Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW
Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/18.5:18.5 Conclusie
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/18.5
18.5 Conclusie
Documentgegevens:
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS370551:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In geen geval maakt een kartelovereenkomst dat de partijen daarbij voor de heffing van btw niet meer ten opzichte van elkaar staan als onafhankelijke derden. Partijen bij horizontale en verticale kartelovereenkomsten beogen in beginsel niet transacties tussen de betrokkenen te creëren. Doorgaans beïnvloeden kartelovereenkomsten hooguit (de condities van) uit andere overeenkomsten voortvloeiende transacties tussen partijen onderling of transacties met derden.
Uit bepaalde horizontale en verticale kartelovereenkomsten vloeien echter wel transacties tussen partijen onderling voort. Bij verticale kartelovereenkomsten is dit op zichzelf niet bevreemdend, aangezien verticale kartelovereenkomsten het over en weer verrichten van prestaties tot voorwerp kunnen hebben. Voor wat betreft horizontale overeenkomsten ligt het aannemen van prestaties tussen de participanten over en weer op het eerste gezicht minder voor de hand. Als echter bedacht wordt dat het begrip “dienst” in de zin van de btw een ruim begrip is en ook een verplichting tot het nalaten van een handeling kan inhouden, dan moet de conclusie luiden dat het over en weer verrichten van diensten in het kader van een horizontale kartelovereenkomst het verrichten van diensten onder bezwarende titel inhoudt. Naar positief nationaal en Europees recht moeten die diensten onder bezwarende titel aan de heffing van btw worden onderworpen. De praktijk lijkt echter te zijn dat aan dit positieve recht geen uitvoering wordt gegeven. Partijen hebben niet het oogmerk en vermoedelijk ook niet de perceptie diensten jegens elkaar te verrichten, het ruilen van een dienst die bestaat in het nalaten van iets tegen een dienst die bestaat in het nalaten van iets anders is nauwelijks zichtbaar en moeilijk op geld waardeerbaar. Vermoedelijk acht de uitvoeringspraktijk het niet doelmatig om dan toch tot heffing van btw over te gaan. Ik concludeer dan ook dat met betrekking tot horizontale kartelovereenkomsten zich de situatie doet zich aldus voor dat het nationale positieve recht en het Europese positieve recht met elkaar overeenstemmen, doch dat aan die voorschriften doorgaans geen uitvoering wordt gegeven.
Met betrekking tot het recht op aftrek van voorbelasting, brengen kartelovereenkomsten geen bijzonderheden met zich. De heffing van btw met betrekking tot kartelovereenkomsten stemt op dit punt zowel naar positief recht alsook de facto overeen met wat op basis van het algemene karakter van de btw verwacht zou mogen worden.