Hof Den Haag, 07-05-2014, nr. 22-003812-13
ECLI:NL:GHDHA:2014:1637
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-05-2014
- Zaaknummer
22-003812-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:1637, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑05‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3698, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑05‑2014
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een bestelauto terwijl hij te veel alcohol had genuttigd. Daarnaast heeft hij een bestelauto bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 400,- (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis. Daarnaast veroordeelt het hof de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis. Verder ontzegt het Hof de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
PROMIS
Rolnummer: 22-003812-13
Parketnummer: 10-058769-10
Datum uitspraak: 7 mei 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1969,
[postadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 april 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder1 en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, een geldboete ter hoogte van € 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
De verdachte heeft op 21 mei 2010 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit hof van 1 juli 2011 onder rolnummer 22-002884-10 is het vonnis waarvan beroep vernietigd en is de verdachte van het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal bij dit hof heeft op 4 juli 2011 tegen bovengenoemd arrest beroep in cassatie ingesteld.
Bij arrest van 2 juli 2013 heeft de Hoge Raad voornoemd arrest van dit hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 770 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
primairhij op of omstreeks 12 februari 2010 te Rotterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijksweg A15, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2010 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto) heeft gereden op de weg, de Rijksweg A15 terwijl het aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 afgegeven rijbewijs voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde zijn geldigheid met meer dan één jaar had verloren.
Verzoek tot terugwijzing
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2014 verzocht de zaak naar de politierechter terug te wijzen, welk verzoek door het hof is afgewezen.
Bij pleidooi heeft de verdediging het verzoek herhaald. Het hof ziet geen gronden om thans anders te beslissen en wijst het verzoek wederom af op dezelfde hierna te noemen gronden, te weten:
De Hoge Raad heeft het door dit hof gewezen arrest d.d.1 juli 2011 vernietigd met bepaling dat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De verdachte heeft destijds, op 1 juli 2011, bij de behandeling van de zaak door dit hof niet verzocht om terugwijzing naar de politierechter in verband met een betekeningsgebrek bij de behandeling in eerste aanleg. Integendeel, de verdachte heeft het hof uitdrukkelijk verzocht om de zaak in hoger beroep af te doen. Dat de daarop gevolgde behandeling van de zaak niet heeft geleid tot een onherroepelijk arrest van het hof doordat er beroep in cassatie tegen het arrest is ingesteld en de Hoge Raad het gewezen arrest heeft vernietigd, betekent niet dat de beslissing om de zaak in hoger beroep af te doen opnieuw ter discussie gesteld kan worden. De verdachte heeft verzocht om behandeling in hoger beroep en het is (slechts) die behandeling die opnieuw moet plaatsvinden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft gesteld dat vrijspraak moet volgen nu niet kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd te (in de gemeente) Rotterdam.
Het hof verwerpt dit verweer.
De opsporingsambtenaren hebben in het proces-verbaal d.d. 12 februari 2010 gerelateerd dat zij hebben waargenomen dat de verdachte op de A15 reed ter hoogte van hectometerpaal 561.0 binnen de gemeente Rotterdam. Een en ander was ter hoogte van Rhoon. Ter onderbouwing van de stelling van de verdediging heeft de raadsman ter terechtzitting van 23 april 2014 een foto van een plaatsnaambord getoond waaruit moet worden afgeleid dat Rhoon tot de gemeente Alblasserwaard behoort.
Het hof is echter van oordeel dat “ter hoogte van Rhoon” slechts begrepen dient te worden als een grove aanduiding van de plaats op de A15 waar de door de opsporingsambtenaren waargenomen gedraging zich heeft afgespeeld. Er kan zeker niet de betekenis aan worden toegekend dat de op de A15 waargenomen gedraging zichin Rhoon (en dus in de gemeente Alblasserwaard) heeft voorgedaan. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen door de opsporingsambtenaren is gerelateerd: te weten dat de gedraging zich binnen de gemeente Rotterdam heeft voorgedaan.
De verdediging heeft voorts het verweer gevoerd dat vrijspraak moet volgen omdat de verdachte heeft gesteld niet zoveel alcohol te hebben genuttigd dat een uitslag van 770 µg/l te verklaren is en dat de alcohol die hij genuttigd heeft mogelijk langzamer in het lichaam is afgebroken dan normaal is, omdat de verdachte blijkens zijn verhoor op 12 februari 2010 om 02.06 uur heeft aangegeven dat hij ziek was en koorts had.
Het hof verwerpt dit verweer.
Dat de verdachte ziek was én dat als gevolg daarvan het afbraakproces van alcohol anders verliep dan normaal, is door de verdediging niet onderbouwd, evenmin als de (impliciete) stelling dat die omstandigheid de verdachte zou disculperen. De stelling van de verdachte dat hij niet te veel alcohol - 770 µg/l - had gedronken wordt weerlegd door de uitslag van het ademonderzoek.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 februari 2010 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig, bestelauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 770 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op 12 februari 2010 te Rotterdam terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Rijksweg A15, als bestuurder een motorrijtuig, bestelauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, alsmede tot een geldboete ter hoogte van € 400,-, subsidiair acht dagen hechtenis en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een bestelauto terwijl hij te veel alcohol had genuttigd. Daarnaast heeft hij een bestelauto bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Aldus heeft de verdachte blijk gegeven van een grove veronachtzaming van de wettelijke regels die ter waarborging van de verkeersveiligheid zijn gegeven.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 april 2014, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De verdediging heeft aangevoerd dat oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid een vreemde straf is (het hof begrijpt: niet moet worden opgelegd) wanneer de betrokkene al niet mag rijden in verband met de omstandigheid dat het rijbewijs reeds ongeldig is verklaard.
Het hof passeert dit verweer. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd aan iemand wiens rijbewijs ongeldig is verklaard. Of er in het onderhavige geval in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bijzondere redenen zijn om geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, heeft het hof niet kunnen beoordelen, nu de verdachte zich ter terechtzitting in hoger beroep niet alleen ten aanzien van de feiten, maar ook ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft het hof in aanmerking genomen de omstandigheid dat de redelijke termijn is geschonden, nu de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan in 2010.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur, in combinatie met een geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet, gelet op de schending van de redelijke termijn, aanleiding om, in plaats van een werkstraf van 30 uren, een werkstraf van 20 uren op te leggen. Daarnaast is het hof van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is – voor zover mogelijk - rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 400,- (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 mei 2014.