Rb. Noord-Nederland, 23-03-2018, nr. 18/830158-17
ECLI:NL:RBNNE:2018:1027
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
23-03-2018
- Zaaknummer
18/830158-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2018:1027, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 23‑03‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
Uitspraak 23‑03‑2018
Inhoudsindicatie
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft vandaag een man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, alsmede tot een taakstraf van 120 uren. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en aan overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830158-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 maart 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 april 2016 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto met hoge en/of
aanzienlijke snelheid, althans plotseling accelererend, op voornoemde [slachtoffer]
is ingereden en/of over de plaats waar die [slachtoffer] zich bevond
is doorgereden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de motorkap van
voornoemde personenauto terecht is gekomen en/of vervolgens enkele meters werd
meegesleurd en/of vervoerd en/of (vervolgens) met voornoemde personenauto een
afslag (naar links) heeft genomen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] van
de motorkap van die personenauto is afgevallen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 april 2016 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als
bestuurder van een (personen)auto met hoge en/of aanzienlijke snelheid,
althans plotseling accelererend, op voornoemde [slachtoffer] is ingereden
en/of over de plaats waar die [slachtoffer] zich bevond is doorgereden,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de motorkap van voornoemde
personenauto terecht is gekomen en/of vervolgens enkele meters werd
meegesleurd en/of vervoerd en/of (vervolgens) met voornoemde personenauto een
afslag (naar links) heeft genomen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] van
de motorkap van die personenauto is afgevallen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 april 2016 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld
door:
- als bestuurder van een (personen)auto met hoge en/of aanzienlijke snelheid,
althans plotseling accelererend, op voornoemde [slachtoffer] in te rijden
en/of over de plaats waar die [slachtoffer] zich bevond door te rijden,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de motorkap van voornoemde
personenauto terecht is gekomen en/of vervolgens enkele meters werd
meegesleurd en/of vervoerd
en/of
- ( vervolgens) met voornoemde personenauto een afslag (naar links) te nemen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] van de motorkap van die personenauto is
afgevallen;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt,
welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had
verricht, althans als degene die betrokkene was bij een verkeersongeval, en
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Groningen op/aan het Schuitendiep
en/of Steentilbrug, op of omstreeks 17 april 2016, de (voornoemde) plaats van
vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of
redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel
en/of schade was toegebracht en/of waardoor, naar hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]) aan wie bij dat ongeval
letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste is gelegd heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste is gelegd, nu deze feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet - ook niet in voorwaardelijke vorm - heeft gehad op de dood van het slachtoffer, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel op mishandeling. Het slachtoffer is, zo stelt de verdediging, juist de agressor geweest en is zelf op de motorkap van verdachte gesprongen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, nadat het slachtoffer op zijn motorkap was gesprongen en daar vervolgens vanaf was gerold, in zijn achteruitkijkspiegel heeft gezien dat het slachtoffer snel weer overeind kwam. Voor verdachte betrof het hele gebeuren niets meer dan een incident. Verdachte wist niet en had ook niet redelijkerwijs moeten vermoeden dat bij het slachtoffer letsel en/of schade was ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 subsidiair en het onder 2 bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2018, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 17 april 2016 heeft er een incident plaatsgevonden te Groningen. Ik bestuurde mijn auto en op een gegeven moment is er iemand op de motorkap van mijn auto beland. Toen ik vervolgens de bocht naar links nam, is diegene weer van mijn motorkap afgerold. Ik zag dat diegene weer opstond en ben toen doorgereden.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2016, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016109557 d.d. 6 april 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 17 april 2016 liep ik samen met mijn vriendin [getuige] en haar vriendin over het Schuitendiep te Groningen. Op een gegeven moment kwam er een auto aanrijden. De inzittenden van die auto spraken [getuige] en haar vriendin aan. Nabij de Steentilstraat liep ik naar de bestuurderszijde van de auto. Ik heb tegen de bestuurder gezegd: "Er valt niets te zeggen, dit is mijn vriendin". Ik stond toen ter hoogte van de auto. De auto stond stil. Ik zag en voelde vervolgens dat de auto mij aanreed. Ik stond toen voor de auto. Ik voelde dat de auto tegen mijn benen reed. Hierdoor kwam ik op de motorkap van de auto terecht. Ter hoogte van de Winschoterkade ben ik van de auto afgerold. Ik zag dat de auto richting het Damsterdiep wegreed. De bestuurder van de auto heeft mij opzettelijk en heel bewust aangereden.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 april 2016, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige]:
Op 17 april 2016 liep ik samen met mijn vriendin aan de rechterzijde van het Schuitendiep te Groningen. Mijn vriend genaamd [slachtoffer] liep aan de andere kant van de weg. Op een gegeven moment kwam er een auto naast mij en mijn vriendin tot stilstand. Ik zag dat mijn vriend overstak van de andere kant van de weg naar de auto toe. Ik hoorde hem iets zeggen in de trant van: "Rij door, er is niks te halen". Ik zag dat mijn vriend vlak daarna links voor de auto stond. Op dat moment heb ik feitelijk niet gezien wat er gebeurde, maar hoorde de auto wel meer toeren maken. Hij reed vanaf stilstand weg en toen ik weer in de richting van de auto keek, zag ik mijn vriend op de motorkap van de auto liggen. Ik zag en hoorde dat de auto snelheid maakte en linksaf sloeg de Steentilbrug op. In de bocht naar links zag ik dat mijn vriend van de auto afslingerde en op de grond viel. De auto reed vervolgens door, het Damsterdiep op.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 17 april 2016 te Groningen met zijn auto vanuit stilstand op aangever, die op dat moment voor de auto van verdachte stond, is ingereden. Aangever is vervolgens op de motorkap van de auto van verdachte beland, waarna verdachte - terwijl aangever op de motorkap van zijn auto lag - is doorgereden en vervolgens de bocht naar links heeft genomen waardoor aangever van de motorkap is gevallen. Verdachte is daarna doorgereden.
Dat aangever, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, zich op een afstand van één á twee meter van zijn auto bevond en vervolgens vanaf die positie op zijn motorkap is gesprongen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring van verdachte vindt bovendien geen steun in het dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank roept het hiervoor omschreven handelen van verdachte, het vanuit stilstand met een gemotoriseerd voertuig inrijden op een onbeschermde en dus kwetsbare verkeersdeelnemer en het doorrijden terwijl die persoon op de motorkap van de auto ligt, de aanmerkelijke kans in het leven dat degene die door de auto geraakt wordt en op de motorkap belandt, zwaar lichamelijk letsel oploopt. Deze gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op dit gevolg, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee in ieder geval opzet in voorwaardelijke vorm gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Voorgaande brengt tevens mee dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat ten gevolge hiervan aan aangever schade en/of letsel was toegebracht. Verdachte had terstond moeten stoppen toen aangever op zijn motorkap was beland en zeker nadat aangever daar vanaf was gevallen, om zich van de situatie van aangever te vergewissen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 17 april 2016 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto plotseling op voornoemde [slachtoffer] is ingereden en is doorgereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de motorkap van voornoemde personenauto terecht is gekomen en werd vervoerd en vervolgens met voornoemde personenauto een afslag naar links heeft genomen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] van de motorkap van die personenauto is afgevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Groningen op/aan het Schuitendiep en/of Steentilbrug, op 17 april 2016, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer], letsel
en/of schade was toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair poging tot zware mishandeling
2. overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank ter zake van hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsman ervoor gepleit om ten aanzien van dat feit te volstaan met het opleggen van een taakstraf van beperkte duur.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door als bestuurder van een personenauto op het slachtoffer in te rijden, met het slachtoffer op de motorkap van zijn auto door te rijden en een bocht naar links te maken, ten gevolge waarvan het slachtoffer van de motorkap is gevallen en letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het behoeft geen betoog dat het hier gaat om een ernstig voorval dat grote gevolgen had kunnen hebben voor het slachtoffer. Dat de gevolgen voor het slachtoffer enigszins beperkt zijn gebleven en dat hij geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is niet aan verdachte te danken.
Daarnaast heeft verdachte zich - door na voornoemd voorval door te rijden - schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Door aldus te handelen heeft verdachte zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer wordt vereist.
De rechtbank rekent dit verdachte aan en overweegt daarbij dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Verdachte was zodoende een gewaarschuwd mens, maar dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het feit dat het lang heeft geduurd voordat de onderhavige zaak ter terechtzitting is behandeld en het feit dat verdachte zijn leven thans redelijk op orde lijkt te hebben, weegt de rechtbank ten voordele van verdachte mee bij de bepaling van de strafmaat.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd,
passend en geboden.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.199,13 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.699,13 (bestaande uit € 1.199,13 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade) en dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering betreffende de materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 809,13 (bestaande uit de posten "kleding", "eigen risico zorgverzekering" en "tandarts"). De materiële schadepost "huishoudelijke hulp" acht de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, nu deze post onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze toewijsbaar is tot een bedrag van € 500,00. De rechtbank stelt dit bedrag met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid vast, waarbij zij rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechtbanken in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
De rechtbank zal de vordering derhalve gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van in totaal
€ 1.309,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2016. Het overige deel van de vordering zal de rechtbank afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
een taakstraf voor de duur van 120 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/830158-17, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.309,13 (zegge: dertienhonderdnegen euro en dertien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2016.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.309,13 (zegge: dertienhonderdnegen euro en dertien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 809,13 aan materiële schade en
€ 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2018.