Rb. Den Haag, 06-02-2014, nr. C-09-444962 - FA RK 13-4571
ECLI:NL:RBDHA:2014:2282
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
06-02-2014
- Zaaknummer
C-09-444962 - FA RK 13-4571
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:2282, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 06‑02‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 06‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Alimentatie, afwijzing beroep op aanvaardbaarheidstoets
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 13-4571
Zaaknummer: C/09/444962
Datum beschikking: 6 februari 2014
Alimentatie
Beschikking op het op 11 juni 2013 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.Y. van der Bijl te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te[woonplaats],
advocaat: mr. M.M. van Wijk te Leiden.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- -
het verzoekschrift;
- -
het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het bericht d.d. 31 december 2013, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 7 januari 2014, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 9 januari 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen vergezeld van hun advocaten. Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de vrouw luidt met ingang van 1 juni 2013, subsidiair met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift de kinderalimentatie op € 250,-- per maand te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke is geëindigd.
- Uit de vrouw is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- -[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], die door de man is erkend.
- De minderjarige heeft de hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 12 december 2013 is bepaald dat de minderjarige bij de man zal zijn:* eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school;* iedere woensdagmiddag na school tot 19:00 uur, waarbij het terugbrengen van deminderjarige bij de vrouw plaatsvindt door tussenkomst van het netwerk van deman;* gedurende vakantie en feestdagen welke onder begeleiding van Bureau Jeugdzorgzullen worden verdeeld.
Beoordeling
De kinderalimentatie
De ingangsdatum van de kinderalimentatie
De rechtbank zal om proceseconomische redenen, alvorens in te gaan op de behoefte van de minderjarige, eerst de ingangsdatum beoordelen nu de man de door de vrouw verzochte ingangsdatum van 1 juni 2013 heeft betwist.
De rechtbank zal de kinderalimentatie bepalen met ingang van 1 januari 2014, nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij sinds de beëindiging van de relatie van partijen substantieel heeft bijgedragen in diverse kosten voor de minderjarige.
Behoefte
Partijen twisten over de behoefte van de minderjarige.
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen zoals deze vanaf 1 januari 2013 luidt.
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige dient te worden uitgegaan.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bepaling van de behoefte het welvaartsniveau ten tijde van het samenleven bepalend is. Partijen zijn in 2012 uiteen gegaan, maar dat betekent niet dat de behoefte uitsluitend bepaald wordt door het inkomen in 2012. Gebleken is dat het inkomen van beide partijen in de voorgaande jaren, vanaf de geboorte van de minderjarige tot en met 2011 hoger was dan in 2012. Vast staat voorts dat partijen tijdens de relatie een vrij luxe levensstandaard hadden, wat ook blijkt uit het feit dat de man (zoals hij zelf stelt) forse opnames in rekening-courant uit zijn B.V. deed en bovendien een doorlopend krediet had opgenomen. De man heeft voorts erkend dat hij een netto inkomen genoot van € 3.600,-- per maand en de vrouw - tot zij in september 2011 een eigen bedrijf begon - in de onderneming van de man werkzaam was en een netto inkomen genoot van € 2.200,-- per maand. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 5.800,-- per maand.
Niet is gebleken dat partijen destijds recht hadden op een kindgebonden budget, zodat de rechtbank hiermee geen rekening zal houden bij de berekening van de behoefte.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten op basis van de tabel eigen aandeel kosten van de kinderen van het jaar 2012, eerste helft, levert een tabelbedrag op van € 790,-- per maand. Hierop dient het kindgebonden budget dat de vrouw thans ontvangt van € 84,-- per maand in mindering te worden gebracht, zodat de behoefte wordt vastgesteld op € 706,-- per maand. Geïndexeerd naar 2014 bedraagt de behoefte van de minderjarige € 724,-- per maand.
De gevraagde kinderbijdrage gaat de hiervoor vastgestelde behoefte van de minderjarige niet te boven.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld.
De rechtbank volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
De draagkracht van de vrouw
De vrouw heeft een eigen onderneming, genaamd [naam BV]. Nu de vrouw middels een inkomensverklaring heeft gesteld dat zij in 2013 een winst uit onderneming had van
€ 30.000,-- zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw hiervan worden uitgegaan. Ter terechtzitting heeft de vrouw gesteld dat zij thans een veel lager inkomen heeft. Hiervan zijn echter geen stukken overgelegd. Niet is gebleken dat de vrouw haar verdiencapaciteit niet benut, zodat de rechtbank – anders dan de man stelt – mede gelet op de huidige economische recessie hiermee geen rekening zal houden. Uitgaande van een winst uit onderneming van € 30.000,-- en na toepassing van de zelfstandighedenaftrek, de MKB Winstvrijstelling en rekening houdend met de uitgaven voor inkomensvoorzieningen/ arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 1.483,-- per jaar bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.161,-- per maand.
De vrouw heeft gesteld dat zij kosten maakt voor kinderopvang. De rechtbank is van oordeel dat reële, noodzakelijke kosten van kinderopvang die gemaakt worden om het inkomen te verwerven, na aftrek van de werkgeversbijdrage en de kinderopvangtoeslag volledig bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen betrokken dient te worden, nu bij de berekening van de behoefte van de minderjarige met deze kosten geen rekening is gehouden. Hoewel de man heeft aangevoerd dat deze kosten onnodig zijn aangezien hij de minderjarige kan opvangen, maakt dat dit oordeel niet anders. Ter terechtzitting heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij € 489,-- per maand aan kinderopvangkosten betaalt en € 128,-- per jaar aan overblijfkosten. Hieruit volgt dat de kosten voor kinderopvang in totaal € 500,-- per maand bedragen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw een kinderopvangtoeslag ontvangt van € 242,-- per maand, zodat zijn € 258,-- netto per maand aan kinderopvangkosten heeft. Dit bedrag zal dan ook volledig bij de berekening van haar draagkrachtloos inkomen worden opgeteld.
Aan de hand van de formule 70% [€ 2.161,-- - ( 0,3 x € 2.161,-- + € 850,-- + € 258,--)], bedraagt de draagkracht van de vrouw € 283,-- per maand.
De draagkracht van de man
De man heeft een eigen onderneming, genaamd [naam BV] De man heeft echter gesteld dat deze onderneming in liquidatie verkeert en dat er mogelijk een faillissement zal volgen. Uit de verklaring van de accountant d.d. 6 januari 2014 blijkt dat het brutosalaris van de man in 2013 € 55.018,-- bedroeg. Gelet hierop bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 3.002,-- per maand. Hoewel de man heeft gesteld dat zijn inkomen met de rekening-courant schuld van de B.V. wordt verrekend, heeft hij dit – gelet op de betwisting van de vrouw – onvoldoende onderbouwd, zodat bij de berekening van zijn draagkracht zal worden uitgegaan van het hiervoor genoemde inkomen.
Aan de hand van de formule 70% [€ 3.002,-- - ( 0,3 x € 3.002,-- + € 850,--)], bedraagt de draagkracht van de man € 876,-- per maand.
Verdeling van de kosten van de minderjarige
De draagkracht van de vrouw is volgens de formule € 283,-- per maand. De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 876,-- per maand, nog te verhogen met het fiscaal voordeel ad € 41,-- per maand. De totale draagkracht van beide partijen bedraagt derhalve
€ 1.200,-- per maand.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 916 / 1200 x 724 = € 553,--
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 283 / 1200 x 724 = € 171,--
samen € 724,--
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige een gedeelte van € 553,-- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 171,-- per maand voor rekening van de vrouw.
De man verzoekt rekening te houden met een zorgkorting van 30%, hetgeen door de vrouw niet is weersproken. Nu de behoefte € 724,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 217,-- per maand. De eerder genoemde bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw zou dienen te betalen € 336,-- per maand, met dien verstande dat de vast te stellen kinderalimentatie wordt gemaximeerd tot de door de vrouw verzochte € 250,- per maand..
De man verzoekt rekening te houden met zijn betalingsverplichting uit hoofde van een doorlopend krediet, een rekening-courant schuld, rente en aflossing van een lening bij[naam BV], belastingschulden en hoge huurlasten, daartoe stellende dat het gaat om lasten/verplichtingen die noodzakelijk waren en waarvan hij zich niet kan bevrijden. Voorts stelt de man dat de bijdrage die is vastgesteld op basis van de draagkrachttabel – vanwege deze lasten – voor hem tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat hij bij deze bijdrage met zijn inkomen niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien.
Bij de beoordeling van dit beroep op de aanvaardbaarheidstoets, oordeelt de rechtbank als volgt.
De man heeft onderbouwd dat het doorlopend krediet bij de [bedrijf] tijdens de relatie van partijen is ontstaan, hetgeen door de vrouw niet is weersproken. Derhalve zal met de aflossing hiervan ad € 354,-- per maand rekening gehouden worden.
Voorts verzoekt de man om rekening te houden met de lening die hij bij[naam BV] is aangegaan. Uit de door de man overgelegde leningsovereenkomst blijkt dat hij 6,6% rente per jaar verschuldigd is van het geleende bedrag ad € 50.000,--, zijnde € 275,-- per maand, zodat ook hiermee rekening gehouden zal worden. Geen rekening zal gehouden worden met de aflossing van deze lening, nu de lening tot en met 26 juni 2036 aflossingsvrij is.
Geen rekening zal gehouden worden met de rente die de man verschuldigd is aan de rekening courant van [naam BV] alsmede de schulden bij de belastingdienst, nu de man deze schulden niet met stukken heeft onderbouwd.
Geen rekening zal gehouden worden met de netto woonlast van de man voor zover deze hoger zijn dan 30% van zijn netto inkomen, nu de huurwoning van de man in eigendom toebehoort aan [naam BV] en de man feitelijk zelf de hoogte van de huur kan bepalen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel van dat een bedrag van € 629,-- bij het draagkrachtloos inkomen in aanmerking moet worden genomen. De draagkracht van de man bedraagt derhalve 70% x [€ 3.002,-- - (0,3 x € 3.002,-- + 850 + 629)] = € 436,--, nog te verhogen met het bedrag van het fiscaal voordeel ad € 41,--, derhalve € 477,-- per maand.
Hieruit vloeit voort dat ook in het geval rekening wordt gehouden met voormelde door de man noodzakelijkerwijs te maken lasten, zijn draagkracht nog altijd hoger is dan de door de vrouw verzochte bijdrage van € 250,- per maand. Ook bij het vaststellen van die bijdrage kan de man nog in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan voorzien. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets dient te worden afgewezen.
De proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt de door de man met ingang van 1 januari 2014 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats], op € 250,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel in tegenwoordigheid van mr. A. Kalicharan als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2014.