Hof Amsterdam, 21-05-2019, nr. 23-002251-16
ECLI:NL:GHAMS:2019:1751
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
23-002251-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1751, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑05‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:118, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Mega Higgins, Handelen in strijd met de Opiumwet
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002251-16
datum uitspraak: 21 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-973001-12 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957 ,
[adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2017, 18 juli 2017, 12, 13, 14, 21 en 25 maart 2019 en 7 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 hij op of omstreeks 25 maart 2013, te Hippolytushoef en/of Den Oever en/of IJmuiden en/of Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, ongeveer 29,841 kilogram methyleendioxymethamfetamine (MDMA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2 hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 september 2012 tot en met 27 december 2012 te Uitgeest en/of IJmuiden en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 2000 units, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende lysergzuurdiethylamide (LSD), zijnde lysergzuurdiethylamide (LSD) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3: hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 februari 2012 tot en met 31 mei 2012 te IJmuiden en/of Rotterdam, althans in Nederland, en/of Zuid Afrika tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (grote) hoeveelheid van (ongeveer) 200 kilogram hennep zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 4 hij op of omstreeks 14 januari 2014 te IJmuiden, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van uitvoer van MDMA wordt vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het aandeel van de verdachte er in de kern slechts uit heeft bestaan behulpzaam te zijn bij het aanbieden van de drugs aan de vervoerder door voor de medeverdachte [medeverdachte] , die op dat moment de krat met MDMA al klaar had staan, telefonisch te informeren bij het transportbedrijf wanneer de krat daar ter verzending naar Engeland kon worden afgeleverd. Hij heeft geen organiserende of andere wezenlijke rol gehad bij het opzetten en uitvoeren van de drugszending. Ook zijn contact met de vervoerder na voltooiing van het delict draagt niet bij aan het bewijs voor medeplegen. Nu slechts sprake is van medeplichtigheid van de kant van de verdachte en deze deelnemingsvorm niet ten laste is gelegd dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verdachte zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 30 kg MDMA naar Engeland.
Oordeel van het hof
Gelet op de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In het kader van de beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde (het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van MDMA op 25 maart 2013) zal het hof allereerst een aantal overwegingen wijden aan de twee transporten naar Engeland die de verdachte aanvankelijk werden verweten, doch die thans in de strafzaak van de verdachte niet meer aan de orde zijn. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard bij beide transporten betrokken te zijn geweest.
Eerste levering van maandag 5 december 2011
Op 5 december 2011 heeft het transportbedrijf [bedrijfsnaam] in Alkmaar een krat verstuurd van 180 x 120 x 130 naar het [adres] te Londen van [bedrijfsnaam] . De geplande losdatum was 8 december 2011 (ZD 10, proces-verbaal van relaas, p. 14).
Uit gesprekken op 12 en 14 december 2011 tussen [medeverdachte] en de verdachte valt op te maken dat beiden spreken over een bepaald transport waarbij kennelijk beiden betrokken zijn en waarbij eerder andere data waren doorgegeven (ZD 10, tapgesprekken, P1 tot en met P 7).
Op 14 december 2011 meldt de verdachte: dat “het ding” is afgeleverd op 7 december (het hof begrijpt: 2011). [medeverdachte] merkt op dat de verdachte actie moet ondernemen en de verdachte geeft aan dat hij zijn vriend heeft gezegd dat deze moet zeggen dat het 7 december al is aangekomen, afgeleverd door “dat en dat bedrijf”. Uit een later gesprek die dag tussen beiden blijkt dat het ding gevonden is en dat dit vrijdag wordt gebracht, wat allemaal bij de prijs is inbegrepen. De verdachte zegt ook dat zij natuurlijk blij waren en dat de eerste keer “altijd een beetje klote” is, dat het komt doordat die lui verkeerde datums hebben doorgegeven.
Op 16 december 2011 spreken beiden weer over het afgeleverde ding. De verdachte stelt: “.. Dat ding is afgeleverd…". [medeverdachte] vraagt: "Ze waren te spreken dus?", waarop de verdachte zegt: "Ja, alles is oké "(ZD 10, tapgesprekken, P8).
Uit een telefoongesprek van 24 december 2011 volgt dat beiden er over spreken samen weg te gaan (ZD 10, tapgesprekken, P10).
Uit informatie van een onder de Mercedes Benz van [medeverdachte] bevestigd baken wordt later vastgesteld dat de auto op 28 december 2011 vanuit Nederland naar Engeland is gereden (ZD 10, proces-verbaal relaas P15).
Op 1 januari 2012 geeft de verdachte in een gesprek met [medeverdachte] aan dat hij die jongen aan de andere kant heeft gebeld, de jongen die zij samen gezien hebben (ZD 10, tapgesprekken, P11).
Op 6 januari 2012 spreken de verdachte en [medeverdachte] weer via de telefoon met elkaar. De verdachte stelt dat zijn vriend heeft gezegd dat het wat langer gaat duren. De verdachte wil dat het allemaal geregeld is voordat hij weggaat (het hof begrijpt: voordat de verdachte binnen 2 of 3 weken naar Zuid-Afrika gaat) en [medeverdachte] merkt op dat ze wel even met zijn tweeën de post gaan ophalen (ZD 10, tapgesprekken, P12 . Het hof merkt in dit verband op dat uit het dossier blijkt dat de verdachte van 2 februari 2012 tot 20 maart 2012 in Zuid-Afrika heeft verbleven (ZD 10, proces-verbaal relaas P18).
In een telefoongesprek van 16 januari 2012 tussen [medeverdachte] en de verdachte zegt [medeverdachte] : “we zijn nu 10 dagen over zijn 10 dagen heen”. De verdachte zegt dan: "Maar hij zet (het hof begrijpt: zegt) jullie moeten maar effe komme… Ik denk ik bel nog wel effe maar ik denk na het weekend of zo", waarop [medeverdachte] zegt: "ja, klopt" (ZD 10, tapgesprekken, P13 e.v.).
Op 22 januari 2012 geeft de verdachte aan [medeverdachte] aan dat ze er dinsdag even heen gaan. [medeverdachte] stelt dat ze het ter plekke wel even bekijken. De verdachte antwoordt op de vraag van [medeverdachte] of “hij” een beetje goed nieuws heeft: "nou ja, redelijk, het is het waard" (ZD 10, tapgesprekken, p. 15).
Uit een telefoongesprek tussen beiden op 23 januari 2012 blijkt dat ze niet op dinsdag 24 januari 2012 maar op woensdag 25 januari 2012 vertrekken (ZD 10, tapgesprekken, P16).
Uit de gegevens van het baken geplaatst onder de Mercedes Benz van [medeverdachte] blijkt dat de auto op woensdag 25 januari 2012 naar Londen is gereden en op donderdag 26 januari 2012 weer terug is gereden naar Nederland (ZD10, proces-verbaal relaas p. 17). Uit gegevens van de Engelse politie volgt dat [medeverdachte] en de verdachte op 25 januari 2012 in Engeland zijn aangekomen en een adres in Londen hebben bezocht dat wordt bewoond door [A] en [B] (ZD10, processen-verbaal, P161 tot en met P163).
Op 16 februari 2012 om 15.37 uur voert een onbekende Engelstalige man (verder: NN Engelsman) een telefoongesprek met de verdachte, waarin laatstgenoemde aangeeft dat hij (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) er echt wel zal zijn om hem (NN Engelsman) te zien, omdat hij ( [medeverdachte] ) een “fucking vreselijke vrek (is) als het op geld aankomt”(ZD 10, tapgesprekken, p. 21 e.v.).
Om 15.39 uur wordt de NN Engelsman gebeld door [medeverdachte] . NN Engelsman legt aan [medeverdachte] uit dat zij in [naam hotel] zitten in kamer 56. [medeverdachte] zegt dat hij er aankomt (ZD 10, tapgesprekken, p. 24).
Tijdens een observatie wordt gezien dat [medeverdachte] om 15.50 uur [naam hotel] aan de Nieuwezijdsvoorburgwal in Amsterdam binnengaat, en dat [medeverdachte] dit hotel om 16.07 uur weer verlaat in het gezelschap van twee blanke mannen (ZD 10, processen-verbaal, P12 tot en met P16).
Om 18.16 uur belt NN Engelsman met de verdachte. Hij geeft aan dat hij de vriend van de verdachte (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) ongeveer een uur geleden gezien heeft en dat zij hem weer hetzelfde hebben gegeven als wat zij hem de vorige keer hebben gegeven en dat zij hem waarschijnlijk weer over een week of twee zien en dan waarschijnlijk iets anders gaan opstarten. De verdachte noemt de NN Engelsman ‘ [naam] ’ (fonetisch) (ZD 10, tapgesprekken, p. 24).
Uit het voorgaande maakt het hof op dat [medeverdachte] en de verdachte betrokken zijn geweest bij het via het transportbedrijf [bedrijfsnaam] versturen van een krat naar [bedrijfsnaam] te Londen, en dat kennelijk over de betaling van de inhoud problemen zijn ontstaan. Om die reden zijn [medeverdachte] en de verdachte tweemaal naar Engeland gegaan, waar een betalingsregeling is afgesproken, waaraan de betreffende personen zich niet hebben gehouden. Uiteindelijk is (geheel of gedeeltelijk) tot betaling overgegaan in [naam hotel] in Amsterdam. Een tweede levering is door de bij de betaling betrokken NN Engelsman (die door de verdachte ‘ [naam] ’ wordt genoemd) aangekondigd.
Tweede levering van (op of omstreeks) 10 april 2012
Op 8 maart 2012 wordt tijdens een observatie gezien dat [medeverdachte] in Amsterdam een ontmoeting met drie onbekende Engelstalige personen heeft. Daarbij worden tussen 15.48 en 16.10 uur flarden van de conversatie tussen de drie opgevangen, waarbij gehoord wordt dat [medeverdachte] zegt: “you bring money from the investor”, waarop een van de onbekende Engelsen zegt: “yes sometimes” (ZD 10, processen-verbaal, P
17 tot en met P20)
’s Avonds wordt via de telefoon van [medeverdachte] een in de Engelse taal opgesteld sms-bericht verstuurd, dat luidt: “Sorry I make mistake whit price total. I talk later togheter” (ZD 10, tapgesprekken, P26).
Op 12 maart 2012 hebben [medeverdachte] en de NN Engelsman meermalen sms-contact met elkaar. [medeverdachte] sms’t: ” Hurry up there", waarop de NN Engelsman sms’t: "8 or 9 days all done", waarna [medeverdachte] weer sms’t: “Hurry up. New waiting”(ZD 10, tapgesprekken, P 27 tot en met 29).
Op 22 maart 2012 ontmoetten [medeverdachte] en de verdachte elkaar in een cafetaria in IJmuiden. Gehoord wordt dat de verdachte zegt: "de kist staat klaar, 50 kg, niet helemaal dichtgetimmerd. Tony doet alles op zijn manier, langzaam op zijn 11en/12en. Tony stuurt nog één of twee dingen. Begin juni of juli (door observanten wordt niet verstaan of het juni of juli was) 440 kg (diverse malen herhaald)" (ZD 10, processen-verbaal, P22 tot en met P24).
Later belt de verdachte met NN Engelsman (door de verdachte ‘ [naam] ’ genoemd) en zegt: "ik heb met de kerel in het noorden gesproken… hij zei: wanneer kun je mij (af)betalen. Ik zei: ik zal hem bellen..". De NN Engelsman geeft aan: "ik denk dat we hem in het weekend kunnen betalen…" (ZD 10, tapgesprekken, P35 e.v.).
Op 23 maart 2012 belt de verdachte met [medeverdachte] , en geeft aan dat hij “derde” nog gebeld heeft, deze laat het de verdachte weten wanneer hij klaar is. Het is nog niet klaar. [medeverdachte] zegt dat het klaarstaat (ZD 10, tapgesprekken, P 37).
In een telefoongesprek op 24 maart 2012 tussen de verdachte en de NN Engelsman (die door de verdachte ‘ [naam] ’ (fonetisch) wordt genoemd) stelt de NN Engelsman dat hij nog geen kans heeft gevonden de andere man te bellen, maar dat als de verdachte hem ziet, hij vanaf maandag kan komen. De NN Engelsman regelt het vandaag. Soms hebben dat soort dingen wat tijd nodig en misschien is het volgende week goed, aldus de NN Engelsman (ZD 10, tapgesprekken, P38).
Op 26 maart 2012 belt de verdachte met [medeverdachte] en zegt tegen [medeverdachte] : "hij belde, hij is klaar zegt ie". [medeverdachte] geeft dan aan dat hij er wel heen gaat (ZD 10, tapgesprekken, P39).
Op 27 maart 2012 vanaf 17.16 uur stuurt [medeverdachte] een aantal sms berichten naar de verdachte: "bel je morgen even wanneer ik kan afleveren. Oke" en "ik bedoel [alias] en Ernie volgende snap je f bellen wanneer” (ZD 10, tapgesprekken, P43 en P45).
Op 27 maart 2012 omstreeks 18.07 uur wordt [medeverdachte] gebeld door de verdachte. De verdachte zegt dat hij in ieder geval zijn maat heeft gebeld, en heeft aangegeven dat [medeverdachte] hem morgen avond even ziet. [medeverdachte] geeft aan dat [alias] moet bellen voor [alias] . Verder zegt [medeverdachte] : ".. Ik bedoelde voor die nieuwe weer… Dat heb ik al klaar staan natuurlijk.. Ik moet toch effe bellen zo wanneer ik dat kan brengen zeg maar.. Dat moet ik toch weten wanneer ik dat (onverstaanbaar) kan afgeven" (ZD 10, tapgesprekken, P48 e.v.).
Op 1 april 2012 om 16.53 uur heeft [medeverdachte] telefonisch contact met de verdachte en vraagt hij aan de verdachte of deze even kan bellen wanneer hij terecht kan om "hem" te brengen. De verdachte geeft aan dat hij zijn best zal doen. Om 19.05 uur stuurt [medeverdachte] een sms-bericht naar de verdachte: "120 x 120 standaard" (ZD 10, tapgesprekken, P48 en P49).
Op 2 april 2012 belt de verdachte met [bedrijfsnaam] en noemt zich [alias] . De verdachte vraagt wanneer het eerstvolgende transport naar Engeland gaat. Het gaat om een kist met wat tuinartikelen, 1 m 20 ×
1. m 20 × 1 m 20. De verdachte stelt dat hij al eerder iets verstuurd heeft met [bedrijfsnaam] , waarbij de laatste keer een communicatiestoornis is opgetreden, waardoor de spullen er al twee weken stonden (het hof begrijpt: na aflevering in Engeland in een hoek van de opslagruimte van het transportbedrijf in december 2011). De medewerker van [bedrijfsnaam] vertelt dat de spullen zijn afgeleverd op het adres dat op het papier stond, waarop de verdachte aangeeft: "ja die [bedrijfsnaam] ja". Wat betreft de volgende levering geeft de verdachte aan dat hij de kist morgen of overmorgen zal laten brengen, dat hij de papieren erbij zal doen en (zo begrijpt het hof) er weer contant betaald wordt bij aanlevering, net zoals de eerste keer (ZD 10, tapgesprekken, P52 e.v.).
Uit een zich bij de stukken bevindende opdrachtbevestiging van een te vervoeren eenheid door [bedrijfsnaam] Group in Nieuw Vennep (het hof begrijpt de eigenlijke vervoerder naar Engeland) blijkt dat het losadres het (hierboven genoemde) adres van [bedrijfsnaam] in Londen is, dat de laaddatum (bij het tussenstation [bedrijfsnaam] in Alkmaar) 10 april 2012 is en dat de losdatum in Engeland 13 april 2012 is (ZD 10, proces-verbaal van relaas, P 29 en 30).
Op 16 april 2012 belt [medeverdachte] met de verdachte. Uit het gesprek blijkt dat “dat ding” weer zoek is (ZD 10, tapgesprekken, P55).
Op 17 april 2012 om 09.21 uur heeft de verdachte contact met een medewerker van [bedrijfsnaam] , die aangeeft dat het pallet (het hof begrijpt: met de kist) is afgeleverd op 13 april (het hof begrijpt 2012) bij (fonetisch) ” [bedrijf] ”. Om 10.36 uur wordt [medeverdachte] gebeld door de verdachte. De verdachte meldt dat "die" afgelopen vrijdag al is aangekomen. Hij heeft het doorgegeven. [medeverdachte] vraagt: "ja maar niks loos toch? … Het gaat net als vorige keer weet je wel". De verdachte zegt dan: "ja klote allemaal" (ZD 10, tapgesprekken, P56 en 57).
In een gesprek tussen [C] en de verdachte op 10 september 2012 zegt de verdachte: "maar ja hij is (het hof begrijpt: [medeverdachte] )… Ik maakte afspraken met dat chauffeursbedrijf en hij brengt het naar…ntv… Dus die wordt…ntv… met zijn vrachtwagentjes overal…". [C] zegt daarop: "maar hij heb zo een vrachtwagentje van… Dat is van [D] (het hof begrijpt: [D]) nota bene" (ZD 10, tapgesprekken, P23).
Uit het voorgaande maakt het hof op dat op of omstreeks 10 april 2012 een tweede levering bestemd voor de Engelse afnemers door [medeverdachte] is aangeboden aan [bedrijfsnaam] (waarna de kist daadwerkelijk in Engeland is aangekomen op 13 april 2012). De kist is bestemd voor hetzelfde bedrijf als de kist van het eerste transport. [medeverdachte] heeft de prijs bepaald, maar een fout gemaakt. Hij heeft voorafgaand aan het transport op 8 maart 2012 een ontmoeting met kennelijk de afnemers en heeft dan al de nieuw te leveren hoeveelheid klaarstaan. De verdachte geeft aan dat het om 50 kg gaat. Wederom ontstaan problemen over de betaling. De verdachte heeft telefonisch contact met de afnemers, belt met [bedrijfsnaam] onder een valse naam, te weten [alias] , en informeert naar de mogelijkheden van transport van de aan de Engelsen te leveren hoeveelheid onder vermelding van een lading tuinartikelen. De verdachte geeft aan dat hij eerder iets verstuurd heeft via [bedrijfsnaam] , waarbij het hof begrijpt dat dit gaat om het transport van 5 december 2011.
Wat is er op 5 december 2011 en op of omstreeks 10 april 2012 bij [bedrijfsnaam] afgeleverd?
Hoewel het dossier aanknopingspunten bevat dat het hier steeds om een grote hoeveelheid hennep is gegaan, acht het hof dit evenwel niet boven redelijke twijfel verheven. In ieder geval staat voor het hof, gelet op de gang van zaken bij beide transporten, en het versluierd taalgebruik dat [medeverdachte] en de verdachte, ook in gesprekken met anderen, steeds bezigen, wel vast dat het steeds om illegale goederen, en naar alle waarschijnlijkheid verdovende middelen is gegaan.
Medeplegen
In het geval van de twee kratten met illegale goederen gaat het hof er vanuit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . Toen er betalingsproblemen bleken te zijn ontstaan, zijn beiden tweemaal naar Engeland gereisd om een gesprek te hebben met de ontvangers van de goederen. [medeverdachte] en de verdachte hebben intensief telefonisch contact voorafgaand aan en na afloop van de reizen naar Engeland. Verder heeft de verdachte telefonisch contact gehad met de afnemers en heeft hij in ieder geval bij de tweede levering contact opgenomen met het vervoerbedrijf om het transport te regelen. [medeverdachte] heeft de krat vervolgens bezorgd bij het vervoerbedrijf.
Derde levering op 25 maart 2013
Op 25 maart 2013 rijdt een persoon in de Ford Transit, [kenteken] , hoofdzakelijk in gebruik bij [D] en [medeverdachte] , vanaf de [adres] in Hippolytushoef, zijnde de verblijfplaats van [medeverdachte] , via de loods van [D] in Den Oever naar het terrein van de vervoerder [bedrijfsnaam] in Alkmaar. Gezien wordt dat er een krat op de laadbak staat. Als de auto bij [bedrijfsnaam] wegrijdt, staat er geen krat meer op de auto.
Medewerker [X] van [bedrijfsnaam] heeft op 27 maart 2013 verklaard dat hij ongeveer twee weken daarvoor werd gebeld door de heer [alias] , die al eerder iets via [bedrijfsnaam] had vervoerd. Hij wilde een kist met tuingereedschap vervoeren naar Engeland. [alias] ging akkoord met de prijs die de (uiteindelijke) vervoerder, [bedrijfsnaam] , had opgegeven. Hij wilde dat de krat uiterlijk donderdag 28 maart 2013 op het door hem opgegeven adres in Londen zou worden afgeleverd. Op 25 maart 2013 omstreeks 07.30 uur stond er, toen [X] op zijn werk kwam, al een grote pick-up voor de deur te wachten. Op het laaddeel stond een kist. De kist is afgeladen en op de overslag van [bedrijfsnaam] neergezet. De bestuurder overhandigde [X] twee enveloppen, een met contant geld voor het vervoer en een met de beschrijving van de te vervoeren goederen. Toen de kist op de overslag werd neergezet, is de man weggereden.
In de krat wordt uiteindelijk circa 30 kg MDMA aangetroffen. Op een bij de kist behorende enveloppe staat de naam [alias] vermeld. De door medewerker [X] van [bedrijfsnaam] met betrekking tot dit transport verder overhandigde bescheiden betreffen:
- -
een kopie van een notitie blad met daarop de handgeschreven tekst: “dhr [alias] [telefoonnummer] (het hof begrijpt: het door de verdachte gebruikte telefoonnummer), 120 × 120 × 120 = ± 2m3 tuinmeubelen naar Engeland – Londen, LTD, postcode [postcode] rond 29 mrt leveren” en
- -
een kopie van een uitgeprint e-mailbericht afkomstig van [e-mailadres], gedateerd 23 maart 2013, 16.11 uur met de gegevens waar de zending naartoe moet. Het betreft hier hetzelfde adres, waar de twee eerder genoemde kratten met illegale goederen naar toe zijn gestuurd. De ontvangende partij is telkens [bedrijfsnaam] .
Op de binnenste adresseringsbon (A4) wordt een afdruk van de linker wijsvinger van [medeverdachte] aangetroffen.
Op 28 maart 2013 14.43 uur belt de verdachte naar een medewerkster van [bedrijfsnaam] , noemt zich [alias] en vraagt naar de kist, nu de ontvanger heeft begrepen dat de betreffende vrachtwagen nog niet is aangekomen. De betreffende medewerkster kan geen verdere informatie geven en geeft aan dat de ontvanger het referentienummer nodig heeft en dit moet doorgeven om de kist te ontvangen.
Om 14.54 uur stuurt de verdachte een sms-bericht naar een Engels telefoonnummer, inhoudende: “they were not able to tell me if the truck deliverd the goods already reference number that you need is [nummer]”. Tussen het nummer van de verdachte en dit Engelse nummer vindt daarna nog verschillende malen sms contact plaats met betrekking tot het verstuurde pakket.
Op 2 april 2013 14:21 uur belt de verdachte met een medewerker van [bedrijfsnaam] en zegt dat hij vanochtend een boze man aan de telefoon had die zijn krat nog niet heeft ontvangen. De medewerker gaat dit uitzoeken en belt de verdachte tien minuten later terug met de mededeling dat de krat in beslag is genomen door de politie.
Op 15 april 2013 spreken [C] en [E] over “[bijnaam verdachte]”, die een kistje kwijt was met “M”, die dik 2 ton handel vertegenwoordigde. Het hof begrijpt dat hier [verdachte] , wordt bedoeld, die in [woonplaats] woont (Persoonsdossier [verdachte] , pagina 13), en dat, met M, MDMA wordt bedoeld, zoals door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard.
Tijdens de doorzoeking op 14 januari 2014 in een loods behorende bij de woning aan de [adres] in Hippolytushoef, waar [medeverdachte] verbleef, werd wikkelfolie aangetroffen die qua afmeting en materiaal grote gelijkenis vertoonde met de folie waarmee de op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was omwikkeld. Verder werden in de loods een hoeveelheid plastic zakken aangetroffen die qua vorm en materiaal grote gelijkenis vertoonden met de dichtgesealde zakken waarin de MDMA die op 25 maart 2013 werd aangetroffen, was verpakt. De sealzakken werden aangetroffen in een houten kist waarin ook messing spaanplaatschroeven waren opgeborgen. Soortgelijke messing spaanplaatschroeven werden gebruikt bij het in elkaar zetten van de krat waarin de MDMA is aangetroffen. Voorts is in de loods een vacuüm verpakkingsmachine aangetroffen, waarbij opmerking verdient dat de zakken waarin de op 25 maart 2013 aangetroffen MDMA was verpakt vacuüm getrokken waren en waren dicht geseald. Tot slot werd in de loods op diverse plaatsen en van diverse afmetingen houten plaatmateriaal aangetroffen, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes. De op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was aan de buitenzijde bekleed met houten plaatmateriaal, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] een strafrechtelijk relevante betrokkenheid hebben bij de (verlengde) uitvoer van een krat MDMA op 25 maart 2013.
Medeplegen of medeplichtigheid?
Wat betreft de (verlengde) uitvoer van MDMA stelt het hof vast dat de verdachte en [medeverdachte] ook hier nauw hebben samengewerkt. Hoewel er vanuit wordt gegaan dat [medeverdachte] – gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen – degene was die de krat heeft getimmerd, de MDMA in de geprepareerde krat heeft verstopt en de krat met MDMA weer naar de vervoerder heeft gebracht, was de rol van de verdachte meer dan die van enkel medeplichtige: hij heeft voorafgaand aan het afleveren van de krat contact gehad met de vervoerder om er zeker van te zijn dat het vervoer op korte termijn zou plaatsvinden, en nadat bleek dat de krat uiteindelijk niet op de bestemde plaats in Engeland was aangekomen, heeft de verdachte contact opgenomen met vervoerder om er achter te komen wat er met de krat was gebeurd en waar deze was gebleven en heeft hij hierover het contact onderhouden met degene voor wie de krat bestemd was.
In het licht van hetgeen het hof heeft vastgesteld met betrekking tot de twee eerdere transporten van illegale goederen, die bij de verdachte uiteindelijk niet op de tenlastelegging terecht gekomen zijn, gaat het hof er vanuit dat de uitvoer van MDMA als ten laste gelegd onder feit 1 zozeer in het verlengde lag van de eerder tussen de verdachte en [medeverdachte] ontstane samenwerking van (verlengde) uitvoer van illegale goederen, dat sprake is geweest van een doorlopende samenwerking. Het hof slaat daarbij acht op het feit dat het telkens om illegale goederen is gegaan, die werden vervoerd in steeds qua omvang soortgelijke kratten, en waarbij ook de wijze van transport (via [bedrijfsnaam] / [bedrijfsnaam] naar steeds hetzelfde adres in Londen van [bedrijfsnaam] te Londen) identiek was. Daarbij had ieder zijn eigen rol: [medeverdachte] zorgde voor de verpakking en in ieder geval bij het tweede transport voor het vervoer naar de vervoerder, terwijl de verdachte fungeerde als tussenpersoon met de Engelse afnemers, intensief contact had met [medeverdachte] over het transport en contact opnam met het vervoerbedrijf, ook wanneer er problemen bleken te zijn bij het afleveren, en aldus een meer coördinerende rol vertolkte. Gelet op de wijze van samenwerking, en de intensiteit van de bemoeienis van [medeverdachte] en de verdachte daarin, is bij beiden steeds sprake geweest van een voldoende significante en wezenlijke rol bij de verlengde uitvoer van de verdovende middelen, zodat van een nauwe en bewuste samenwerking, en dus van medeplegen van het betreffende delict kan worden gesproken.
Het verweer van de raadsman dat slechts sprake is geweest van medeplichtigheid wordt aldus verworpen.
Voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek
De raadsman heeft verzocht om, indien het hof ervan uitgaat dat [verdachte] degene is geweest die het e-mail bericht van 23 maart 2013 van [alias] naar de transporteur heeft verzonden, alsnog een onderzoek te doen naar het IP adres van waaruit dit e-mail bericht is verstuurd.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat indien aan de voorwaarden is voldaan, het verzoek dient te worden afgewezen.
Nu het hof wel wil aannemen dat [verdachte] niet degene is geweest die dit bericht verstuurd heeft is niet aan de door de raadsman gestelde voorwaarde voldaan. Het verzoek behoeft derhalve verder geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 hij op 25 maart 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 29,841 kilogram van een materiaal bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA);
feit 2 hij in de periode van 5 september 2012 tot en met 27 december 2012 te in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1994 units van een materiaal bevattende lysergzuurdiethylamide (LSD);
feit 3: hij in de periode van 19 april 2012 tot en met 31 mei 2012 te IJmuiden en Rotterdam en Zuid-Afrika, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van 200 kilogram hennep;
feit 4 hij op 14 januari 2014 te IJmuiden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram hasjiesj.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte in eerste aanleg voor het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig (27) maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een beslissing genomen omtrent de in beslag genomen hashish, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest wordt opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf met zich zou brengen dat verdachte, die al bijna vijf jaar op vrije voeten is, weer in detentie zou worden genomen, hetgeen onwenselijk is. Bij het bepalen van de op te leggen straf dient volgens de raadsman rekening te worden gehouden met het feit dat de verdachte in hoger beroep een integrale bekentenis heeft afgelegd en inzicht heeft gegeven in zijn motieven voor het plegen van de feiten (een financieel deplorabele situatie, de wens zijn gezin naar Nederland te halen en het niet kunnen slagen op de arbeidsmarkt). Verdachte is iemand die situationeel en temporeel bepaald tot strafbaar handelen is gekomen, hetgeen ook blijkt uit het feit dat hij een blanco documentatie heeft. Verder heeft verdachte zelf hulp gezocht bij de GGZ, hetgeen hem heeft geholpen op het juiste pad te blijven. Samengevat bepleit de raadsman oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast nog eventueel oplegging van een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. In het bijzonder heeft het hof het volgende aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van een zeer grote hoeveelheid MDMA naar Engeland, die verstopt zat in de dubbele bodem van een kist met tuingereedschappen. Zijn rol was het regelen van het vervoer naar Engeland, het contact onderhouden met de afnemers en het benaderen van de vervoerder, zowel voorafgaand aan het transport als achteraf toen bleek dat de kist niet op de plaats van bestemming was aangekomen. Verder heeft de verdachte samen met een ander een grote hoeveelheid LSD, verstopt in kinderboeken, naar Zuid-Afrika uitgevoerd. Het derde thans bewezen verklaarde feit betreft het medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid hennep uit Zuid Afrika, verstopt in pooltafels. Verder heeft de verdachte een hoeveelheid van ongeveer 200 gram hennep aanwezig gehad.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zich op zeer ruime schaal bezig heeft gehouden met de invoer, uitvoer en het bezit van verdovende middelen, wat betreft de invoer en de uitvoer steeds samen met een ander. Het ging hierbij om de invoer en uitvoer om hoeveelheden die zonder enige twijfel bestemd waren voor de handel. Verdachte bekommerde zich kennelijk in het geheel niet om de zeer schadelijke gevolgen die de handel in en het gebruik van drugs met zich brengen voor de samenleving, ook in het buitenland, en was enkel uit op eigen gewin. Met dergelijke feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats, waarbij het hof onder meer aansluiting zoekt bij de straffen die het hof in soortgelijke gevallen oplegt. Gelet op de enorme hoeveelheden verdovende middelen en de rol die de verdachte hierin vervuld heeft, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf en door de raadsman bepleitte straffen in het geheel geen recht doen aan de ernst van de feiten. Ook de door de raadsman genoemde persoonlijke omstandigheden leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot oplegging van een (veel) lagere straf te komen dan in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd.
Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte na deze feiten niet opnieuw met politie en justitie in aanraking lijkt te zijn gekomen, met uitzondering van een strafbeschikking wegens een verkeersdelict, waarmee in het kader van artikel 63 Wetboek van Strafrecht ook rekening wordt gehouden. De verdachte is blijkens zijn uittreksel Justitiële Documentatie van 25 februari 2019 verder ook niet door de strafrechter veroordeeld.
Redelijke termijn
Het hof houdt rekening met het feit dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De verdachte is op 16 januari 2014 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 31 mei 2016 vonnis gewezen, waarna de verdachte op 14 juni 2016 hoger beroep heeft doen instellen. Het hof wijst heden, 21 mei 2019, arrest. Dit houdt in dat in eerste aanleg een relatief geringe, doch in hoger beroep een aanmerkelijke schending van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof, gelet op het voorgaande, een oplegging van een gevangenisstraf van 60 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden achten. Gelet op de aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zal het hof op laatstgenoemde straf een korting toepassen van zes maanden, zodat een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van voorarrest zal worden opgelegd.
Onttrekking aan het verkeer
Onder de verdachte is een zak hashish in beslaggenomen welke op de beslaglijst zijn vermeld. Het ongecontroleerde bezit van deze hashish is in strijd met de wet en met het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp betreft met betrekking tot hetwelk het onder feit 4 bewezenverklaarde is begaan. Ten aanzien van de hiervoor genoemde in beslag genomen hashish zal het hof beslissen tot onttrekking aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een zak hasjiesj (RI070.05.01.001, zak met gesealde hasj blokken).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. M.L. Leenaers en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2019.
Mr. Kaandorp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.