Hof Amsterdam, 11-08-2015, nr. 200.143.220/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:3278, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-08-2015
- Zaaknummer
200.143.220/01
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:3278, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑08‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:150, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 11‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Koopovereenkomst gesloten op basis van ontoereikende volmacht; bekrachtiging door volmachtgever? Uitleg van latere rechtshandelingen. Vraag wanneer verjaringstermijn van rechtsvordering tot vernietiging wegens onbekwaamheid (3:52 lid 1 sub a BW) aanvangt, indien onbekwame overlijdt. Volmachtverlening brengt als uitgangspunt geen plicht tot rekening en verantwoording aan (erfgenamen van) volmachtgever mee.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.143.220/01
zaaknummer rechtbank : C/13/511350 / HA ZA 12-236
arrest van de meervoudige familiekamer van 11 augustus 2015
inzake
[naam appellant] ,
wonend te […] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam,
tegen:
1. [naam geintimeerde 1] ,
wonend te […] ,
2. [naam geintimeerde 2] ,
wonend te […] ,
3. [naam geintimeerde 3] ,
wonend te […] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] respectievelijk [geintimeerden] genoemd. Geïntimeerden worden voorts afzonderlijk [geintimeerde 1] ., [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 21 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2014, gewezen tussen [geintimeerden] als eisers in conventie tevens verweerders in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
Partijen hebben de zaak ter zitting van 29 oktober 2014 doen bepleiten, [appellant] door mr. M.S. van Gaalen, advocaat te Amsterdam, [geintimeerden] door mr. R.J. Neijenhof en mr. S. Luyt, advocaten te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geintimeerden] alsnog zal afwijzen en zijn vorderingen in reconventie alsnog zal toewijzen met veroordeling van [geintimeerden] in de proceskosten in eerste aanleg in conventie en in reconventie, en in de kosten van het hoger beroep.
[geintimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1.
Op 5 november 2000 is [x] (hierna: erflater) overleden. Erflater was in gemeenschap van goederen gehuwd met [y] (hierna: erflaatster). Erflaatster is op 10 augustus 2008 overleden. Erflater en erflaatster hadden twee zonen, te weten [geintimeerde 1] . en [naam z] (hierna: [z] ). [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] zijn zonen van [geintimeerde 1] . [appellant] is de echtgenoot van [z] .
3.2.
Erflater heeft bij testament van 1 februari 1979 beschikt over zijn nalatenschap. Erflater heeft zijn zonen [geintimeerde 1] . en [z] tot zijn enige erfgenamen benoemd en aan erflaatster het vruchtgebruik over zijn nalatenschap gelegateerd.
3.3.
Erflaatster was enig aandeelhoudster van de aandelen in de besloten vennootschap [naam B.V.] (hierna [B.V.] ) en heeft deze aandelen op 29 maart 2001 geleverd aan [naam stichting] (hierna [stichting] ). Erflaatster hield vervolgens certificaten van alle aandelen die [stichting] had in [B.V.] .
3.4.
Erflaatster woonde vanaf 2002 bij [z] en [appellant] , eerst in Nederland en vanaf 2006 in Brazilië.
3.5.
In een op 7 november 2007 in het District Jacumã, Staat Paraíba (Brazilië) in het Portugees opgestelde volmacht (hierna: de volmacht van 7 november 2007) staat, vertaald vanuit het Portugees naar het Nederlands en voor zover hier van belang:
“(…) TOEREIKENDE VOLMACHT DIE OPGESTELD WORDT
(…)
LATEN ZIJ HET WETEN, degenen die dit instrument van Volmacht onder ogen krijgen dat (…) ten overstaan van mij, Plaatsvervangend Ambtenaar, verscheen als volmachtgever: [y] (…).
Waarbij zij door mij en twee benoemde getuigen die ondertekenen wordt erkend, en ten overstaan van dezen heeft zij mij gezegd dat zij benoemd heeft tot haar lasthebber [naam appellant] (…), dat zij speciale volmachten verleent, waarbij hij daarvoor kan: ondertekenen, documenten tonen en opvragen, daarin ondertekenen en alles wat eventueel nodig is om een eis in te stellen, waarbij hij documenten toont en opvraagt, waarbij hij ontvangstbewijzen levert, waarbij hij kwijting neemt of geeft, waarbij hij belastingen betaalt, heffingen en vrachtbrieven, haar rechten aanhalend en verdedigend in geval zij voorkomen, waarbij hij zelfs handelingen kan verrichten die hier niet staan vermeld, mits het in verband staat met de zaak, waarbij hij ten slotte alle noodzakelijke daden kan verrichten voor de goede en getrouwe vervulling van dit mandaat (…)”
3.6.
[z] is op 23 november 2007 overleden te Joao-Pessoa-PB, Brazilië. Tot aan zijn overlijden was hij gehuwd met [appellant] . [appellant] is zijn enige erfgenaam.
3.7.
Na het overlijden van [z] is erflaatster bij [appellant] in Brazilië blijven wonen.
3.8.
In een koopovereenkomst gedateerd 15 mei 2008 (hierna ook: de koopovereenkomst) staat dat erflaatster alle certificaten van aandelen [B.V.] van de [stichting] (hierna: de certificaten) verkoopt aan [appellant] tegen een koopprijs van € 1.200.000,- . Deze koopovereenkomst is ondertekend door [appellant] als koper en ook, zo staat omschreven in de koopovereenkomst, als schriftelijk gevolmachtigde van erflaatster die in de overeenkomst wordt aangeduid als ‘verkoper’.
3.9.
In een ‘Volmacht verkoop certificaten’ van 23 mei 2008 (hierna: de volmacht van 23 mei 2008) staat onder meer:
“(…) Ondergetekende:
[y] (…)
verklaart bij deze volmacht te geven aan:
ieder van de medewerkers van Hoogesteijn & Potma, notariaat, te Haarlem (…)
speciaal om voor en namens ondergetekende te verkopen en, eventueel ingevolge een reeds eerder gesloten koopovereenkomst, over te dragen aan:
[naam appellant] (…)
alle certificaten van aandelen in [naam stichting] , welke thans worden gehouden door mevrouw [y] (…),
zulks voor de prijs van (…) (€ 1.200.000,00) (…)”
3.10.
Op 19 juni 2008 is ten overstaan van notaris mr. Y. Potma verleden de notariële akte van levering (hierna: de akte van levering) ter zake van de verkoop van de certificaten aan [appellant] . In de akte van levering staat onder meer:
“(…)
1. mevrouw […] (…),
te dezen handelende als gevolmachtigde van:
mevrouw [y] (…) hierna ook te noemen: verkoper; en
2. de heer [naam appellant] (…) hierna ook te noemen: koper.
Blijkende van voormelde volmachtverlening uit een onderhandse akte van volmacht, welke aan deze akte is gehecht, waarvan het bestaan mij, notaris, genoegzaam is gebleken.
(…)
TITEL VAN DE RECHTSHANDELING
Verkoper heeft blijkens een akte van verkoop en koop de dato vijftien mei tweeduizend acht verkocht aan koper, die blijkens die overeenkomst van verkoper heeft gekocht de hierna omschreven certificaten.
(…)
KOOPSOM EN KWIJTING
De koopovereenkomst is gesloten:
A. voor een totale koopsom van (…) (€ 1.200.000,00) (…), welke koopsom de koper heeft voldaan aan verkoper (…)”
3.11.
Na de overdracht van de aandelencertificaten op 19 juni 2008 zijn de aandelen gedecertificeerd en is [appellant] aandeelhouder geworden van alle aandelen in [B.V.] .
3.12.
Op 10 augustus 2008 is erflaatster te Joao-Pessoa-PB, Brazilië overleden. Zij heeft bij testament van 17 maart 2004 beschikt over haar nalatenschap. Hierin heeft zij, voor zover hier van belang, [z] , voor twee derde gedeelte, en haar kleinkinderen [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] , voor één derde gedeelte en in hun onderlinge verhouding voor gelijke delen, benoemd tot erfgenamen. Indien bij vooroverlijden van een van de erfgenamen de plaatsvervulling geen effect sorteert, vindt aanwas plaats ten behoeve van de overige erfgenamen. Aan [geintimeerde 1] . heeft erflaatster, niet vrij van rechten en kosten, een bedrag gelijk aan zijn legitieme, alsmede haar sieraden en juwelen gelegateerd. In het testament is een keuze voor de toepassing van Nederlands recht met betrekking tot de vererving en afwikkeling van de nalatenschap opgenomen. Ingevolge dit testament zijn [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] dus de enige erfgenamen van erflaatster.
3.13.
Bij brief van 6 januari 2012, welke diezelfde dag aan [appellant] is betekend, heeft de advocaat van [geintimeerden] ter zake van de overdracht van de certificaten onder meer aan hem bericht:
“(…) Op grond van de wet is het u als gevolmachtigde verboden namens de volmachtgever, (groot)moeder, een rechtshandeling met u zelf als wederpartij van (groot)moeder te verrichten. Nu in strijd met voorgaand verbod is gehandeld, is in het geheel geen koopovereenkomst tot stand gekomen en dus nietig, althans vernietigbaar nu de koopovereenkomst tot stand is gekomen door een wilsgebrek. Voor zover vereist vernietig ik de koopovereenkomst hierbij (…)
Teneinde te voorkomen dat mogelijke wettelijke termijnen in relatie tot alle voornoemde aspecten verjaren, stuit ik de verjaring door middel van deze brief aan u. (…)”
3.14.
Blijkens een afschrift van een Postbankrekening van [z] heeft [z] op 27 september 2007 aan [geintimeerde 1] . een bedrag van € 4.000,- overgemaakt onder de vermelding “ [B.V.] afspraak 10-07 / 6e”. Blijkens een afschrift van een Postbankrekening van [appellant] , heeft [appellant] op 11 juni 2008 aan [geintimeerde 1] . een bedrag van € 5.000,- overgemaakt onder vermelding van “voorschot erfenis”.
3.15.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank, op daartoe strekkende vorderingen van [geintimeerden] , ten aanzien van [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] voor recht verklaard dat tussen erflaatster en [appellant] geen koopovereenkomst ter zake van de certificaten tot stand is gekomen en dat de aandelen in [B.V.] moeten worden gerekend tot de nalatenschap van erflaatster. Voorts heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld om op zijn kosten 4.230 aandelen in [B.V.] over te dragen aan [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] .
Ten aanzien van [geintimeerde 1] . zijn de daartoe strekkende vorderingen afgewezen.
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. Deze vorderingen hielden onder meer in, kort gezegd: opheffing van beslagen, veroordeling van [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] tot betaling van ieder € 692,89, veroordeling van [geintimeerde 1] . tot betaling van € 59.000,- en (voorwaardelijk) veroordeling van [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] tot betaling van de door [appellant] betaalde koopsom voor de aandelencertificaten van € 885.997,74 met rente.
3.16.
Ingevolge het bestreden vonnis heeft [appellant] de aandelen [B.V.] overgedragen aan [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] .
3.17.
Met zijn eerste grief keert [appellant] zich tegen de overweging van de rechtbank dat de koopovereenkomst met betrekking tot de certificaten nietig is, omdat de volmacht van 7 november 2007 zich blijkens de tekst daarvan niet uitstrekte tot het sluiten van die koopovereenkomst. Volgens [appellant] betreft het hier een ruime volmacht die hem in staat moest stellen om alle noodzakelijke handelingen voor erflaatster te verrichten voor de goede en getrouwe vervulling van het mandaat. Het hof overweegt evenwel met [geintimeerden] dat uit de tekst van de volmacht niet volgt dat tot dit mandaat ook behoorde het bewerkstelligen van de overdracht van de certificaten aan [appellant] . Ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft [appellant] ook zelf verklaard dat tussen hem en erflaatster de overdracht van de certificaten aan hem pas aan de orde kwam in de periode nadat erflaatster de volmacht van 7 november 2007 had ondertekend. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat “het mandaat” van die volmacht mede inhield een vergaande transactie als de verkoop en levering van de certificaten aan [appellant] . De grief faalt.
3.18.
Het falen van grief 1 brengt mee dat [appellants] tweede grief hem niet kan baten. Die tweede grief is immers gericht tegen de overweging ten overvloede van de rechtbank dat [appellant] bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft gehandeld in strijd met het verbod op Selbsteintritt van artikel 3:68 Burgerlijk Wetboek (BW), voor zover zou moeten worden geoordeeld dat de volmacht van 7 november 2007 wel het sluiten van die koopovereenkomst bestreek. Nu ook in hoger beroep wordt geoordeeld dat dit laatste niet het geval is, heeft [appellant] bij een beoordeling van deze grief geen belang.
3.19.
Dat de volmacht van 7 november 2007 niet strekte tot het sluiten van een koopovereenkomst met betrekking tot de certificaten, heeft evenwel niet tot gevolg dat de koopovereenkomst van 15 mei 2008 ongeldig is. [appellant] voert in zijn derde grief aan dat eventuele gebreken daaraan als gevolg van de ontoereikendheid van de volmacht van 7 november 2007 zijn geheeld, omdat erflaatster de koopovereenkomst heeft bekrachtigd door de ondertekening van de volmacht van 23 mei 2008. Het hof overweegt dat, naar [geintimeerden] terecht niet hebben bestreden, de tekst van die volmacht er inderdaad op duidt dat het toen de bedoeling van erflaatster was om de overdracht van de certificaten aan [appellant] tot stand te laten komen. Uit de tekst van die volmacht volgt tevens dat erflaatster er rekening mee hield dat de eerder gesloten koopovereenkomst wellicht niet geldig was. Onder die omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat die volmacht, dan wel de op basis van die volmacht ondertekende akte van levering van de certificaten, tevens een bekrachtiging van de koopovereenkomst van 15 mei 2008 inhield.
3.20.
[geintimeerden] hebben zich er evenwel op beroepen dat erflaatster ten tijde van de ondertekening van de volmacht van 15 mei 2008 als gevolg van gevorderde dementie niet in staat was ter zake haar wil te bepalen en hebben bij brief van hun advocaat van 6 januari 2012 verklaard de koopovereenkomst, kennelijk onder meer op grond van artikel 3:34 lid 2 BW, te vernietigen. [appellant] heeft op zijn beurt die onbekwaamheid betwist en voorts zich erop beroepen dat de rechtsvordering tot vernietiging op dat moment reeds verjaard was. Volgens [geintimeerden] hebben zij evenwel pas op 8 januari 2009 kennis genomen van het bestaan van, naar het hof begrijpt, de volmachten van 7 november 2007 en 23 mei 2008, de koopovereenkomst en de akte van levering van de certificaten en is de verjaring tijdig gestuit, door middel van eerdergenoemde brief van hun advocaat.
3.21.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval de lange verjaringstermijn van artikel 3:306 BW van toepassing is. Grief 6, die tegen dit oordeel is gericht, slaagt. Ingevolge artikel 3:52 lid 1, aanhef en onder a BW, verjaart een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling in geval van onbekwaamheid drie jaren nadat de onbekwaamheid is geëindigd. Anders dan hetgeen waarvan [geintimeerden] kennelijk uitgaan, is het daarbij niet van belang op welk moment [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] kennis kregen van de overdracht. [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] hebben hun vordering immers ingesteld als erfgenamen, en daarmee opvolgers onder algemene titel van erflaatster. Bij gebreke van een andersluidende stelling moet het ervoor worden gehouden dat zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Toen erflaatster op 10 augustus 2008 overleed, traden zij dus in haar rechten, waaronder het gestelde recht tot vernietiging van de koopovereenkomst. Op dat moment eindigde tevens de in artikel 3:52 lid 1 onder a BW bedoelde - door [geintimeerden] gestelde - onbekwaamheid en kwam het rechtsmiddel van vernietiging ten dienste te staan van de erfgenamen. Vanaf die dag begon dus de verjaringstermijn van drie jaar te lopen, die op 10 augustus 2011 is voltooid. De rechtsvordering tot vernietiging op grond van onbekwaamheid was dus al verjaard op het moment dat de advocaat van [geintimeerden] de buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst inriep.
Voor zover [geintimeerden] bedoeld hebben de vernietiging te baseren op door [appellant] gepleegd bedrog of op misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming van de koopovereenkomst of anderszins, hebben zij hun stelling in het licht van het verweer van [appellant] onvoldoende toegelicht. Een bewijsaanbod van hun kant ontbreekt bovendien. Andere gronden voor de vernietiging zijn niet gesteld. Gelet op artikel 3:52 lid 2 BW moet de conclusie dan ook zijn dat de buitengerechtelijke vernietiging geen effect heeft gesorteerd.
3.22.
De door de volmacht van 23 mei 2008 bekrachtigde koopovereenkomst van 15 mei 2008 heeft derhalve steeds zijn geldigheid behouden. De levering van de certificaten aan [appellant] heeft dus krachtens geldige titel plaatsgevonden. Het betrof een gave overdracht. Ook de derde grief slaagt.
3.23.
Het slagen van de grieven 3 en 6 brengt mee dat het hof de overige in eerste aanleg aangevoerde grondslagen van de vordering van [geintimeerden] opnieuw moet beoordelen. [geintimeerden] hebben nog aangevoerd dat het handelen van [appellant] tevens een onrechtmatige daad jegens erflaatster oplevert, dan wel dat [appellant] zich ten koste van erflaatster ongerechtvaardigd heeft verrijkt. Zij hebben deze stellingen echter, behoudens met een beroep op hetgeen hiervoor reeds aan de orde is gekomen, niet nader toegelicht. Die grondslagen vinden reeds hun weerlegging in de geldigheid van de koopovereenkomst. Dat zou slechts anders kunnen zijn in geval van bijzondere omstandigheden, waarover niets is gesteld.
3.24.
Uit het voorgaande volgt dat het vonnis, waarvan beroep, niet in stand kan blijven voor zover daarin de vorderingen van [geintimeerden] zijn toegewezen. Die vorderingen zullen alsnog worden afgewezen. Dit betekent dat [appellant] geen belang meer heeft bij bespreking van zijn grieven 4, 5 en 7.
3.25.
Na vermindering van eis ter gelegenheid van zijn pleidooi handhaaft [appellant] nog slechts zijn vordering in reconventie dat [geintimeerde 1] . wordt veroordeeld aan [appellant] binnen veertien dagen na betekening van dit arrest te voldoen een bedrag van € 9.000,-, vermeerderd met wettelijke rente over de hoofdsom voor de periode dat hij de vordering niet tijdig voldoet. Dit betekent dat grief 8 voor een deel en grief 10 geen bespreking meer behoeven.
De voorwaardelijke vorderingen van [appellant] in reconventie kunnen eveneens onbesproken blijven, nu het door [geintimeerden] gevorderde alsnog wordt afgewezen. Bij deze stand van zaken behoeft ook grief 9 geen bespreking meer.
3.26.
Volgens [appellant] heeft zijn vordering betrekking op een betaling van € 4.000 die [z] aan [geintimeerde 1] . heeft voldaan op 27 september 2007 (productie 24 in eerste aanleg) en een betaling van € 5.000,- die [appellant] aan [geintimeerde 1] . heeft voldaan op 11 juni 2008 (productie 23 eerste aanleg). Het betrof hier aan [geintimeerde 1] . voorgeschoten bedragen, aldus [appellant] .
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen met de overweging dat [appellant] , en vóór hem [z] , de financiën van erflaatster heeft verzorgd. [appellant] heeft daarover geen rekening en verantwoording afgelegd tegenover de erfgenamen [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] en evenmin gevolg gegeven aan hun verzoek daartoe. Bovendien heeft [appellant] zijn vordering onvoldoende onderbouwd door enkel te verwijzen naar verder niet toegelichte bankafschriften.
3.27.
Met zijn achtste grief voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij rekening en verantwoording moest afleggen. De grief slaagt. Dat [appellant] gevolmachtigde was van erflaatster, betekent niet dat hij uit dien hoofde rekening en verantwoording moest afleggen. Volmachtverlening schept als uitgangspunt geen rechtsverhouding op grond waarvan de gevolmachtigde jegens de volmachtgever gehouden is zich te verantwoorden. In beginsel rust op een gevolmachtigde dus niet een dergelijke verplichting. Omstandigheden op grond waarvan dit in het onderhavige geval anders zou zijn, zijn niet gesteld. Voorts rustte op [appellant] na het overlijden van erflaatster geen verplichting om rekening en verantwoording af te leggen jegens [geintimeerde 2] . en [geintimeerde 3] . [appellant] was geen executeur-testamentair, nog daargelaten dat in hoger beroep de vordering van [appellant] zich uitsluitend jegens [geintimeerde 1] . richt.
[geintimeerde 1] . heeft zich tegen deze vordering verweerd met de stelling dat de aan hem gedane betalingen weer werden aangezuiverd vanaf een rekening van erflaatster, hetgeen zou blijken uit [appellants] productie 23 in eerste aanleg. Dit verweer faalt. Weliswaar blijkt uit productie 23, een bankafschrift op naam van [appellant] , dat vanaf een rekening van erflaatster aan hem een bedrag van € 5.000,- is overgemaakt met de vermelding “voorschot [geintimeerde 1] ”, maar op datzelfde afschrift staat eveneens een afschrijving, eveneens van € 5.000,-, van [appellant] aan erflaatster met de omschrijving “terugstorting voorschot [geintimeerde 1] ”. Uit dit afschrift blijkt dus niet dat [appellant] voor deze betaling aan [geintimeerde 1] . is gecompenseerd. Dat [appellant] of [z] wel voor de betaling door [z] van € 4.000,- zou zijn gecompenseerd is door [geintimeerde 1] . onvoldoende onderbouwd.
De vordering zal alsnog worden toegewezen. Ook in zoverre kan het bestreden vonnis niet in stand blijven.
3.28.
[geintimeerden] zullen als de in het ongelijk te stellen partij de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep moeten dragen.
De proceskosten in eerste aanleg worden aan de zijde van [appellant] tot heden begroot op € 267,- aan verschotten en € 1.808,- wegens salaris van de advocaat. De kosten in hoger beroep worden tot heden begroot op € 401,80 aan verschotten en € 2.682,- wegens salaris advocaat.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep zowel in conventie als in reconventie gewezen
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geintimeerden] af;
veroordeelt [geintimeerde 1] . om aan [appellant] te voldoen een bedrag groot € 9.000,- (NEGENDUIZEND EURO) binnen veertien dagen na betekening van dit arrest, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf veertien dagen na de dag van betekening van dit arrest tot de dag der algehele voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [geintimeerden] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden begroot op € 267,- aan verschotten en € 1.808,- wegens salaris.
veroordeelt [geintimeerden] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden begroot op € 401,80 aan verschotten en € 2.682,- wegens salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.J. Driessen-Poortvliet en A.V.T. de Bie en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.