NJ 1928, p. 258
Cassatie In het belang der wet. Termijn van art. 1639u B. W.
HR 12-01-1928, ECLI:NL:HR:1928:287, m.nt. Prof. E. M. Meijers
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12 januari 1928
- Magistraten
Mrs. Bosch, Segers, Taverne, Schepel, van Gelein Vitringa.
- Zaaknummer
[12011928/NJ_1928,_p._258]
- Conclusie
Mr. Van Lier
- Noot
Prof. E. M. Meijers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS123279:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1928:287, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑01‑1928
- Wetingang
(BW art. 1639u; Rv art. 125d.)
Essentie
Cassatie In het belang der wet. Termijn van art. 1639u B. W.
Samenvatting
Ten onrechte heeft de Kantonrechter aangenomen, dat krachtens art. 1639 u B. W. het vorderingsrecht is vervallen doordat niet binnen zes maanden na het ontstaan van het vorderingsrecht de kennisgeving van de Griffier, bedoeld in art. 125 c lid 2 Bv., aan partijen is gedaan. Het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift is ten deze beslissend.
Voorgaande uitspraak
De Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad, eischer tot cassatie in het belang der wet van een vonnis den 4den Augustus 1927 gewezen door den Kantonrechter te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.