Hof Amsterdam, 25-07-2017, nr. 16/00350
ECLI:NL:GHAMS:2017:4113
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-07-2017
- Zaaknummer
16/00350
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:4113, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑07‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NLF 2017/2529 met annotatie van Touria El Ouardi
V-N 2017/54.9 met annotatie van Redactie
NTFR 2018/170 met annotatie van mr. L.M.J. Arets
Uitspraak 25‑07‑2017
Inhoudsindicatie
De door belanghebbende gewonnen geldprijs van € 20.031 is door de inspecteur terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning in de inkomstenbelasting betrokken.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 16/00350
25 juli 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/5179 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(G.L.M. van Hoof).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft, met dagtekening 30 april 2015, aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.723.
1.2.
Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2015 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 juli 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 augustus 2016, aangevuld op 10 september 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2017. Ter zitting van het Hof is belanghebbende verschenen vergezeld door haar echtgenoot [A] en namens de inspecteur Van Hoof voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiseres heeft aangifte gedaan voor de ib/pvv voor het jaar 2013 (hierna: de aangifte) van een belastbaar inkomen uit werk en woning bestaande uit loon van [B B.V.] van € 43.487.
2. Naar aanleiding van de ingediende aangifte heeft verweerder bij voorlopige aanslag van 26 september 2014 de aangifte van eiseres gevolgd. Bij brief van 29 oktober 2014 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld voornemens te zijn van de aangifte af te wijken. Dit daar er volgens de jaaropgave van [B B.V.] eiseres een inkomen van € 66.723 heeft genoten.
3. Na over en weer gevoerde correspondentie en een hoorgesprek is verweerder bij het vaststellen van de definitieve aanslag afgeweken van de aangifte. Verweerder is bij het vaststellen van het loon uitgegaan van de door [B B.V.] aangeleverde gegevens. Het door [B B.V.] opgegeven loon bestond uit loon ter hoogte van € 66.723.
4. Uit de stukken van het geding komt naar voren dat genoemd totaalbedrag van € 66.723 is opgebouwd uit de componenten: loon € 43.487, een bonus c.q. beloning van € 3.205 en een gewonnen prijs van € 20.031.
5. [B B.V.] had in genoemde periode behoefte aan nieuw personeel. Hiertoe kregen medewerkers een bonus van € 3.205 als zij, in ieder geval, drie nieuwe medewerkers aanbrachten bij [B B.V.] . Eiseres heeft ter zake het aanbrengen van drie nieuwe medewerkers bij [B B.V.] een bonus gekregen van € 3.025.
6. Voor de medewerkers welke ten minste drie nieuwe medewerkers hadden aangebracht werd
door [B B.V.] wereldwijd een loterij gehouden. De winnaar van deze loterij kreeg een bedrag van € 20.031.”
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de door belanghebbende gewonnen geldprijs van € 20.031 terecht door de inspecteur tot het belastbaar inkomen uit werk en woning in de inkomstenbelasting is betrokken.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
11. Artikel 3.81 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001) luidt als volgt:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder loon: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting, met dien verstande dat, voorzover nodig in afwijking van die bepalingen, fooien en dergelijke prestaties van derden in aanmerking worden genomen voor het werkelijk genoten bedrag.”
12. Artikel 10 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna Wet LB) luidt als volgt:
“Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.”
13. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de last rust om het belaste inkomen aannemelijk te maken. Verweerder is uitgegaan van de jaaropgaaf welke van de werkgever van eiseres, [B B.V.] is verkregen. Daarin staat een bedrag genoemd van € 66.723. Verweerder mocht uitgaan van deze gegevens voor de vaststelling van het genoten loon.
14. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat het loonbegrip ruim moet worden opgevat en dat daar in beginsel onder valt hetgeen door de werkgever in het kader van de dienstbetrekking aan de werknemer wordt uitbetaald.
15. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Gebleken is dat eiseres een loterij heeft gewonnen. Eiseres kon meedingen in deze loterij als gevolg van het feit dat zij drie nieuwe werknemers heeft aangedragen bij haar werkgever. De loterij stond slechts open voor werknemers van [B B.V.] en meer specifiek alleen voor werknemers die drie nieuwe medewerkers bij [B B.V.] hadden aangedragen. Daarbij heeft eiseres aldus enige inspanningen, in de zin van het werven of aanzoeken van kandidaat medewerkers, moeten verrichten om mee te kunnen dingen in genoemde loterij. Zonder het zijn van werknemer van [B B.V.] en zonder drie nieuwe medewerkers aan te brengen bij [B B.V.] heeft eiseres niet kunnen meedingen met de loterij. Gelet op het voorgaande is er sprake van een zodanig nauw verband met de dienstbetrekking dat er sprake is van loon uit dienstbetrekking.
16. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor onder 4 weergegeven beslissing van de rechtbank en de gronden waarop deze beslissing rust en maakt deze tot de zijne. In aanvulling van wat onder 14 en 15 van de rechtbankuitspraak is opgenomen overweegt het Hof dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van loon uit dienstbetrekking bepalend is de mate van (causaal) verband met de dienstbetrekking, en niet uitsluitend of de bate een beloning vormt voor de door de werknemer verrichte arbeid. Het is niet voldoende dat de dienstbetrekking een voorwaarde (conditio sine qua non) is voor het verkrijgen van een bepaalde bate, maar er dient sprake te zijn van toereikende causaliteit (vergelijk ook de conclusie van A-G Niessen van 9 november 2016, nr. 16/01727, ECLI:NL:PHR:2016:1130). Om daarvan te kunnen spreken, wordt in het algemeen aangenomen dat als beslissend criterium de leer van de redelijke toerekening geldt. Deze leer vat loon op als alle voordelen die, rekening houdende met de maatschappelijke opvattingen, geacht kunnen worden zakelijk aan de dienstbetrekking te worden toegerekend, met uitschakeling derhalve van wat tot de persoonlijke sfeer van de werknemer behoort. Naar het oordeel van het Hof behoort het door belanghebbende van de werkgever (dan wel een met de werkgever gelieerde vennootschap) ontvangen bedrag ter zake van de winst (de prijs) in de door de of vanwege de werkgever georganiseerde loterij tot zulk een voordeel (een voordeel dat, rekening houdende met de maatschappelijke opvattingen, geacht wordt zakelijk aan de dienstbetrekking te worden toegerekend). Belanghebbendes vergelijking met van de werkgever ontvangen loten in de staatsloterij en de daarmee verkregen prijzen miskent dat het daarbij niet gaat om een door de werkgever ten behoeve van (bepaalde) werknemers georganiseerde loterij.
5.2.
Anders dan belanghebbende subsidiair verdedigt ziet het Hof geen grond in dezen het recht om mee te doen aan de loterij als loon aan te merken (waarbij het genietingsmoment in 2012 zou liggen) en niet het winnen van de prijs. Naar de maatschappelijke opvattingen wordt – anders dan bijvoorbeeld het geval is indien een werknemer van zijn werkgever een staatslot krijgt – het verwerven van de mogelijkheid en het recht deel te nemen aan de door of namens de werkgever georganiseerde loterij, niet gezien als een beloningsvoordeel (dat dan ook in aanmerking zou moeten worden genomen bij alle andere werknemers die kans maken de prijs te winnen). Pas op het (in 2013 gelegen) moment dat belanghebbende daadwerkelijk de prijs heeft gewonnen geniet zij een voordeel dat, rekening houdende met de maatschappelijke opvattingen, zakelijk aan de dienstbetrekking dient te worden toegerekend. Het voordeel bestaat uit het hele bedrag van de prijs.
5.3.
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep overigens heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 25 juli 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.