Einde inhoudsopgave
Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018
Artikel 51b
Geldend
Geldend vanaf 31-08-2019
- Redactionele toelichting
Is van toepassing vanaf het uitvoeringsjaar dat begint op 01-01-2020.
- Bronpublicatie:
24-08-2019, Stcrt. 2019, 47814 (uitgifte: 30-08-2019, regelingnummer: WJZ/ 19088183)
- Inwerkingtreding
31-08-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-08-2019, Stcrt. 2019, 47814 (uitgifte: 30-08-2019, regelingnummer: WJZ/ 19088183)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Economische ordening
1.
De uitgavenposten als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel e, onder 4°, die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar van het operationeel programma worden voor de desbetreffende jaren jaarlijks door middel van een verzoek tot wijziging van het operationeel programma, als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891, onderbouwd door middel van minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen per uitgavenpost.
2.
In afwijking van artikel 51, eerste lid, onderdeel e, onder 4°, en het eerste lid, kan een begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit waarvan de uitgaven in een uitvoeringsjaar worden geraamd op minder dan € 25.000 worden onderbouwd aan de hand van een enkele kostenbegroting.
3.
Indien een uitgavenpost voor een activiteit aantoonbaar door slechts een enkele of ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot, wordt een begroting, in afwijking van artikel 51, eerste lid, onderdeel e, onder 4°, en het eerste lid, onderbouwd met de beschikbare kostenbegroting(en).
4.
Indien een begroting voor een uitgavenpost wordt onderbouwd aan de hand van meerdere kostenbegrotingen wordt de keuze voor de in de begroting opgenomen kostenbegroting voldoende gemotiveerd.
5.
De verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren is niet van toepassing op:
- a.
personeelskosten, zoals bedoeld onder deel 4, hoofdstuk 3, titel 2; en
- b.
de uitgaven als bedoeld in deel 4, hoofdstuk 4, titel 4, afdeling 5, paragraaf 3 tot en met 7.
6.
De minister kan besluiten dat de verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren, wordt verlegd naar een entiteit die op grond van een uitbestedingsovereenkomst namens een of meer producentenorganisaties zelfstandig een activiteit of uitgavenpost onder hun beheer uitvoert of laat uitvoeren.