderjarige 1],
advocaat mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
3. [de vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H. Siesling-Vellinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
en
4. [minderjarige 2],
wondende te [woonplaats minderjarige 2],
hierna te noemen [minderjarige 2],
niet verschenen,
en
5. [minderjarige 1],
wonende te [woonplaats minderjarige 1],
hierna te noemen [minderjarige 1],
niet verschenen.
1. Procesverloop
1.1.
Bij verzoekschrift heeft de man de rechtbank verzocht het tussen partijen aan de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 1 oktober 2008 gehechte echtscheidingsconvenant d.d. 4 september 2008 te wijzigen op de wijze als door de man in het petitum van het verzoekschrift is opgenomen.
[minderjarige 1] heeft eveneens wijziging van voormeld convenant verzocht als weergegeven in punt VI in het petitum van het verzoekschrift.
Ter zitting heeft de advocaat van [minderjarige 1] nader verzocht, dat aan het verzoek onder IV de voorwaarde wordt verbonden, dat het verzoek onder VI wordt toegewezen.
1.2.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben geen verweer gevoerd tegen het door de man ten aanzien van hen verzochte.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een brief met bijlagen van de vrouw van 4 april 2014;
- een brief met bijlagen van de vrouw van 23 mei 2014;
- een brief met bijlagen van de man 13 juni 2014;
- een faxbericht van de man van 13 juni 2014;
- een brief van de vrouw van 22 juli 2014 van de vrouw.
1.4.
Ter zitting van 9 september 2014 is de zaak behandeld, in aanwezigheid van de man, bijgestaan door mr. F.P. van Dalen en de vrouw, bijgestaan door mr. H. Siesling-Vellinga. Beide advocaten hebben een pleitnota overgelegd.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1.
De feiten:
2.1.1.
Tussen partijen gelden de navolgende feiten als vaststaand.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk zijn geboren [minderjarige 2] op [geboortedatum] en [minderjarige 1] op [geboortedatum]. Bij beschikking van 1 oktober 2008 van de rechtbank Leeuwarden is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is ontbonden op 16 oktober 2008 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben met betrekking tot de financiële afwikkeling van het huwelijk afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant dat aan voormelde beschikking van 1 oktober 2008 is gehecht.
2.1.2.
Dit convenant bevat onder meer de volgende bepalingen:
1.4.
Met ingang van 1 juni 2007 betaalt de man aan de vrouw maandelijks, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, bij vooruitbetaling een bijdrage voor de kinderen van € 510,00 per kind. Deze bijdrage zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1 :402a 8W, voor het eerst per 1 januari 2009. Deze regeling blijft gehandhaafd als de kinderen na hun achttiende verjaardag nog bij de vrouw wonen, tenzij het betreffende kind zich daartegen zal verzetten.
1.5
Aan een minder- of meerderjarig kind dat zelfstandig woont, betaalt de man een bijdrage in de kosten van verzorging en levensonderhoud of studie en levensonderhoud rechtstreeks aan het kind zelf. Ten behoeve van [minderjarige 2] zal dit tot [zijn meerderjarigheid] en ten behoeve van [minderjarige 1] tot [zijn meerderjarigheid] zijn de in artikel 1.4 bepaalde alimentatie. De (jong)meerderjarige kinderen van partijen hebben het recht om nakoming van deze overeenkomst te vorderen. De ondertekening van dit convenant geldt tevens als aanvaarding van deze overeenkomst door de partijen als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen.
1.6
Voorts zal de man aan de vrouw over de periode 1 juni 2007 tot de datum waarop de kinderen niet meer in de echtelijke woning wonen aan reiskosten [woonplaats man]-[woonplaats vrouw] vice versa betalen een bedrag van € 40,00 per kind per maand, alsmede vanaf 1 juni 2007 voor zijn rekening nemen tenminste de helft van de kosten van (school/vakantie)kamp(en) en bijzondere kosten van ieder van de kinderen zo over die kosten door de vrouw met hem is gesproken en die ook zijn instemming hebben. ….(….)….
1.8
De in artikel 1.4 en 1.5 bepaalde alimentatie kan ten behoeve van [minderjarige 2] tot [zijn meerderjarigheid] en ten behoeve van [minderjarige 1] tot [zijn meerderjarigheid] niet bij rechterlijke uitspraak worden verlaagd op grond van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man en/of de vrouw.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan:
Het niet-wijzigingsbeding
De man
3.1.
Door de man is gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat hij de kinderbijdrage, zolang de kinderen bij de vrouw verblijven (ook als zij jong-meerderjarig zijn), aan de vrouw zal betalen. Vanaf 1 juni 2010 woont [minderjarige 2] niet meer bij de vrouw en betaalt de man de kinderbijdrage rechtstreeks aan hem. [minderjarige 1] woont sinds 1 augustus 2013 niet meer bij de vrouw en de man betaalt vanaf die datum de kinderbijdrage rechtstreeks aan hem. De man voert aan dat hij kennis heeft genomen van het feit dat door de vrouw al geruime tijd een hoger salaris wordt gegenereerd bij haar werkgever [werkgever] dan waarvan bij het sluiten van het convenant is uitgegaan. De vrouw heeft de man daarover desgevraagd geen informatie willen verstrekken. De man stelt dat dit hogere salaris een wijziging van omstandigheden oplevert, waardoor de in het convenant vastgestelde kinderalimentatie met terugwerkende kracht niet voldoet aan de wettelijke maatstaven, dan wel dat het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man is van mening dat het in het convenant overeengekomen niet-wijzigingsbeding (artikel 1.8) niet kan worden overeengekomen met betrekking tot de kinderalimentatie en daarom nietig is. Hij voert daartoe aan dat artikel 1:159 eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW), de mogelijkheid tot het opnemen van een niet-wijzigingsbeding, enkel mogelijk maakt ten aanzien van een bijdrage voor de ex-echtgenoot. Voor de kinderalimentatie ontbreekt een dergelijke regeling en daarom kan een dergelijk beding niet in de weg staan aan wijziging van de overeenkomst op grond van artikel 1:401 eerste lid BW, zo voert de man aan. Een niet-wijzigingsbeding staat bovendien op gespannen voet met artikel 1:400 tweede lid BW, waarin staat dat niet kan worden afgezien van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud (kinderalimentatie). Het honoreren van een beroep op een dergelijk beding kan tot gevolg hebben dat ondanks een stijging van de inkomens van een van partijen de kinderalimentatie ongewijzigd moet blijven, aldus de man. De man voert verder aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw een beroep doet op het niet-wijzigingsbeding. De man stelt dat het convenant tot stand is gekomen met als uitgangspunt dat de vrouw er volledig voor de kinderen zou zijn en dat de man fulltime zou werken. De vrouw heeft, zo voert de man aan, een fulltime dienstbetrekking geaccepteerd en ontvangt daarnaast nog partneralimentatie waardoor zij ongeveer een gelijk inkomen genereert als de man. De vrouw is dan ook gehouden de helft van de behoefte van de kinderen voor haar rekening te nemen. De vrouw ontloopt haar plicht om bij te dragen door zich te beroepen op het niet-wijzigingsbeding en dat is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus de man.
De vrouw
3.2.
Door de vrouw is gesteld dat de in artikel 1.8 van het convenant opgenomen bepaling rechtsgeldig kan worden afgesproken. De stelling dat kinderalimentatie van openbare orde is, is volgens de vrouw niet op de wet gebaseerd. Het staat de ouders vrij te bepalen hoeveel geld ieder van hen aan hun kinderen besteedt. Partijen zijn, aldus de vrouw, in het convenant overeengekomen dat de door de man te betalen bijdrage niet kan worden gewijzigd in een lagere door de man te betalen bijdrage. De stelling van de man dat het honoreren van het niet-wijzigingsbeding tot gevolg heeft, dat ondanks een stijging van het inkomen van een van partijen, de alimentatie ongewijzigd blijft, gaat dan ook niet op, zo voert de vrouw aan. De vrouw stelt dat de kinderalimentatie wel hoger maar niet lager kan worden vastgesteld. Bovendien zegt de door de man te betalen bijdrage niets over de kosten die de vrouw voor de kinderen betaalt. De vrouw draagt ook bij in de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen. De kinderen komen, aldus de vrouw, ondanks het niet-wijzigingsbeding niets tekort, hetgeen ook steeds het uitgangspunt is geweest bij het maken van de afspraken over de kinderalimentatie. De vrouw heeft genoegen genomen met minder partneralimentatie en moest meer gaan werken. Bovendien was sprake van een afbouw van de partneralimentatie. Bij de ondertekening van het convenant was er geen zicht op een baan, aldus de vrouw. Het stond partijen vrij om afspraken te maken over de kinderalimentatie, zolang maar werd voldaan aan de wettelijke maatstaven, zo voert de vrouw nog aan.
De beoordeling
3.3.
De rechtbank dient in de eerste plaats te beoordelen of het in het convenant in artikel 1.8 opgenomen niet-wijzigingsbeding met betrekking tot de kinderalimentatie in strijd is met de wet. De rechtbank stelt in het algemeen vast dat het ouders gedurende het huwelijk vrij staat om afspraken te maken met betrekking tot de bijdragen die zij voor hun kinderen voldoen, mits deze voldoen aan de wettelijke maatstaven. Dit betekent met name dat partijen rechtsgeldig kunnen overeenkomen dat een afgesproken bedrag aan kinderalimentatie later niet mag worden verlaagd. Een beding dat inhoudt dat bij een toename van de inkomsten van de alimentatieplichtige de alimentatie niet kan worden verhoogd acht de rechtbank in strijd met de wettelijke maatstaven. Een dergelijk beding hebben partijen echter niet gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het door partijen opgenomen niet-wijzigingsbeding niet in strijd is met het bepaalde in artikel 1:400 tweede lid BW. Uit het convenant volgt niet dat partijen bij het maken van de afspraken over de kinderalimentatie bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Uit de inhoud van artikel 1.8 blijkt voorts niet dat de overeengekomen alimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] tot [zijn meerderjarigheid] en ten behoeve van [minderjarige 1] tot [zijn meerderjarigheid] bij rechterlijke uitspraak kan worden verlaagd. Uit artikel 1.8 volgt juist dat de alimentatie kan worden verhoogd op grond van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man en/of de vrouw. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onredelijk of onbillijk dat de vrouw thans de man aan het beding houdt. De rechtbank zal de verzoeken van de man dan ook afwijzen.
De rechtbank zal het verzoek van [minderjarige 1], zoals geformuleerd onder VI in het petitum van het verzoekschrift eveneens afwijzen op dezelfde als de hiervoor genoemde gronden.
3.4.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het overige door partijen over en weer aangevoerde buiten bespreking laten.
4. De proceskosten:
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de proceskosten, gelet op het familierechtelijke karakter van de onderhavige procedure, dienen te worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet in het door de man aangevoerde geen aanleiding om de vrouw in de kosten van de procedure te veroordelen.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.R. Tjallema, voorzitter, F. Kleefmann en M. van der Hoeven, leden van de kamer, tevens kinderrechters en uitgesproken door eerstgenoemde ter openbare terechtzitting van 12 november 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
(fn: 19)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.