Rb. Amsterdam, 27-10-2011, nr. 13/670322-11 (Promis)
ECLI:NL:RBAMS:2011:BU2134
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
27-10-2011
- Zaaknummer
13/670322-11 (Promis)
- LJN
BU2134
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2011:BU2134, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 27‑10‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt veroordeeld voor het meerdere malen mishandelen en het in hulpeloze toestand brengen en laten van haar dochter in de periode van 1 juni 2010 tot en met 3 april 2011. Verdachte was op grond van de wet als moeder verplicht tot de opvoeding en verzorging van het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer echter regelmatig een aantal uren alleen gelaten in een kamer waar geen daglicht binnenkwam. Van de overige onderdelen van deze beschuldiging, zoals het onregelmatig of onhygiënisch te eten geven, het niet aanwezig zijn van speelgoed en het gebruiken van een emmer als WC, heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte doorgaat met school en stage en met het hulpverleningstraject dat is gestart. Omdat deze bezigheden veel tijd in beslag gaan nemen, en omdat zij veel minder bewezen acht dan de officier, heeft de rechtbank een lagere werkstraf opgelegd dan de officier van justitie heeft gevorderd. Verdachte wordt veroordeeld tot 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf van 80 uur.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/670322-11 (Promis)
Datum uitspraak: 27 oktober 2011
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1986],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. Hoogerheide en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. S.C. Sassen, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met 03 april 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, eenmaal of meermalen opzettelijk mishandelend een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, althans een persoon, te weten [slachtoffer], geboren [2005], met de (vlakke) hand heeft geslagen en/of gestompt en/of met een (dubbelgevouwen) kabel en/of een pollepel (in/op het gezicht en/of een/de arm(en) en/of op de binnenkant van (een) hand(en)) heeft geslagen en/of bij de wangen, in elk geval het gezicht, en/of een/de arm(en) heeft vastgepakt waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met 3 april 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, een kind, te weten [slachtoffer], geboren op [2005], tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij, verdachte, zijnde de moeder/verzorger van die [slachtoffer], krachtens wet verplicht was, in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, hebbende zij, verdachte, (telkens) opzettelijk die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] vijf jaar oud was en/of jonger was dan vijf jaar en/of (geheel) hulpbehoevend en/of afhankelijk,
te weinig en/of onregelmatig en/of op onhygiënische wijze eten gegeven en/of geen en/of onvoldoende en/of niet-constante en/of niet-adequate verzorging geboden en/of meermalen, althans eenmaal, alleen (voor een langere periode) in een kamer achtergelaten (terwijl die kamer vol stond en/of geen, althans onvoldoende, bewegingsruimte had en/of onhygienisch was en/of onvoldoende voor bewoning was ingericht en/of onvoldoende was bevoorraad met speelgoed en/of er geen daglicht in die kamer kon komen) en/of (in die kamer) een emmer als toilet laten gebruiken en/of er geen, althans weinig, bijstand te verwachten is/was van familie en/of de vader van [slachtoffer].
Kort gezegd wordt verdachte onder 1. verweten dat zij het slachtoffer in de periode van 1 juni 2010 tot en met 3 april 2011 in [plaats] meermalen mishandeld heeft.
Daarnaast wordt verdachte onder 2. verweten dat zij haar dochter in dezelfde periode in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Vastgestelde feiten en omstandigheden
4.1.1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i Deze staan niet ter discussie tussen de officier van justitie en de verdediging.
Verdachte heeft een dochter, genaamd [slachtoffer], geboren [2005] (hierna: het slachtoffer)ii. Sinds juni 2010 huurt verdachte een kamer aan de [A-straat nr] te [plaats], alwaar zij samen met het slachtoffer woont.iii Het enige raam van deze kamer is afgeplakt met vuilniszakken, waardoor er geen daglicht in de kamer binnenkomt.iv
Verdachte verklaart op 4 april 2011 dat zij bijna ieder weekend tussen ongeveer 01.00 uur en 04.00 uur wat gaat drinken in de Amsterdamse Poort en dat zij ongeveer een keer in de maand tussen ongeveer 01.00 uur en 06.00 uur naar een club toegaat. Zij laat het slachtoffer dan alleen thuis.v Ook gaat zij weleens een halve dag naar de stad en laat haar kind dan vijf uur alleen.vi Verdachte verklaart op 4 april 2011 ook dat het slachtoffer ongeveer een week daarvoor thuis is gebleven van school. Verdachte is die week drie dagen naar school en twee dagen naar haar werk gegaan en was dan tussen ongeveer 08.00 uur en 17.30 uur van huis. Het slachtoffer was dan alleen thuis.vii Op 3 april 2011 is verdachte een paar uurtjes weggeweest. Zij had het slachtoffer gezegd dat ze op de kamer moest blijven.viii
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij haar familie niet om hulp heeft gevraagd.ix
Op 3 april 2011 slaat verdachte het slachtoffer meerdere malen met haar vlakke hand op haar bovenarmen. Zij pakt haar dochter daarna bij haar wangen vast.x Vervolgens slaat verdachte haar dochter met een dubbelgevouwen telefoonsnoer op haar arm. Het slachtoffer loopt kraswonden aan haar gezichtxi en striemen op haar gezicht en bovenarmen op.xii
Verdachte verklaart op 4 april 2011 dat zij het slachtoffer de laatste periode iedere maand meerdere malen geslagen heeft. Meestal sloeg verdachte het slachtoffer met de vlakke hand of met een pollepel op de binnenkant van de handen van het slachtoffer.xiii
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld op de manier zoals is omschreven onder feit 1 in de tenlastelegging.
Zij vindt ook dat bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten zoals is omschreven onder feit 2 in de tenlastelegging. Verdachte heeft het slachtoffer immers gedurende een langere periode alleen gelaten. Daarbij komt dat er geen daglicht in de kamer kwam, er weinig bewegingsruimte was, er geen of onvoldoende speelgoed aanwezig was en het slachtoffer een emmer als toilet moest gebruiken. Er was daarom sprake van een onveilige situatie voor een kind van vijf jaar oud.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadvrouw vrijspraak bepleit. Artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereist dat er sprake is van een concreet gevaar voor het leven of voor de gezondheid van het slachtoffer. Zo een gevaar heeft zich hier niet voorgedaan. De leefsituatie waarin verdachte en haar dochter verkeerden was weliswaar niet ideaal, maar van een concreet gevaar is geen sprake geweest.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de hiervoor onder 4.1. genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, bewezen dat verdachte in de periode van 10 juni 2010 tot en met 3 april 2011 het slachtoffer meerdere malen mishandeld heeft op de wijze zoals omschreven in de tenlastelegging.
In artikel 304 Sr is bepaald dat een hogere gevangenisstraf kan worden opgelegd in (onder meer) die gevallen dat de mishandeling gepleegd wordt tegen een eigen kind óf een kind dat hij opvoedt of verzorgt als behorend tot zijn gezin. Dit zijn twee afzonderlijke strafverzwarende omstandigheden. Zoals hiervoor is vastgesteld, is het slachtoffer de dochter van verdachte. Het Openbaar Ministerie had daarom de strafverzwarende omstandigheid zijn kind ten laste moeten leggen. In plaats daarvan is - ten onrechte - gekozen voor de strafverzwarende omstandigheid een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin. Verdachte moet daarom van deze strafverzwarende omstandigheid worden vrijgesproken.
4.3.2.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen kan vastgesteld worden dat verdachte met haar dochter een kamer van ten hoogste vijftien vierkante meter bewoonde waarin zoveel spullen stonden dat weinig bewegingsruimte overbleef. Uit de verklaringen van verdachte volgt dat zij deze situatie zelf ook verre van ideaal vond en op zoek was naar een nieuwe woonruimte. Bij deze stand van zaken kan daarom niet worden bewezen dat het opzet van verdachte als zodanig gericht was op het achterlaten van haar dochter in een kamer zonder bewegingsruimte, waardoor verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Het dossier bevat voorts geen aanwijzingen dat verdachte het slachtoffer te weinig en op onregelmatige of op onhygiënische wijze eten heeft gegeven, en niet-adequate verzorging heeft geboden. Uit de verklaring van de door de politie ingeschakelde arts, die het slachtoffer onderzocht heeft, volgt juist dat zij er verzorgd uitzag.
Ook kan niet worden vastgesteld dat de kamer onhygiënisch was, onvoldoende voor bewoning was ingericht en dat er geen of onvoldoende speelgoed aanwezig was.
Over het gebruik van de emmer is wisselend verklaard. Niet is komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer opzettelijk en uitsluitend deze emmer als toilet liet gebruiken.
Verdachte zal daarom van de bovengenoemde onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 4.1. genoemde bewijsmiddelen wel bewezen dat verdachte in de bovengenoemde periode haar dochtertje van vier, en later van vijf jaar oud, meerdere malen, uren achtereen, heeft achtergelaten in de kamer, terwijl zij zelf op pad ging. De rechtbank acht daarbij bewezen dat het enige raam van deze kamer afgeplakt was met een vuilniszak, waardoor er geen daglicht naar binnenkwam.
De vraag die voorligt is of deze gedragingen het opzettelijk in hulpeloze toestand brengen en laten in de zin van artikel 255 Sr opleveren.
Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. De rechtbank acht hiertoe het volgende redengevend.
Er is sprake van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 Sr in het geval er gevaar bestaat voor leven of gezondheid, terwijl de hulpbehoevende zichzelf niet kan redden. De rechtbank verstaat onder gezondheid in de zin van artikel 255 Sr tevens de geestelijke gezondheid van het kind.
Verdachte was op de voet van artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek als moeder verplicht tot de opvoeding en verzorging van haar dochter. Het slachtoffer was, gelet op haar leeftijd, geheel afhankelijk van haar moeder. Verdachte heeft haar dochter echter voor langere tijd, soms wel gedurende acht uur lang, alleen thuis gelaten, terwijl er geen mensen op de achtergrond aanwezig waren om een oogje in het zeil te houden en bijstand te verlenen in geval van nood. Verdachte heeft door zo te handelen het slachtoffer blootgesteld aan gevaar voor haar gezondheid.
Het uren achtereen alleen gelaten worden in een kamer waar geen daglicht binnenkomt, kan naar het oordeel van de rechtbank zonder meer schadelijk zijn voor de geestelijke gezondheid van een kind van vijf jaar oud.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte gehandeld heeft in strijd met artikel 255 Sr.
5. Bewezenverklaring
5.1.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
in de periode van 1 juni 2010 tot en met 3 april 2011 te [plaats] meermalen opzettelijk mishandelend [slachtoffer], geboren [2005], met de vlakke hand heeft geslagen op de bovenarmen en heeft geslagen met een dubbelgevouwen kabel en heeft geslagen met een pollepel op de binnenkant van de handen en bij de wangen heeft vastgepakt waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
zij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 3 april 2011 te [plaats], een kind, te weten [slachtoffer], geboren op [2005], tot wier verzorging zij, verdachte, zijnde de moeder van die [slachtoffer], krachtens wet verplicht was, in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, hebbende zij, verdachte, opzettelijk die [slachtoffer], terwijl die [slachtoffer] vijf jaar oud was en jonger was dan vijf jaar en afhankelijk, meermalen, voor een langere periode in een kamer achtergelaten, terwijl er geen daglicht in die kamer kon komen en er geen bijstand te verwachten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5.2.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde merkt de rechtbank nog op dat het Openbaar Ministerie verzuimd heeft het bestanddeel opzettelijk in het eerste deel van de tenlastelegging op te nemen vóór de zinsnede in hulpeloze toestand heeft gebracht. De tekst van artikel 255 Sr luidt immers het "opzettelijk in hulpeloze toestand brengen en/of laten". De rechtbank oordeelt echter dat aan dit gebrek in dit geval geen consequenties zullen worden verbonden. In overeenstemming met vaste rechtspraak van de Hoge Raad mag de feitenrechter een dergelijk gebrek in bepaalde gevallen corrigeren door in de tenlastelegging het ontbrekende element in te lezen. In dit geval leest de rechtbank de tenlastelegging zo dat uit het opzettelijk achterlaten en het opzettelijk bij daglicht weghouden, het opzet op het "in hulpeloze toestand brengen en laten" kan worden afgeleid.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld zal worden tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast heeft zij geëist dat aan verdachte een werkstraf zal worden opgelegd van 180 uur, bij het niet uitvoeren daarvan te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis rekening gehouden met de ernst van het feit. De gevolgen voor het slachtoffer en de impact van het gebeuren op haar welzijn zullen nog moeten blijken. Daarnaast wenst de officier van justitie met haar strafeis het signaal af te geven dat de samenleving het mishandelen van kinderen door hun ouders afkeurt.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is en geen recht doet aan de situatie. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte doet er alles aan te voorkomen dat het in de toekomst opnieuw fout zal gaan. Daarbij komt dat de feiten aan verdachte verminderd toegerekend kunnen worden. De raadsvrouw heeft daarom bepleit dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf zal worden opgelegd, zodat zij het reeds ingezette hulpverleningstraject kan blijven doorlopen en aan haar toekomst kan blijven werken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank deelt de opvatting van de raadsvrouw dat het beeld dat aanvankelijk door de media is geschetst, namelijk dat verdachte haar dochtertje tien maanden lang onder erbarmelijk omstandigheden in een kamer zou hebben opgesloten, geen recht doet aan de situatie. Bewezen is wel verklaard dat verdachte haar dochtertje meerdere malen heeft mishandeld en alleen in een kleine, donkere kamer heeft achtergelaten als zij zelf op stap ging. Dit blijven ernstige feiten. Het slachtoffer was geheel afhankelijk van haar moeder. In plaats van haar veiligheid en geborgenheid te bieden, heeft verdachte haar pijn gedaan en haar aan haar lot overgelaten. Het slachtoffer heeft, zo jong als zij is, al veel moeten doorstaan.
In het psychologisch rapport van 14 juli 2011 dat over verdachte is opgemaakt, wordt geadviseerd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De intellectuele capaciteiten van verdachte liggen op het niveau van iemand met een licht verstandelijke handicap. Daarbij komt dat verdachte vroeger thuis het verkeerde voorbeeld heeft gekregen. Ook zij is vroeger geslagen en heeft een gebrek gekend aan sociaal-emotionele zorg.
De psycholoog meent dat deze factoren verdachte hebben beïnvloed bij het plegen van de strafbare feiten.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog, inhoudende dat de feiten verminderd aan verdachte toegerekend kunnen worden, over. Verdachte kon als gevolg van haar intellectuele beperkingen minder goed overzien wat de consequenties en gevaren zijn van het alleen laten van een vijfjarige. Ten aanzien van de bewezen geachte mishandeling ligt dit anders. Verdachte is zich ervan bewust geweest dat het verkeerd is om je dochter te slaan. Dit heeft zij ter zitting ook verklaard. Dat verdachte haar dochter desondanks geslagen heeft, rekent de rechtbank haar dan ook aan.
De rechtbank zal ten voordele van verdachte rekening houden met haar persoonlijke omstandigheden. Verdachte gaat naar school, loopt stage en is van plan hierna verder te studeren. Uit het voortgangsverslag dat is geschreven naar aanleiding van het reclasseringstoezicht, dat loopt in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, volgt dat verdachte goed bezig is. Zij houdt zich goed aan de afspraken met de reclassering.
De reclassering heeft verdachte aangemeld bij Stichting MEE. Deze stichting zal verdachte opgeven voor een opvoedcursus die verdachte moet helpen opvoedingsvaardigheden te ontwikkelen. Het slachtoffer is op dit moment uit huis geplaatst.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De reden hiervoor is dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte haar dochter in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, maar veel minder onderdelen van deze beschuldiging bewezen acht dan de officier van justitie. De onderdelen van deze beschuldiging die de rechtbank wel bewezen acht, rekent zij verdachte verminderd aan, gezien het hiervoor vermelde advies van de psycholoog. Daarnaast speelt een rol dat de rechtbank het van groot belang vindt dat verdachte op de goede weg verder blijft gaan. Naar school gaan, stage lopen en een opvoedingscursus volgen kosten veel tijd. De rechtbank zal om al deze redenen wel een werkstraf opleggen, maar een lagere dan de officier van justitie heeft geëist.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op zijn plaats is. Het is van belang dat verdachte niet opnieuw in de fout gaat. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf werkt daarbij als stok achter de deur. Daarbij biedt een voorwaardelijke strafdeel de mogelijkheid hieraan een bijzondere voorwaarde te verbinden. In dit geval kiest de rechtbank ervoor verplicht reclasseringscontact op te leggen, zodat verdachte verder kan gaan met het traject dat gestart is bij Stichting MEE.
De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan de raadsvrouw heeft bepleit. De feiten zijn te ernstig om te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte in het verleden nooit eerder veroordeeld is voor strafbare feiten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van het in hulpeloze toestand brengen en het in hulpeloze toestand laten.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als verdachte tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- -
dat veroordeelde zich zonder uitstel stelt onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland, tijdens de proeftijd onder dat toezicht en die leiding blijft en zich tijdens die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt.
En veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 (zegge: tachtig) uur.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (zegge: veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. H.A. van Eijk en K.M. van Hassel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2011.
- i.
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders is vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Proces-verbaal van bevindingen, p. 30.
iii Verklaring van verdachte, p. 18.
iv Een geschrift, zijnde een verslag naar aanleiding van een zorgmelding, p. 71
- v.
Verhoor verdachte, p. 19.
vi Verhoor verdachte, p. 19.
vii Verhoor verdachte, p. 21.
viii Verhoor verdachte, p. 12.
ix Verklaring van verdachte ter terechtzitting op 13 oktober 2011.
- x.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 oktober 2011.
xi Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 4 april 2011, opgemaakt door [arts] (arts)
xii Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 4 april 2011, opgemaakt door [arts] (arts),
- p.
52 en 53 en een proces-verbaal van bevindingen, p. 32.
xiii Verhoor verdachte, p. 21.