Hof Amsterdam, 14-09-2006, nr. 1105/05
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ5433
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-09-2006
- Zaaknummer
1105/05
- LJN
AZ5433
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ5433, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑09‑2006; (Hoger beroep)
- Wetingang
Uitspraak 14‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Waterschade ten gevolge van het overlopen van een douchebak waarvan de afvoerleiding was verstopt. Volgens de verzekeraar niet ‘onvoorzien’. Verzekerde heeft echter redelijkerwijs kunnen menen dat de waterschade door een ‘uitgebreide MKB verzekering’ was gedekt.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Gouda,
APPELLANTE,
procureur: mr. L.P. Broekveldt,
tegen
[Z]
handelend onder de naam [XYW],
wonend te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Partijen worden hierna Goudse en [Z] genoemd.
1.2
Bij dagvaarding van 14 juni 2005 is Goudse in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Amsterdam, locatie Amsterdam, in deze zaak onder nummer 03-19595 gewezen tussen [Z] als eiseres en onder andere Goudse als gedaagde.
1.3
Goudse heeft bij memorie drie grieven voorgesteld, bescheiden in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en voorts dat het hof primair de zaak zal verwijzen naar de rechtbank te ’s Gravenhage, en subsidiair de vorderingen van [Z] alsnog zal afwijzen, met, zowel primair als subsidiair, veroordeling van [Z], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in beide instanties.
1.4
Daarop heeft [Z] geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en Goudse zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
1.5
Vervolgens hebben partijen op 4 mei 2006 de zaak doen bepleiten, Goudse door mr. A. van Duijn-Koopman, advocaat te Rotterdam, en [Z] door mr. K.T.B. Salomons, advocaat te ‘s Gravenhage, aan de hand van door ieder van partijen overgelegde pleitnotities.
1.6
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Feiten
2.1.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.8, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, alsmede van het over en weer verder nog door partijen gestelde en de bescheiden die in het geding zijn gebracht, voor zover niet deugdelijk bestreden. Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende.
2.1.2
Xavier Real Estate B.V. (hierna: Xavier), oorspronkelijk medegedaagde, is eigenaresse van het gebouw gelegen aan de [...], te Amsterdam. [Z] is huurster van in dat gebouw gelegen bedrijfsruimte op de begane grond en de eerste verdieping waarin zij een videotheek drijft. [Z] was bij Goudse verzekerd tegen schade aan inventaris en goederen.
2.1.3
Op 9 mei 2002 heeft zich in het gehuurde wateroverlast voorgedaan, doordat in woning op de tweede verdieping een douchebak gedurende lange tijd is overstroomd.
2.1.4
Expertisebureau Hettema en Disselkoen heeft in opdracht van Goudse de door de wateroverlast veroorzaakte schade vastgesteld op € 52.330,52 exclusief btw.
2.2.1
Bij inleidende dagvaarding heeft [Z] onder meer gevorderd dat Xavier en Goudse hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van € 52.320,52.
2.2.2
Goudse heeft voorafgaand aan de conclusie van antwoord de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Nadat [Z] zich daartegen had verzet, heeft de kantonrechter bij vonnis van 27 januari 2004 (hierna: het incidentele vonnis) zichzelf bevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen.
2.2.3
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vordering ter zake van de schade tengevolge van de wateroverlast jegens Xavier afgewezen en een comparitie gelast ter zake van nog tussen die partijen in geschil zijnde kwesties. In dat vonnis is de tegen Goudse ingestelde vordering toegewezen. In het geding tussen partijen is het bestreden vonnis een eindvonnis.
3. Beoordeling
3.1
Met grief I komt Goudse tevens op tegen het incidentele vonnis. Bij het opgeworpen incident had Goudse betoogd dat [Z] ten onrechte op grond van artikel 94, tweede lid, Rv. de zaak tegen Goudse tezamen met die tegen Xavier had aangebracht bij de kantonrechter te Amsterdam en op de voet van artikel 71 Rv. verwijzing naar de rechtbank te ’s Gravenhage verzocht. Met deze grief miskent Goudse het vijfde lid van laatstgenoemd artikel dat bepaalt dat tegen verwijzing of het achterwege laten daarvan geen voorziening open staat. Anders dan zij meent, gaat het bij het daar gegeven appelverbod niet slechts om het tussentijds instellen van beroep, maar om een rechtsmiddel als zodanig. Dit brengt mee dat de grief faalt en dat Goudse niet-ontvankelijk is voor zover het door haar ingestelde hoger beroep mede is gericht tegen het incidentele vonnis.
3.2
De grieven II en III lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij hebben tot inzet het antwoord op de vraag of de waterschade valt onder de dekking van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst. De kantonrechter heeft die vraag bevestigend beantwoord. De omvang van de schade is niet in geding.
3.3
[Z] heeft voor haar onderneming door tussenkomst van een tussenpersoon, Assurantiebedrijf ING Bank N.V. (hierna: ING), zich laten verzekeren bij Goudse voor wat heet het MKB-pakket. In dit pakket zit een aantal verschillende typen verzekeringen. Het wordt als keuzepakket aangeboden aan met name ondernemers die vallen onder het begrip midden- en kleinbedrijf. Blijkens de overgelegde polis was voor het bedrijf aan de [...] te Amsterdam een verzekering afgesloten ter zake van inventaris en goederen, bedrijfsschade, glasschade, aansprakelijkheid en geld en geldwaardigpapier.
3.4
De schadeveroorzakende gebeurtenis is in het rapport van Hettema en Disselkoen omschreven als:
‘Op 9 mei 2002 constateerde verzekerde wateroverlast in de videotheek op de begane grond van het pand. Water lekte uit het plafond. Toen verzekerde poolshoogte nam op de eerste etage van het pand, bleek aldaar dat water uit het plafond tussen de eerste en tweede etage lekte. De tweede etage betreft een verhuurd woonhuis. Verzekerde trachtte de bewoner van deze woning te bereiken door aan te bellen bij de voordeur van deze woning. Hierop volgde echter geen reaktie. Hierna heeft verzekerde de brandweer gealarmeerd. De brandweer heeft zich met een ladder naar de tweede etage begeven en constateerde aldaar dat een bewoner van het pand aanwezig was. De bewoner bevond zich onder de douche.
Water bleek over de randen van de douchebak te stromen. Het water heeft zich via de houten verdiepingsvloer naar ondergelegen etages verplaatst. De afvoerleiding van de douche bleek verstopt te zijn waardoor douchewater niet kon worden afgevoerd.’
3.5
Wateroverlast valt onder de inventaris/goederenverzekering. Artikel 3, eerste lid aanhef en onder h, van de ‘Aanvullende voorwaarden Inventaris/Goederen 2002 Uitgebreid’ (hierna: Aanvullende voorwaarden) bij deze polis bepaalt:
‘De omschreven zaken zijn verzekerd op het risicoadres zoals vermeld op het polisblad tegen schade veroorzaakt door:
(...)
- h.
onvoorzien stromen van water of stoom uit waterleiding-, centrale verwarming- of airconditioninginstallatie en daarop permanent aangesloten onderdelen en toestellen (behalve de sprinklerinstallatie), mits als gevolg van een defect daarvan, met inbegrip van schade door het springen van de installatie door vorst, doch exclusief het terugstromen van water via afvoerleidingen;’
Het hof begrijpt dat met de woorden ‘en daarop aangesloten onderdelen’ (onder meer) wordt bedoeld daarop aangesloten aan- en afvoerleidingen.
3.6
Niet in geschil is dat onder de dekking ook valt waterschade door installaties die zich niet in het gehuurde maar elders in het gebouw bevinden.
3.7
Anders dan Goudse in haar pleitnotities betoogt, is het water niet uit de afvoerleiding teruggestroomd naar de douchebak en vervolgens over de randen van de douchebak gestroomd, in welk geval de in genoemde bepaling opgenomen uitsluiting van terugstromend water via afvoerleidingen van toepassing zou kunnen zijn, maar is het water, doordat het door de verstopte afvoer niet kon worden afgevoerd, over de randen van de douchebak gestroomd.
3.8
Goudse betoogt voorts dat een defect een materiële beschadiging vereist en dat daarvan bij een verstopte afvoerleiding geen sprake is. Het hof is van oordeel dat, nu de desbetreffende bepaling het begrip defect niet beperkt tot materiële beschadiging en anders dan Goudse lijkt te betogen, niet uitgesloten is dat de afvoerleiding verstopt is geraakt door een materiële beschadiging van die leiding, in het onderhavige geval sprake is van een defect in de zin van artikel 3.1, sub h, van de Aanvullende voorwaarden.
3.9
Goudse stelt zich op het standpunt dat het (laten) overstromen van de douchebak ten gevolge van het verstopt zijn van de afvoer niet is aan te merken als een onvoorzien stromen van water ten gevolge van een defect van de waterafvoerleiding in de zin van genoemde bepaling. Daarbij beroept zij zich op enkele uitspraken van de Raad van Toezicht op het schadeverzekeringsbedrijf (hierna: de Raad) en op een uitspraak van de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda, van 30 januari 2003.
3.10
Of de waterschade die [Z] heeft geleden door de polis is gedekt moet worden bepaald door uitleg van de van belang zijnde polisvoorwaarden aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Op grond daarvan kan niet worden volstaan met de taalkundige uitleg van de van belang zijnde bepaling maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.11
Bij de uitleg van artikel 3.1, sub h, van de Aanvulende voorwaarden zijn de volgende omstandigheden van belang:
3.12
[Z] heeft gekozen voor het zogenoemde MKB pakket en zich op die wijze verzekerd tegen schade ten gevolge van zich in het normale leven voordoende evenementen.
Bij de inventaris/goederenverzekering wordt achter dekking vermeld ‘Uitgebreid’. De Aanvullende voorwaarden waarin de bewuste bepaling is opgenomen, vermelden in hun naam ook het woord ‘Uitgebreid’. Door het herhaaldelijk gebruik van het woord ‘Uitgebreid’ zal degene die van de polisvoorwaarden kennis neemt minder bedacht (behoeven te) zijn op (verborgen) uitsluitingen in de positieve formulering van de dekking van de verzekering.
Voorts is van belang dat door de opname van dekking van buitengewone evenementen als luchtverkeer, gewelddadige beroving/afpersing en ontploffing zonder dat daarbij expliciete uitsluitingen zijn opgenomen, de indruk wordt gewekt dat de verzekering een ruime dekking biedt, waardoor de lezer van de polisvoorwaarden minder bedacht is op impliciete uitsluitingen bij min of meer ‘gewone’ evenementen.
Dit effect wordt nog versterkt door artikel 5.4 van de Aanvullende voorwaarden waarin een expliciete uitsluiting ter zake van schade door overstroming ten gevolge van het bezwijken of overlopen van dijken, kaden, sluizen of andere waterkeringen bevat, onverschillig of de overstroming oorzaak dan wel gevolg is van een door deze polis gedekt evenement.
Voorts is van betekenis dat het evenement dat zich in onderhavige zaak heeft voorgedaan (waterschade ten gevolge van het overlopen van een douchebak waarvan de afvoerleiding was verstopt) niet zo uitzonderlijk is dat Goudse daarmee bij het opstellen van de Aanvullende voorwaarden niet in die zin rekening heeft kunnen houden dat zij deze op duidelijke wijze van dekking had uitgesloten.
Ten slotte is van belang dat Goudse ten gevolge van de uitspraak van de Raad van 24 januari 2000 wist althans behoorde te weten dat de uitleg die de verzekeraars geven aan het begrip ‘onvoorzien’ beperkter is dan de uitleg die de verzekerden aan dat begrip geven. Om die reden heeft de Raad de verzekeraar(s) in overweging gegeven ‘de onderhavige dekkingsclausules nader uit te leggen door bijvoorbeeld verzekerden uitdrukkelijk erop te wijzen (...) welke waterschade is gedekt, namelijk – voor zover in dit geval van belang – schade door plotselinge defecten van het verzekerde object en niet de schade die het voorzienbare gevolg is van menselijk falen.’
3.13
In de onder 3.12 weergegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat [Z] redelijkerwijs aan artikel 3.1, sub h, van de Aanvullende voorwaarden de betekenis heeft mogen geven dat de waterschade door de verzekering was gedekt en dat Goudse er redelijkerwijs rekening mee heeft moeten houden dat een verzekerde als [Z] artikel 3.1, sub h, van de Aanvullende voorwaarden in deze zin zou begrijpen.
3.14
Het enkele gegeven dat [Z] de verzekering heeft afgesloten met behulp van een deskundige assurantietussenpersoon kan aan het vorenoverwogene niet afdoen. Gesteld noch gebleken is dat de assurantiepersoon [Z] zodanig over de inhoud van de polisvoorwaarden heeft ingelicht of had behoren in te lichten dat [Z] had moeten begrijpen dat het onderhavige evenement buiten de dekking viel.
3.15
Het vonnis van 30 januari 2003 waarnaar Goudse verwijst biedt geen steun voor haar standpunt dat het overstromen van de douchebak ten gevolge van een verstopte afvoer niet is aan te merken als een onvoorzien stromen van water ten gevolge van een defect. In het aan het oordeel van de kantonrechter onderworpen geval was de waterschade reeds niet gedekt omdat de plastic vulslang van de cv-ketel die was losgesprongen niet viel onder het begrip leiding zoals genoemd in de polisvoorwaarden. De uitspraken van de Raad van 13 juni 1988 en van 23 januari 1989 waarop Goudse zich beroept, dateren van voor de hiervoor onder 3.12 genoemde uitspraak van de Raad en missen inzoverre betekenis. Genoemde uitspraken onderstrepen echter wel dat het begrip ‘onvoorzien’ herhaaldelijk tot controverses tussen verzekerden en verzekeraars heeft geleid.
3.16
Uit het voorgaande volgt dat de grieven II en III falen.
4. Slotsom en kosten
De grieven moeten worden verworpen. Goudse moet niet ontvankelijk worden verklaard voor zover het hoger beroep is gericht tegen het incidentele vonnis. Het algemeen bewijsaanbod van Goudse dient als te vaag te worden gepasseerd, aangezien het niet is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met verwijzing van Goudse in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart Goudse niet-ontvankelijk in het beroep voor zover ingesteld tegen het incidentele vonnis;
bekrachtigt het bestreden eindvonnis;
veroordeelt Goudse in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [Z] gevallen, op € 244 aan verschotten en € 4.893 aan salaris procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Steenbergen, P.G. Wiewel en M.P. van Achterberg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 september 2006.