Einde inhoudsopgave
Faillissementswet
Artikel 272 [Weigering homologatie]
Geldend
Geldend vanaf 23-12-2017
- Bronpublicatie:
13-12-2017, Stb. 2017, 497 (uitgifte: 22-12-2017, kamerstukken: 34729)
- Inwerkingtreding
23-12-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2017, Stb. 2017, 497 (uitgifte: 22-12-2017, kamerstukken: 34729)
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Surseance van betaling
1.
De rechtbank geeft zo spoedig mogelijk haar met redenen omklede beschikking.
2.
Zij zal de homologatie weigeren:
- 1°
indien de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som te boven gaan;
- 2°
indien de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;
- 3°
indien het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer schuldeisers of met behulp van andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt;
- 4°
indien het loon en de verschotten van de deskundigen en de bewindvoerders niet in handen van de bewindvoerders zijn gestort of daarvoor zekerheid is gesteld.
3.
Zij kan ook op andere gronden en ook ambtshalve de homologatie weigeren.
4.
De rechtbank, de homologatie weigerende, kan bij dezelfde beschikking de schuldenaar in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt de surseance zodra de beschikking, waarbij de homologatie geweigerd is, in kracht van gewijsde is gegaan. Van deze beëindiging doen de bewindvoerders aankondiging op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
5.
In afwijking van het vierde lid stelt de rechtbank De Nederlandsche Bank N.V. in staat te worden gehoord alvorens een moedermaatschappij met zetel in Nederland van een verzekeraar als bedoeld in artikel 213abis, eerste lid, in staat van faillissement te verklaren.
6.
De artikelen 154–156 en 160 vinden overeenkomstige toepassing.